ECLI:NL:GHARL:2022:795
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de voorlopige hechtenis na veroordeling in eerste aanleg
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2022 uitspraak gedaan over de voorlopige hechtenis van de verdachte, die eerder door de rechtbank Gelderland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De verdachte was op 22 december 2021 in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank. De rechtbank had gelijktijdig met het vonnis de gevangenneming van de verdachte bevolen, maar het hof oordeelt dat deze beslissing niet enkel op het veroordelend vonnis gebaseerd had kunnen worden. Het hof stelt vast dat de grond van het veroordelend vonnis alleen door de rechter in hoogste feitelijke aanleg aan het voortduren van de voorlopige hechtenis ten grondslag kan worden gelegd, zoals ook blijkt uit de tekst van artikel 75 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof wijst erop dat de rechtbank ten onrechte het bevel tot gevangenneming heeft gegrond op enkel het veroordelend vonnis en dat het hof in de omstandigheden van het geval, waarin de verdachte in eerste aanleg geen dag in voorarrest heeft doorgebracht, geen aanleiding ziet om de voorlopige hechtenis te continueren. Het hof heft daarom het bevel tot voorlopige hechtenis op en wijst de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenhouding af.