ECLI:NL:RBNHO:2023:10464

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
15/210512-21 en 10/198254-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergisontvoering met medeplegen van ontvoering en vorderingen benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van vergisontvoering. De feiten vonden plaats op 5 augustus 2021, toen het slachtoffer in Cruquius werd ontvoerd door meerdere personen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer met geweld uit zijn auto getrokken en hem tegen zijn wil in een ander voertuig geduwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de ontvoering en dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft een aantal bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, deels toegewezen, waarbij materiële en immateriële schadevergoeding is toegekend. De vordering van de partner van het slachtoffer is niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze niet opportuun werd geacht in het licht van de huidige veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaatsen Haarlemmermeer en Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/210512-21 en 10/198254-18 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 20 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18, 20, 22, 25, 26, 28 september (allen Haarlemmermeer) en 6 oktober 2023 (Haarlem) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. M. Kubbinga en mr. M.A. Boheur en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer, en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, door
- contact te onderhouden met één of meer medeverdachte(n) en/of
- zich te hullen in gezichtsbedekkende kleding en/of
- de auto van die [slachtoffer] klem te rijden en/of
- die [slachtoffer] vast te grijpen en (met kracht) uit zijn auto te trekken en/of
- meermalen fysiek geweld op die [slachtoffer] toe te passen en/of tegen die [slachtoffer] te schreeuwen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) in een ander voertuig te duwen, althans te dwingen in een ander voertuig plaats te nemen en/of
- het zicht van die [slachtoffer] te belemmeren door een kledingstuk om zijn hoofd vast te maken met tape en/of
- de handen en/of benen van die [slachtoffer] vast te binden met tieraps en/of tape en/of
- die [slachtoffer] te bedreigen met de woorden “hier is een pistool” en/of “anders schiet ik je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- die [slachtoffer] te verhinderen het voertuig te verlaten en/of
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) te verplaatsen van Cruquius naar Gouda.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat in het dossier aanwijzingen zijn voor betrokkenheid van de broer van de verdachte A. Yildiz, zodat de verdachte niet buiten enige twijfel kan worden aangemerkt als dader van de ontvoering. Voorts heeft de raadsman betoogd dat medeplegen onvoldoende is komen vast te staan omdat een nauwe en bewuste samenwerking niet kan worden bewezen, zodat ook om die reden vrijspraak zou moeten volgen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 5 augustus 2021 is [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) op de Spaarneweg in Cruquius met behulp van twee voertuigen klemgereden, door meerdere personen uit zijn auto getrokken en tegen zijn wil in een ander voertuig geplaatst en meegenomen naar Gouda. Deze gebeurtenis is ook wel betiteld als de “vergisontvoering Cruquius”.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Gebeurtenissen in Cruquius
Op 5 augustus 2021 stapt het slachtoffer om 17:53 uur in zijn Renault Laguna met kenteken [kenteken 1] en rijdt van zijn werk in Cruquius richting zijn woning. Eén minuut later verlaat ook een witte Kia Picanto met kenteken [kenteken 2] (hierna: de witte Kia) het parkeerterrein van de werklocatie van het slachtoffer Op de uitrit van de Intratuin staat een zwarte BMW met kenteken [kenteken 3] (hierna: de zwarte BMW) te wachten en rijdt voor het slachtoffer de Spaarneweg op. Achter het slachtoffer rijdt een rode Mercedes bus met kenteken [kenteken 4] (hierna: de rode Mercedes bus). Om 17:56 uur stopt de zwarte BMW vlak voor de auto van het slachtoffer, waardoor het slachtoffer hard moet remmen. De rode Mercedes bus rijdt van achter tegen de auto van het slachtoffer. Op dat moment stappen meerdere mannen met bivakmutsen uit de rode Mercedes bus en de zwarte BWM. Het slachtoffer wordt uit zijn auto getrokken en via de schuifdeur aan de zijkant de rode Mercedes bus in geduwd. Zowel de rode Mercedes, de zwarte BMW als de zwarte Renault worden door de mannen meegenomen en rijden weg in de richting van de Provincialeweg N201.
Verplaatsing slachtoffer van Cruquius naar Gouda
Door ANPR-camera’s wordt vastgelegd dat de zwarte BMW over de N11 en de N459 richting Gouda rijdt. Vanaf 18:36 uur zijn de zwarte BMW en de rode Mercedes bus in Gouda zichtbaar op camerabeelden. Uit camerabeelden blijkt verder dat de rode Mercedes bus omstreeks 18:51 uur een afgesloten terrein met loodsen aan de [adres 3] oprijdt, waarna dit voertuig niet meer wordt waargenomen. De telefoon van het slachtoffer maakt omstreeks 18:38 uur contact met het netwerk op een zendmast in Gouda en straalt om 19:50 uur voor het laatst aan en nog steeds in Gouda.
Gebeurtenissen in Gouda
Op 5 augustus 2021 rond 19:00 uur, komen bij de meldkamer van de politie verschillende meldingen binnen over verdachte gedragingen in Gouda. Deze meldingen gaan onder andere over het verwisselen van kentekenplaten van een zwarte BMW door een groep van zes of zeven personen op of in de omgeving van het Koekoekplein. Deze groep is vervolgens in een groep van twee en een groep van vier personen opgesplitst en weggelopen. Ook komen meldingen bij de politie binnen over het weggooien van spullen door personen op en in de omgeving van het Vogelplein en over twee mannen die zich omkleden achter een camper op of in de omgeving van het Uiverplein.
Aanhouding verdachten in Gouda
Naar aanleiding van genoemde meldingen worden op 5 augustus 2021 omstreeks 19:25 uur in Gouda zes verdachten aangehouden, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de Lazaruskade en [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] op het Vogelplein .
Bij de aanhoudingen van voornoemde verdachten zijn onder hen handschoenen, mobiele telefoons en onderdelen daarvan aangetroffen en in beslag genomen. Verder zijn in de omgeving van de locaties van aanhouding verschillende goederen op straat gevonden en in beslag genomen. Dit zijn drie mobiele telefoons, handschoenen, een bivakmuts, batterijen van telefoons, een simkaart, kledingstukken en een rode tas. Naar aanleiding van het uitkijken van camerabeelden is op 16 augustus 2021 in de Industriestraat te Gouda een rol grijze ducttape aangetroffen.
De genoemde locaties waar de verdachten en de goederen zijn aangetroffen zijn in elkaars nabijheid.
Aantreffen gebruikte voertuigen in Gouda
De zwarte BMW is kort na de ontvoering op 5 augustus 2021 om 19.15 uur is op het Koekoekplein te Gouda aangetroffen en was voorzien van valse kentekenplaten. Op 6 augustus 2021 om 23:15 uur is de Renault Laguna in Gouda aangetroffen met daarin de mobiele telefoon van het slachtoffer. De rode Mercedes bus is op 8 augustus 2021 om 19.40 uur, zonder het slachtoffer, aangetroffen in een loods aan de [adres 3] in Gouda.
Aantreffen slachtoffer
Op woensdag 11 augustus 2021, omstreeks 00.45 uur, krijgt de politie de melding dat een man bij een woning in Delft heeft aangebeld, die zegt dat hij is ontvoerd. Als de politie ter plaatse komt zien zij een man met een blauw vest om zijn hoofd vastgemaakt met zilvergrijs ducttape. Ook heeft de man ducttape om zijn polsen, op zijn mond en om zijn nek. Na het verwijderen van het vest en de tape in het ziekenhuis wordt vastgesteld dat het gaat om voornoemd slachtoffer. Hij vertelt dat hij is ontvoerd en tegen hem is gezegd dat er een vergissing is gemaakt en dat hij is vrijgelaten.
Doorzoeking woningen verdachten
Op 8 augustus 2021 verricht de politie onder meer doorzoekingen in de woningen van de in Gouda aangehouden verdachten. Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte [medeverdachte 3] in de [adres 2] in Zwijndrecht worden meerdere mobiele telefoons aangetroffen die aan verschillende verdachten worden toegeschreven.
Gebeurtenissen voor 5 augustus 2021
Uit onderzoek aan de aangetroffen en in beslaggenomen mobiele telefoons blijkt dat deze op verschillende momenten op de dag van de ontvoering en in de dagen daaraan voorafgaand in de omgeving van de woning en van de werklocatie van het slachtoffer zendmasten aanstralen. Op camerabeelden van de omgeving van de woning en van de werklocatie van het slachtoffer zijn verschillende voertuigen, waaronder de zwarte BMW, de rode Mercedes bus en de witte Kia, meermaals te zien op de dag van en de dagen voorafgaand aan de ontvoering.
Op grond van het voorgaande ligt aan de rechtbank voor of bewezen kan worden of de verdachte bij dit feit betrokken is en, zo ja, in welke mate hij betrokken is bij dit feit. Hier zal nader op in worden gegaan bij de bewijsoverwegingen. Bij de beantwoording van die vragen gaat de rechtbank uit van voornoemde feiten en omstandigheden.
3.4
Bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
De verdachte is op 5 augustus 2023 onder de hiervoor geschetste omstandigheden tegelijk met drie medeverdachten in Gouda aangehouden door de politie. Bij de verdachte is op dat moment een Google Pixel telefoon aangetroffen. In deze telefoon wordt het telefoonnummer, eindigend op [telefoonnummer] , gebruikt. Op camerabeelden van het Vogelplein in Gouda is te zien dat de verdachte met een telefoon in zijn handen bezig is.
Het alternatieve scenario, zoals door de raadsman geschetst, dat niet de verdachte maar zijn broer de gebruiker is van deze telefoon, acht de rechtbank op grond van het voorgaande niet aannemelijk. De verdachte heeft zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen en ook over (het gebruik van) deze telefoon zelf geen verklaring gegeven. De aanwezigheid van een snapchataccount in de Google Pixel, welk account mogelijk wordt gebruikt door zijn broer, betekent niet zonder meer dat de gebruiker van dat account ook de gebruiker van deze telefoon is. In dit geval staat namelijk vast dat de verdachte deze Google Pixel telefoon op 5 augustus 2021 bij zich had en ook met deze telefoon bezig was, reden waarom de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode de gebruiker is geweest van de Google Pixel telefoon en het daarin gebruikte telefoonnummer.
In deze telefoon bevinden zich belastende berichten over de ontvoering. Uit onderzoek aan de Google Pixel telefoon blijkt namelijk onder meer dat op 5 augustus 2021 tussen 18:09 uur en 18:40 uur via Signal berichten zijn verstuurd, inhoudende onder meer “BMW staat waar je zei” maar ook teksten over een busje, [slachtoffer] en over Gouda, alsmede berichten met instructies over onder meer parkeren en “het in het busje blijven en geen geluid maken”. Verder zijn op de Google Pixel telefoon afbeeldingen en een video van de woning en auto van het slachtoffer aangetroffen. Het telefoonnummer maakt op 5 augustus 2021 tussen 11:08 en 17:32 uur registraties in de werkomgeving van het slachtoffer in Cruquius en omstreeks het moment van het klemrijden in Cruquius blijkt uit de zendmastgegevens dat de Google Pixel telefoon eenzelfde reisbeweging maakt als de zwarte BMW, richting Gouda. De verdachte wordt vervolgens in de omgeving van en rond dat tijdstip waarop de zwarte BMW door de politie in Gouda wordt aangetroffen, onder de omstandigheden als hierboven omschreven, aangehouden. Op de achterbank van de zwarte BMW worden sigarettenpeuken aangetroffen met DNA van de verdachte, waarvoor de verdachte ook geen verklaring heeft willen geven.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat de verdachte betrokken is geweest bij de ontvoering en hierbij een van de inzittenden van de zwarte BMW is geweest en contacten heeft onderhouden met de medeverdachten.
Medeplegen
Gelet op bovenstaande handelingen van de verdachte komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte bij de ontvoering een wezenlijke rol heeft vervuld waarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het medeplegen van de ontvoering.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat
hij op of omstreeks5 augustus 2021 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer, en Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en Gouda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, door
- contact te onderhouden met één of meer medeverdachte(n) en
- zich te hullen in gezicht bedekkende kleding en
- de auto van die [slachtoffer] klem te rijden en
- die [slachtoffer] vast te grijpen en uit zijn auto te trekken en
- fysiek geweld op die [slachtoffer] toe te passen en tegen die [slachtoffer] te schreeuwen en
- die [slachtoffer] in een ander voertuig te duwen, althans te dwingen in een ander voertuig plaats te nemen en
- het zicht van die [slachtoffer] te belemmeren door een kledingstuk om zijn hoofd vast te maken met tape en
- de handen en benen van die [slachtoffer] vast te binden met tape en
- die [slachtoffer] te bedreigen met de woorden “hier is een pistool” en/of “anders schiet ik je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of- strekking, en
- die [slachtoffer] te verhinderen het voertuig te verlaten en
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) te verplaatsen van Cruquius naar Gouda.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 66 maanden, met aftrek van de periode die hij al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast hebben de officieren van justitie gevorderd aan de verdachte de maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod voor Hoofddorp en Cruquius voor de duur van vijf jaar met een vervangende hechtenis van een week per overtreding.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden. Er is sprake van LVB-problematiek. Het toezicht door de reclassering is goed verlopen. De redelijke termijn is met twee maanden overschreden. De raadsman heeft verzocht om een straf op te leggen conform voorarrest en een voorwaardelijke gedeelte als stok achter de deur.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Het slachtoffer is op klaarlichte dag uit zijn auto getrokken door mannen met bivakmutsen, in een bestelbus gegooid, geslagen en geschopt en meerdere dagen van zijn vrijheid beroofd geduwd. In de bestelbus zijn de benen en armen van het slachtoffer met ducttape vastgebonden. Ook is, tot en met zijn vrijlating 6 dagen later, een vest om en op zijn hoofd vast getaped, waardoor hem het zicht werd ontnomen en hij nauwelijks kon eten en drinken.. De verdachte heeft een wezenlijke rol gehad bij de uitvoering van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hij was betrokken bij het klemrijden van het slachtoffer en onderhield contact met de medeverdachten. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer.
Naast dit grote leed heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen van regionale en landelijke media. Het ontvoerde slachtoffer had niets te maken met criminele zaken, terwijl uit het dossier naar voren komt dat aan de ontvoering vermoedelijk een drugsconflict ten grondslag ligt. De verdachte en zijn medeverdachten hebben dit drugsconflict kennelijk willen beslechten door middel van een ontvoering. Dit is op zichzelf genomen al zeer afkeurenswaardig, maar te meer kwalijk nu zij een volstrekt onschuldig slachtoffer hebben betrokken in hun criminele zaken.
Dit rekent de rechtbank ook de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 8 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
- de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 31 januari 2022 en 14 september 2023. Uit voornoemde rapporten komt naar voren dat de verdachte een kwetsbare en afhankelijke indruk maakt. Hij lijkt zijn leven niet vorm te kunnen geven en heeft een stuurloos bestaan. De verdachte heeft geen dagbesteding, geen eigen woning en gebruikt dagelijks cannabis. De reclassering vindt verdere reclasseringsbemoeienis dan ook noodzakelijk. De verdachte heeft aangegeven te willen samenwerken met de reclassering en een delict vrij leven te willen opbouwen. Het risico op recidive wordt, zonder interventies, door de reclassering ingeschat als hoog. De reclassering adviseert bij een strafoplegging een voorwaardelijk strafdeel op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod en een locatieverbod.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met ruim twee maanden is overschreden. De verdachte is op 6 augustus 2021 in verzekering gesteld en de rechtbank wijst pas nu vonnis. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de relatief geringe overschrijding, kan worden volstaan met de constatering daarvan.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank slechts een lange gevangenisstraf passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank, net als de officieren van justitie en de raadsman, gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank merkt hierbij op dat onderhavige zaak, zonder daarmee te willen afdoen aan de ernst van onderhavige zaak, niet vergelijkbaar is met de jurisprudentie die is aangehaald door de officieren van justitie. De aangehaalde zaken kenmerken zich allen door het extreme geweld wat is toegepast. Dit maakt dan ook dat de rechtbank de eis van de officieren van justitie niet zal volgen en komt tot een gevangenisstraf van kortere duur dan gevorderd.
Dat het slachtoffer uiteindelijk is vrijgelaten is niet aan de verdachte te danken geweest, zodat de rechtbank dit niet in haar voordeel meeweegt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden.
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelet op de persoon van de verdachte, het hoge recidiverisico en het advies van de reclassering, zal de rechtbank bevelen dat een deel van de opgelegde gevangenisstraf te weten twaalf maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf bijzondere voorwaarden verbinden als geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht en een ambulante en de proeftijd vaststellen op twee jaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel het contact- en locatieverbod te koppelen.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Vrijheidsbenemende maatregel .
De officieren van justitie hebben gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod voor Hoofddorp en Cruquius wordt opgelegd, als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr kan worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het - opnieuw - begaan van strafbare feiten. Uit de memorie van toelichting (TK 2010/11, 32 551, nr 3, p. 1, 5-7) volgt dat de wetgever heeft beoogd aan de rechter meer mogelijkheden te verschaffen om effectieve en op de situatie toegesneden maatregelen te treffen in reactie op een strafbaar feit. De rechter heeft de mogelijkheid om een gebiedsverbod, een contactverbod of meldplicht op te leggen als maatregel. Dit is van belang bij veroordeling wegens strafbare feiten waarbij vrees bestaat dat de verdachte na veroordeling opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat de leefomgeving van burgers aantast dan wel slachtoffers of getuigen zal benaderen of lastigvallen.
Het door de officieren van justitie gevorderde contact- en locatieverbod lijkt gericht op bescherming van het slachtoffer. Vaststaat dat het slachtoffer bij vergissing degene is geweest die (mede) door de verdachte is ontvoerd. Verder zijn uit het dossier en de bespreking op zitting geen aanwijzingen naar voren gekomen dat de verdachte contact zal zoeken met het slachtoffer en daarbij opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich anderszins belastend naar het slachtoffer toe zal gedragen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in 38v Sr op te leggen in de vorm van een contact- en gebiedsverbod.
Voorlopige hechtenis
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Daartoe is gesteld dat de verdachte onder meer is geschorst omdat er nog geen zicht was op de inhoudelijke behandeling. Bij repliek is daar nog aan toegevoegd dat bij strafoplegging van lange duur sprake is van een nieuwe situatie, in die zin dat dit ingevolge artikel 75, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een grond oplevert om voorlopige hechtenis te gelasten. Een belangenafweging tussen de rechtsstaat om gevrijwaard te blijven van geweldsincidenten in de georganiseerde drugscriminaliteit enerzijds en de persoonlijke belangen van de verdachte bij opheffing van de voorlopige hechtenis anderzijds dient in het nadeel van de verdachte uit te vallen.
De rechtbank wijst de vordering opheffing van de schorsing af en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het uitgangspunt bij de behandeling van een strafzaak, en dat blijft het ook na de onderhavige veroordeling, dat een verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid mag afwachten. De voorlopige hechtenis van de verdachte is sinds 4 mei 2022 onder voorwaarden geschorst en sindsdien is niet gebleken dat hij in aanraking is gekomen met politie en justitie. Bovendien blijkt uit het voortgangsverslag van de reclassering van 14 september 2023 dat het risico op geweldsrecidive als gemiddeld wordt ingeschat. Inmiddels is geruime tijd verstreken sinds de verdachte werd geschorst en zijn ook geen schorsingsvoorwaarden overtreden. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van die omstandigheden onvoldoende reden om aan te nemen dat er ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld of een misdrijf zal begaan waardoor de veiligheid van de staat of de gezondheid of veiligheid in gevaar kan worden gebracht. Dat met de uitspraak van heden sprake is van een veroordelend vonnis, acht de rechtbank onvoldoende als (enige) grond voor de voorlopige hechtenis, omdat het aan de rechter in hoogste feitelijke aanleg is om daarover te beslissen (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:795).
De rechtbank zal dan ook de schorsing niet opheffen bij de uitspraak, omdat onvoldoende gronden bestaan die het voortzetten van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. De rechtbank zal wel het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis opheffen vanwege het hiervoor beschreven gebrek aan gronden.

7.Vordering benadeelde partij

7.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft zijn raadsman, mr. R. Korver, een vordering tot schadevergoeding van € 31.342,53 ingediend tegen de verdachte, hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade bestaat uit materiële (€ 6.342,53) en immateriële
(€ 25.000,-) schade die [slachtoffer] als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden. De materiele schade bestaat uit medische kosten (€ 587,16), vervanging van sloten
(€ 647,37), schade aan de auto (€ 3.581,-) en toekomstige kosten (€ 1.500,-). De immateriële schadevergoeding is gegrond op geleden lichamelijk letsel, bestaande uit blauwe plekken en lipoedeem. Daarnaast stelt de benadeelde partij dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ waarbij wordt gesteld dat de normschendingen in deze zaak dusdanig manifest zijn dat ook zonder diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld kan worden aangenomen dat sprake is van geestelijk letsel. De hoogte van het schadebedrag wordt -naast de mishandeling en doodsbedreiging- bepaald door de duur van de vrijheidsberoving, door het klemrijden en blinddoeken, door het feit dat het om een vergissing ging en de benadeelde in verband is gebracht met drugs gerelateerde feiten, en dat hij niet heeft kunnen eten en -nog steeds getaped- is achter gelaten op een onbekende plek bepaald ook de hoogte van de schade. Aanvullend heeft de benadeelde partij zich op het standpunt gesteld dat in de hoogte van de toe te kennen immateriële schadevergoeding een signaal aan de onderwereld moet doorklinken dat dit soort vergisontvoeringen niet getolereerd worden.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade tot een bedrag van € 4.842,53 kan worden toegewezen. De vordering dient voor het bedrag van € 1.500,-, betreffende de post “toekomstige kosten”, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding hebben zij zich gerefereerd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aan aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat de vordering voor de toekomstige kosten (€ 1.500,-) niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu niet kan worden vastgesteld dat deze schade zich in de toekomst daadwerkelijk voor zal doen. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich onder verwijzing naar jurisprudentie op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag te hoog is in vergelijking met andere zaken en grotendeels gebaseerd is op de periode van wederrechtelijke vrijheidsberoving na 5 augustus 2021, terwijl dat niet aan de verdachte ten laste is gelegd. Een bedrag van € 3.000,- tot € 5.000,- zou passend zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit, door de gedragingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadeposten medische kosten, vervanging sloten en schade auto, die door de verdediging niet zijn weersproken, als rechtstreekse schade tot een totaalbedrag van € 4.842,53 kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schadepost toekomstige kosten, die op medische kosten, reis- en parkeerkosten ziet ten behoeve van eventuele toekomstige behandelingen , stelt de rechtbank vast dat op dit moment onduidelijk is of, en zo ja in welke omvang, die schade zich zal verwezenlijken en aan de verdachte zal kunnen worden toegerekend. Begroting van deze mogelijk toekomstige schade levert, bij gebrek aan onderbouwing en gelet op de betwisting een te grote belasting op voor het strafproces, reden waarom zoals ook al door de raadsman van de benadeelde partij zelf aangegeven de rechtbank zal bepalen dat [slachtoffer] voor dit deel (€ 1.500,-) niet-ontvankelijk is in de vordering.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van immateriële schade alleszins billijk voor.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de hoogte van het toe te kennen bedrag mede acht geslagen op de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen billijk hebben geacht. Voor vergelijkbare gevallen heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij – door de verdediging genoemde – recente uitspraken over wederrechtelijke vrijheidsberoving. In die zaken zijn bedragen aan immateriële schade toegekend met een bandbreedte van € 1.000,- tot
€ 10.000,-. Opmerking verdient dat de mate van toegepast geweld en het daaraan overgehouden, vastgestelde fysieke en psychische letsel in de zaken waarin meer dan € 5.000,- is toegekend aanmerkelijk forser is dan in deze zaak. Bovendien is in die gevallen veelal gebruik gemaakt van (bedreiging met) een (vuur)wapen en/of sprake van meerdere bewezenverklaarde feiten met immateriële schade als gevolg.
De benadeelde partij heeft niet nader onderbouwd waarom ten opzichte van de op de zitting genoemde zaken, € 25.000,- in dit geval billijk zou zijn, anders dan in de hoogte van het gevorderde en toe te wijzen bedrag een signaal aan de onderwereld zou moeten laten doorklinken dat dit soort vergisontvoeringen niet getolereerd worden. Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze (betwiste) onderbouwing van schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad daarvoor geen basis.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze (betwiste) onderbouwing van schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad daarvoor geen basis.
Dit alles afwegende, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,- en zal de vordering voor het overige afwijzen.
De toegewezen bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partij ter zake van de toegewezen vordering tot schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde]
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft haar raadsman, mr. R. Korver, een vordering tot schadevergoeding van € 5.316,71 ingediend tegen de verdachte, hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade bestaat uit materiële (€ 3.113,71) en immateriële
(€ 2.500,-) schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De benadeelde partij stelt zich primair op het standpunt dat toekenning van de schade kan plaatsvinden omdat [benadeelde] rechtstreekse schade heeft als gevolg van het handelen van de verdachte: rechtstreeks is namelijk ruimer dan alleen het beschermde belang van de ontvoerde zelf, want zou het beschermde belang van ontvoeren niet juist de achterblijver zijn die dagelijks merkt dat iemand er niet is. Als subsidiaire grondslag voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade heeft te gelden dat sprake is van shockschade.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat, hoewel buiten alle twijfel staat dat [benadeelde] als partner van [slachtoffer] vanuit maatschappelijk oogpunt ook slachtoffer is van dat wat haar partner is aangedaan, er geen grondslag bestaat voor vergoeding van de door haar gevorderde schade. De schade van [benadeelde] is volgens de officieren van justitie niet aan te merken als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sr. Ook hebben de officieren van justitie onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958 geconcludeerd dat gegeven de beoordelingscriteria geen grond bestaat voor het toekennen van shockschade. Gelet hierop dient de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde] in haar gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hoewel de verdediging daarmee niet het leed van [benadeelde] diskwalificeert, heeft zij geen rechtstreekse schade geleden door het bewezenverklaarde feit. Het wettelijk stelsel heeft een limitatief karakter voor de personen die als derde aanspraak hebben op vergoeding van enkel daar vermelde schadeposten. Het wettelijk stelsel voorziet niet in een immateriële schadevergoeding voor een derde, die niet het primaire slachtoffer is. Evenmin is sprake van shockschade als grondslag voor vergoeding van de gestelde immateriële schade.
Oordeel van de rechtbank
Evenals de officieren van justitie en de verdediging meent ook de rechtbank dat onmiskenbaar is dat wat [slachtoffer] is aangedaan voor [benadeelde] , als partner, angstaanjagend moet zijn geweest en ook voor haar gevolgen heeft gehad.
Dat op zichzelf is evenwel niet doorslaggevend voor beantwoording van de vraag of [benadeelde] , gelet op de wettelijke criteria en jurisprudentie, voegingsgerechtigd is in de strafprocedure en daarom in haar vordering tot schadevergoeding kan worden ontvangen. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 51f, eerste lid Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Uit de Memorie van Toelichting (MvT, Kamerstukken II, 1989/1990, 21 345, nr. 3, p. 11) volgt dat van rechtstreekse schade sprake is indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derden belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Artikel 51a Sv omschrijft het slachtoffer ook als degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.
Naar het oordeel van de rechtbank valt daarmee de materiele en evenmin de immateriële schade zoals door [benadeelde] gesteld onder rechtstreekse schade omdat de schade is ontstaan doordat een ander, namelijk haar partner, is ontvoerd. Een gebeurtenis waar zij niet bij aanwezig is geweest. Deze schade valt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet onder rechtstreekse schade, als bedoeld in artikel 51f eerste lid 1 Sv. [benadeelde] behoort daarmee als zodanig niet tot de categorie voegingsgerechtigden als bedoeld in artikel 51f eerste lid Sv. Voor zover de raadsman namens de benadeelde partij heeft gesteld dat zij aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade op grond van art. 6:106 BW is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om haar immateriële schade toe te brengen, zodat ook op die grond [benadeelde] niet als primair slachtoffer kan worden aangemerkt.
Dit kan anders zijn als sprake is van shockschade.
Shockschade
De Hoge Raad heeft overwogen (ECLI:NL:HR:2022:958) dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde] de bewezenverklaarde gebeurtenissen niet zelf heeft waargenomen, want zij was niet aanwezig bij de ontvoering. Wel is zij door de politie geïnformeerd over de gewelddadige ontvoering van haar man en heeft zij achteraf gehoord wat er allemaal met haar partner is gebeurd. Bij het weerzien van haar partner was het waarneembare fysieke letsel van beperkte aard. Dit valt echter naar het oordeel van de rechtbank niet onder een confrontatie die een hevige emotionele schok teweeg kan hebben gebracht, als bedoeld in voornoemde uitspraak.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
De schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, ook wanneer de vordering door de rechtbank in het geheel niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
De verdediging heeft bepleit dat nu ten aanzien van [benadeelde] geen sprake is van rechtstreekse schade, de schadevergoedingsmaatregel niet kan worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat nu geen sprake is van rechtstreekse schade, welk causaal verband ook voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f Sr wordt vereist (zie ECLI:NL:HR:2017:175), de maatregel niet kan worden opgelegd. Het verzoek wordt afgewezen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 11 maart 2019 in de zaak met parketnummer 10/198254-18 heeft de
politierechter te Rotterdam de verdachte ter zake van “opzettelijk met voldoen aan een bevel
of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening
van enig toezicht belast” en “mishandeling” veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf
voor de duur van veertig uren met een proeftijd van twee jaren. Deze proeftijd is ingegaan op
25 maart 2019.
Bij vonnis van 22 juli 2019 in de zaak met parketnummer 10/198254-18 (tul) heeft de politierechter te Rotterdam de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de voorwaardelijke straf gelast, te weten een taakstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis. Op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 september 2023, staat vermeld ten aanzien van deze voorwaardelijke straf dat de vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd voor tien dagen.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de voorwaardelijke straf van twintig uur taakstraf, subsidiair tien uur vervangende hechtenis, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit overlegging ter zitting van het vonnis van de politierechter in Rotterdam is gebleken dat een deel van de voorwaardelijke straf al ten uitvoer is gelegd. Er bestaat onduidelijkheid over de looptijd van de proeftijd. Het voorgaande, mede bezien in het licht van de veroordeling tot een langdurige gevangenisstraf, maakt dat de rechtbank toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging thans niet opportuun acht. De vordering zal daarom worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 282 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zesendertig (36) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
twaalf (12) nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandeling
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde] .
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 9.842,53,bestaande uit € 4.842,53,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de overige materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meerdere door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 9.842,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 84 dagen indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/198254-18.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. J.E. Lee en mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.