Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3 Slotsom
4.Beslissing
7 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding door een benadeelde partij, [betrokkene 1], na de diefstal van haar mobiele telefoon. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de benadeelde partij een schadevergoeding van € 840,- had gevorderd voor de resterende abonnementskosten van haar gestolen telefoon. Het Hof had de vordering toegewezen tot een bedrag van € 560,-, wat de kosten van de resterende 16 maanden abonnement betreft. De verdachte had de diefstal van de telefoon op 14 februari 2014 gepleegd.
De Hoge Raad herhaalt dat een benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden, mits er voldoende causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof dat de abonnementskosten als rechtstreekse schade van de diefstal kunnen worden aangemerkt, niet zonder meer begrijpelijk is, vooral gezien de mogelijkheid om het abonnement met een nieuwe simkaart te gebruiken. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van de benadeelde partij niet voldoende is onderbouwd.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de vordering.