ECLI:NL:GHARL:2022:795

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
21-005400-21-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voorlopige hechtenis na veroordeling in eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2022 uitspraak gedaan over de voorlopige hechtenis van de verdachte, die eerder door de rechtbank Gelderland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De verdachte was op 22 december 2021 in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank. De rechtbank had gelijktijdig met het vonnis de gevangenneming van de verdachte bevolen, maar het hof oordeelt dat deze beslissing niet enkel op het veroordelend vonnis gebaseerd had kunnen worden. Het hof stelt vast dat de grond van het veroordelend vonnis alleen door de rechter in hoogste feitelijke aanleg aan het voortduren van de voorlopige hechtenis ten grondslag kan worden gelegd, zoals ook blijkt uit de tekst van artikel 75 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof wijst erop dat de rechtbank ten onrechte het bevel tot gevangenneming heeft gegrond op enkel het veroordelend vonnis en dat het hof in de omstandigheden van het geval, waarin de verdachte in eerste aanleg geen dag in voorarrest heeft doorgebracht, geen aanleiding ziet om de voorlopige hechtenis te continueren. Het hof heft daarom het bevel tot voorlopige hechtenis op en wijst de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenhouding af.

Uitspraak

pkn: 21-005400-21 - 13
Het gerechtshof heeft te beslissen:
op de vordering van de advocaat-generaal bij dit hof van 29 december 2021 tot het geven van een bevel tot gevangenhouding,
alsmede
op een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis zoals opgenomen in een verzoekschrift van 12 januari 2022, ingekomen ter griffie van het hof op 12 januari 2022, namens de verdachte,
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1955,
verblijvende in [verblijfplaats] .
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door
mr. S. Plas, advocaat te Amsterdam, in raadkamer van heden.

OVERWEGINGEN:

Op 8 december 2021 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Verdachte is op 22 december 2021 tegen dat vonnis in hoger beroep gekomen.
Tot het eindvonnis is geen bevel voorlopige hechtenis tegen verdachte gegeven.
Gelijktijdig met het eindvonnis van 8 december 2021 heeft de rechtbank de gevangenneming van verdachte bevolen, op de (enkele) grond van dat veroordelend vonnis en met verwijzing naar het bepaalde in artikel 75 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Verdachte is op 16 december 2021 gevangengenomen.
Bij beschikking van 29 december 2021 op het daartegen ingestelde hoger beroep heeft het hof de beslissing tot gevangenneming van de rechtbank van 8 december 2021 bevestigd.
De grond van het veroordelend vonnis kan alleen door de rechter in hoogste feitelijke aanleg aan het voortduren van de voorlopige hechtenis ten grondslag worden gelegd. Zowel de tekst van artikel 75 lid 1 Sv als de gedachte achter de bepaling laten geen andere uitleg toe.
Artikel 75 lid 1 Sv opent met de woorden ‘na de aantekening van beroep van de einduitspraak’ en richt zich derhalve uitdrukkelijk tot het gerecht in hoogste feitelijke instantie, niet tot de rechter in eerste aanleg.
Wat betreft de gedachte achter de regeling van het veroordelend vonnis als rechtsgrond van het voortduren van de voorlopige hechtenis wordt in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 10 november 2004 tot Wijziging van het Wetboek van Strafvordering houdende enkele wijzigingen in de regeling van de voorlopige hechtenis (Stb. 2004, 578) verwezen naar artikel 5 EVRM en het onderscheid tussen de situatie als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a en die in sub c EVRM. De Memorie van Toelichting houdt verder in: ‘Als de rechter in eerste aanleg de strafzaak integraal heeft beoordeeld, en een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft opgelegd, is dat een sterke rechtsgrond voor voortzetting van de vrijheidsbeneming. Het onderhavige wetsvoorstel stelt voor deze grond in een aanvulling van artikel 75, eerste lid, Sv te erkennen. Deze nieuwe rechtsgrond moet worden gezien als een toevoeging op de bestaande, in artikel 67a Sv genoemde rechtsgronden voor voorlopige hechtenis. Er zij daarbij nog op gewezen dat een veroordeling in eerste aanleg ingevolge het bestaande artikel 75, tweede lid, Sv ook kan rechtvaardigen dat de betrokkene wegens het alsnog gerezen zijn van “ernstige bezwaren” voor de terechtzitting in appèl wordt gevangengenomen’ (Kamerstukken II 2003/04, 29 253, nr. 3, p 910).
De rechtbank heeft dus ten onrechte het bevel tot gevangenneming gegrond op enkel het veroordelend vonnis. Het had de rechtbank wel vrijgestaan om gelijktijdig met het eindvonnis de gevangenneming te bevelen op een of meer van de gronden van artikel 67a lid 2 Sv, maar dat is hier niet gebeurd. Voor zover de rechtbank hiermee heeft willen aangeven dat die gronden niet van toepassing zijn, volgt het hof de rechtbank daarin.
Het bevel tot gevangenneming van 8 december 2021 had dus niet kunnen worden gebaseerd op alleen het veroordelend vonnis en dientengevolge had deze beslissing ook niet door het hof kunnen worden bevestigd.
Het hof ziet in de omstandigheden van dit geval, waarin verdachte in eerste aanleg geen dag in voorarrest heeft doorgebracht en in het geheel van het dossier een beperkte rol heeft gespeeld, ook geen aanleiding de voorlopige hechtenis te continueren en zal het bevel voorlopige hechtenis dan ook opheffen.
Nu het hof komt tot opheffing van de voorlopige hechtenis komt het hof aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet meer toe.
Gezien het voorgaande zal de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenhouding – die het hof leest als een vordering tot verlenging van de gevangenneming – worden afgewezen.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 67, 67a, 69, 75 e.v. van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING:

Het hof:
- wijst af de vordering van de advocaat-generaal;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Aldus gegeven op 26 januari 2022 door mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne en mr. M. Nooijen, raadsheren, in tegenwoordigheid van M. Özbas, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.