6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Het slachtoffer is op klaarlichte dag uit zijn auto getrokken door mannen met bivakmutsen, in een bestelbus geduwd, geslagen en geschopt en meerdere dagen van zijn vrijheid beroofd geweest. In de bestelbus zijn de benen en armen van het slachtoffer met ducttape vastgebonden. Ook is, tot en met zijn vrijlating zes dagen later, een vest om en op zijn hoofd vast getaped, waardoor hem het zicht werd ontnomen en hij nauwelijks kon eten en drinken. De verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving, door onder meer het slachtoffer uit zijn auto te trekken, in de rode Mercedes bus te duwen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer.
Naast dit leed, heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen van regionale en landelijke media. Het ontvoerde slachtoffer had niets te maken met criminele zaken, terwijl uit het dossier naar voren komt dat aan de ontvoering vermoedelijk een drugsconflict ten grondslag ligt. De verdachte en zijn medeverdachten hebben dit conflict kennelijk willen beslechten door middel van een ontvoering. Dit is op zichzelf genomen al zeer afkeurenswaardig, maar te meer kwalijk nu zij een volstrekt onschuldig slachtoffer hebben betrokken in hun criminele zaken.
Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 14 september 2023van de Reclassering Nederland.
De reclassering adviseert bij een veroordeling om geen bijzondere voorwaarden te stellen. De verdachte lijkt een stabiel leven te hebben en uit de OXREC (Oxford Risk of Recidivism tool) is gebleken dat het risico op recidive laag is.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met ruim twee maanden is overschreden. De verdachte is op 6 augustus 2021 in verzekering gesteld en de rechtbank wijst pas nu vonnis. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de relatief geringe overschrijding, kan worden volstaan met de constatering daarvan.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank, net als de officieren van justitie en de raadsvrouw, gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank merkt hierbij op dat onderhavige zaak, zonder daarmee te willen afdoen aan de ernst daarvan, niet vergelijkbaar is met de jurisprudentie die is aangehaald door de officieren van justitie. In die zaken is ofwel extreem geweld toegepast, ofwel gebruik gemaakt van bedreiging met (vuur)wapens, ofwel zijn daarin meerdere feiten bewezenverklaard. Dit maakt dan ook dat de rechtbank de eis van de officieren van justitie niet zal volgen en komt tot een gevangenisstraf van kortere duur dan gevorderd.
Dat het slachtoffer uiteindelijk is vrijgelaten is niet aan de verdachte te danken geweest, zodat de rechtbank dit ook niet in zijn voordeel weegt.
In de persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een lagere strafmaat te komen of aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De ernst en aard van het feit en de mate van betrokkenheid van de verdachte daarbij maken dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden acht.
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Vrijheidsbeperkende maatregel
De officieren van justitie hebben gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod voor Hoofddorp en Cruquius wordt opgelegd, als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr kan worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het – opnieuw – begaan van strafbare feiten. Uit de memorie van toelichting (TK 2010/11, 32 551, nr 3, p. 1, 5-7) volgt dat de wetgever heeft beoogd aan de rechter meer mogelijkheden te verschaffen om effectieve en op de situatie toegesneden maatregelen te treffen in reactie op een strafbaar feit. De rechter heeft de mogelijkheid om een gebiedsverbod, een contactverbod of meldplicht op te leggen als maatregel. Dit is van belang bij veroordeling wegens strafbare feiten waarbij vrees bestaat dat de verdachte na veroordeling opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat de leefomgeving van burgers aantast dan wel slachtoffers of getuigen zal benaderen of lastigvallen.
Het door de officieren van justitie gevorderde contact- en gebiedsverbod lijkt gericht op bescherming van het slachtoffer. Vaststaat dat het slachtoffer bij vergissing degene is geweest die (mede) door de verdachte is ontvoerd. Verder zijn uit het dossier en de bespreking op zitting geen aanwijzingen naar voren gekomen dat de verdachte contact zal zoeken met het slachtoffer en daarbij opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich anderszins belastend naar het slachtoffer toe zal gedragen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in 38v Sr op te leggen in de vorm van een contact- en gebiedsverbod.
Voorlopige hechtenis
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Daartoe is gesteld dat de verdachte onder meer is geschorst omdat er nog geen zicht was op de inhoudelijke behandeling. Bij repliek is daar nog aan toegevoegd dat bij strafoplegging van lange duur sprake is van een nieuwe situatie, in die zin dat dit ingevolge artikel 75 lid 1 Sv een grond oplevert om voorlopige hechtenis te gelasten. Een belangenafweging tussen de rechtsstaat om gevrijwaard te blijven van geweldsincidenten in de georganiseerde drugscriminaliteit enerzijds en de persoonlijke belangen van de verdachte bij opheffing van de voorlopige hechtenis anderzijds dient in het nadeel van de verdachte uit te vallen.
De rechtbank wijst de vordering opheffing van de schorsing af en overweegt daartoe als volgt. De voorlopige hechtenis van de verdachte is sinds 18 juli 2022 onder voorwaarden geschorst en sindsdien is niet gebleken dat hij in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Bovendien blijkt uit het reclasseringsadvies van 14 september 2023 dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Inmiddels is geruime tijd verstreken sinds de verdachte werd geschorst, waarin de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ten goede lijken te zijn veranderd, en geen schorsingsvoorwaarden zijn overtreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van die omstandigheden onvoldoende reden om nog langer aan te nemen dat er ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld of een misdrijf zal begaan waardoor de veiligheid van de staat of de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Dat met de uitspraak van heden sprake is van een veroordelend vonnis, acht de rechtbank onvoldoende als (enige) grond voor de voorlopige hechtenis, omdat het aan de rechter in hoogste feitelijke aanleg is om daarover te beslissen (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:795). De rechtbank zal dan ook de schorsing niet opheffen bij de uitspraak, omdat onvoldoende gronden bestaan die het voortzetten van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. De rechtbank zal wel het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis opheffen vanwege het hiervoor beschreven gebrek aan gronden.