ECLI:NL:RBNHO:2023:10432

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
15/210489-21 en 10/091758-20 (vord tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergisontvoering met vrijspraak voor medeplegen en veroordeling voor medeplichtigheid

Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vergisontvoering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 augustus 2021, samen met medeverdachten, het slachtoffer heeft ontvoerd. De verdachte werd primair beschuldigd van medeplegen van de ontvoering, maar de rechtbank heeft hem daarvan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte direct betrokken was bij de feitelijke uitvoering van de ontvoering. Echter, de rechtbank achtte het subsidiaire ten laste gelegde feit van medeplichtigheid aan de ontvoering wel bewezen. De verdachte had zijn woning als uitvalsbasis ter beschikking gesteld aan de medeverdachten en had contact met hen onderhouden, wat de rechtbank als voldoende bewijs voor medeplichtigheid beschouwde. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat hij zich gedurende de proeftijd aan bepaalde voorwaarden moest houden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, waardoor de verdachte een bijkomende gevangenisstraf van dertig dagen moet ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaatsen Haarlemmermeer en Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/210489-21 en 10/091758-20 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 20 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18, 20, 22, 25, 26, 28 september (allen Haarlemmermeer) en 6 oktober 2023 (Haarlem) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. M. Kubbinga en mr. M.A. Boheur en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R. van den Hemel, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer, en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, door
- contact te onderhouden met één of meer medeverdachte(n) en/of
- zich te hullen in gezichtsbedekkende kleding en/of
- de auto van die [slachtoffer] klem te rijden en/of
- die [slachtoffer] vast te grijpen en (met kracht) uit zijn auto te trekken en/of
- meermalen fysiek geweld op die [slachtoffer] toe te passen en/of tegen die [slachtoffer] te schreeuwen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) in een ander voertuig te duwen, althans te dwingen in een ander voertuig plaats te nemen en/of
- het zicht van die [slachtoffer] te belemmeren door een kledingstuk om zijn hoofd vast te maken met tape en/of
- de handen en/of benen van die [slachtoffer] vast te binden met tieraps en/of tape en/of
- die [slachtoffer] te bedreigen met de woorden “hier is een pistool” en/of “anders schiet ik je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- die [slachtoffer] te verhinderen het voertuig te verlaten en/of
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) te verplaatsen van Cruquius naar Gouda;
subsidiair
[medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] op of omstreeks 5 augustus 2021 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer, en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, door
- zich te hullen in gezichtsbedekkende kleding en/of
- de auto van die [slachtoffer] klem te rijden en/of
- die [slachtoffer] vast te grijpen en (met kracht) uit zijn auto te trekken en/of
- meermalen fysiek geweld op die [slachtoffer] toe te passen en/of tegen die [slachtoffer] te schreeuwen en/of- die [slachtoffer] (met kracht) in een ander voertuig te duwen, althans te dwingen in een ander voertuig plaats te nemen en/of
- het zicht van die [slachtoffer] te belemmeren door een kledingstuk om zijn hoofd vast te maken met tape en/of
- de handen en/of benen van die [slachtoffer] vast te binden met tieraps en/of tape en/of
- die [slachtoffer] te bedreigen met de woorden “hier is een pistool” en/of “anders schiet ik je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- die [slachtoffer] te verhinderen het voertuig te verlaten en/of
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) te verplaatsen van Cruquius naar Gouda;
tot en/of bij het plegen van welk feit, hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 4 augustus 2021 tot en met 5 augustus 2021 te Cruquius en/of Hoofddorp en/of Rotterdam en/of Zwijndrecht, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door
- zich (meermalen) in de nabijheid van die [slachtoffer] te bevinden, teneinde het slachtoffer te
observeren, en/of betrokken te zijn geweest bij één of meer voorverkenning(en) in Cruquius en/of Hoofddorp en/of
- ( telefonische) contacten te onderhouden met één of meer medeverdachte(n) en/of
- ( meermalen) samen met één of meer medeverdachte(n) aanwezig te zijn in een woning aan de [adres 2] te Rotterdam en/of
- samen met één of meer medeverdachte(n) aanwezig te zijn in de woning van verdachte in
Zwijndrecht en/of deze woning als ontmoetingsplaats en/of uitvalsbasis ter beschikking te stellen en/of
- ( meermalen) informatie omtrent die [slachtoffer] door te geven aan en/of te wisselen met één of meer medeverdachte(n), waaronder het moment dat die [slachtoffer] op 5 augustus 2021 zijn bedrijf aan de [adres 3] verlaat en/of
- het wisselen van kentekenplaten van de betrokken BMW.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 5 augustus 2021 is [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) op de Spaarneweg in Cruquius met behulp van twee voertuigen klemgereden, door meerdere personen uit zijn auto getrokken en tegen zijn wil in een ander voertuig geplaatst en meegenomen naar Gouda. Deze gebeurtenis is ook wel betiteld als de “vergisontvoering Cruquius”.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Gebeurtenissen in Cruquius
Op 5 augustus 2021 stapt het slachtoffer om 17:53 uur in zijn Renault Laguna met kenteken [kenteken 1] en rijdt van zijn werk in Cruquius richting zijn woning. Eén minuut later verlaat ook een witte Kia Picanto met kenteken [kenteken 2] (hierna: de witte Kia) het parkeerterrein van de werklocatie van het slachtoffer. Op de uitrit van de Intratuin staat een zwarte BMW met kenteken [kenteken 3] (hierna: de zwarte BMW) te wachten en rijdt voor het slachtoffer de Spaarneweg op. Achter het slachtoffer rijdt een rode Mercedes Vito bus met kenteken [kenteken 4] (hierna: de rode Mercedes bus). Om 17:56 uur stopt de zwarte BMW vlak voor de auto van het slachtoffer, waardoor het slachtoffer hard moet remmen, waarop de rode Mercedes bus van achter tegen zijn auto aanrijdt. Op dat moment stappen meerdere mannen met bivakmutsen uit genoemde voertuigen. Het slachtoffer wordt uit zijn auto getrokken en via de schuifdeur aan de zijkant de rode Mercedes bus in geduwd. Zowel de rode Mercedes, de zwarte BMW als de Renault Laguna worden door de mannen meegenomen en rijden weg in de richting van de Provincialeweg N201.
Verplaatsing slachtoffer van Cruquius naar Gouda
Vastgelegd wordt door ANPR-camera’s dat de zwarte BMW over de N11 en de N459 richting Gouda rijdt en vanaf 18:36 uur zijn de zwarte BMW en de rode Mercedes bus in Gouda. Uit camerabeelden blijkt dat de rode Mercedes bus omstreeks 18:51 uur een afgesloten terrein met loodsen aan de [adres 4] oprijdt, waarna dit voertuig niet meer wordt waargenomen. De telefoon van het slachtoffer maakt omstreeks 18.38 uur contact met het netwerk op een zendmast in Gouda en straalt om 19:50 uur voor het laatst aan, nog steeds in Gouda.
Gebeurtenissen in Gouda
Op 5 augustus 2021 rond 19:00 uur, komen bij de meldkamer van de politie verschillende meldingen binnen over verdachte gedragingen in Gouda. Deze meldingen gaan onder andere over het verwisselen van kentekenplaten van een zwarte BMW door een groep van zes of zeven personen op of in de omgeving van het Koekoekplein. Deze groep is vervolgens in een groep van twee en een groep van vier personen opgesplitst en weggelopen. Ook komen meldingen bij de politie binnen over het weggooien van spullen door personen op en in de omgeving van het Vogelplein en over twee mannen die zich omkleden achter een camper op of in de omgeving van het Uiverplein.
Aanhouding verdachten in Gouda
Naar aanleiding van genoemde meldingen worden op 5 augustus 2021 omstreeks 19:25 uur in Gouda zes verdachten aangehouden, te weten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] op de Lazaruskade en [medeverdachte 10], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] op het Vogelplein. Bij de aanhoudingen van voornoemde verdachten zijn onder hen handschoenen, mobiele telefoons en onderdelen daarvan aangetroffen en in beslag genomen. Verder zijn in de omgeving van de locaties van aanhouding verschillende goederen op straat gevonden en inbeslaggenomen. Dit zijn drie mobiele telefoons, handschoenen, een bivakmuts, batterijen van telefoons, een simkaart, kledingstukken en een rode tas. Naar aanleiding van het uitkijken van camerabeelden is op 16 augustus 2021 in de Industriestraat te Gouda een rol grijze ducttape aangetroffen. De genoemde locaties waar de verdachten en de goederen zijn aangetroffen zijn in elkaars nabijheid.
Aantreffen gebruikte voertuigen in Gouda
De zwarte BMW is kort na de ontvoering op 5 augustus 2021 om 19.15 uur op het Koekoekplein te Gouda aangetroffen voorzien van valse kentekenplaten. Op 6 augustus 2021 om 23:15 uur is de Renault Laguna in Gouda aangetroffen met daarin de mobiele telefoon van het slachtoffer. De rode Mercedes bus is op 8 augustus 2021 om 19.40 uur, zonder het slachtoffer, aangetroffen in een loods aan de [adres 4] in Gouda.
Aantreffen slachtoffer
Op woensdag 11 augustus 2021, omstreeks 00.45 uur, krijgt de politie de melding dat een man bij een woning in Delft heeft aangebeld, die zegt dat hij is ontvoerd. Als de politie ter plaatse komt zien zij een man met een blauw vest om zijn hoofd vastgemaakt met zilvergrijs ducttape. Ook heeft de man ducttape om zijn polsen, op zijn mond en om zijn nek. Na het verwijderen van het vest en de tape in het ziekenhuis wordt vastgesteld dat het gaat om voornoemd slachtoffer. Hij vertelt dat hij is ontvoerd en tegen hem is gezegd dat er een vergissing is gemaakt en dat hij is vrijgelaten.
Doorzoeking woningen verdachten
Op 8 augustus 2021 verricht de politie onder meer doorzoekingen in de woningen van de in Gouda aangehouden verdachten. Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte in de [adres 5] in Zwijndrecht worden meerdere mobiele telefoons aangetroffen die aan verschillende verdachten worden toegeschreven.
Gebeurtenissen voor 5 augustus 2021
Uit onderzoek aan de aangetroffen en in beslaggenomen mobiele telefoons blijkt dat deze op verschillende momenten op de dag van de ontvoering en in de dagen daaraan voorafgaand in de omgeving van de woning en van de werklocatie van het slachtoffer zendmasten aanstralen. Op camerabeelden van de omgeving van de woning en van de werklocatie van het slachtoffer zijn verschillende voertuigen, waaronder de zwarte BMW, de rode Mercedes bus en de witte Kia meermalen te zien op de dag van en de dagen voorafgaand aan de ontvoering.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte een strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving, als medepleger dan wel als medeplichtige. Bij de beantwoording van die vragen gaat de rechtbank uit van voornoemde feiten en omstandigheden.
3.3.2
Partiële vrijspraak
De rechtbank stelt vast dat geen bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte één van de onder het tweede tot en met het elfde gedachtestreepje van de primair ten laste gelegde gedragingen, feitelijk heeft verricht. Voor de aanwezigheid van de verdachte op de Spaarneweg in Cruquius op het moment van de ontvoering zijn namelijk geen directe bewijsmiddelen in het dossier.
Voorts zijn uit onderzoek aan de in beslag genomen telefoons van de verdachte en medeverdachten geen (belastende) gesprekken of berichten van of naar de verdachte naar voren gekomen die duiden op (redengevend) contact als tenlastegelegd onder het eerste gedachtestreepje onder het primair ten laste gelegde.
Wel kan op basis van de historische verkeersgegevens van deze telefoons worden vastgesteld dat de telefoons van onder meer de medeverdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en van de verdachte in de nacht van 4 op 5 augustus 2021 gebruik maken van zendmasten in Zwijndrecht. Deze zendmasten geven dekking aan de woning van de verdachte. In deze woning zijn bovendien 14 telefoons, waaronder de telefoons van de medeverdachten [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 5], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] aangetroffen en in beslag genomen. De verdachte heeft over de in zijn woning aangetroffen telefoons verklaard dat hij een feestje heeft gehad en dat dronken vrienden weleens wat vergeten. De hoeveelheid van de in de woning van de verdachte achtergelaten telefoons, is reden voor de rechtbank om de verklaring van de verdachte als niet geloofwaardig terzijde te schuiven. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte en de medeverdachten die nacht aldaar samen zijn geweest. Het achterlaten van deze hoeveelheid telefoons door verschillende medeverdachten in zijn woning die in verband kunnen worden gebracht met dezelfde ontvoering, ziet de rechtbank als een bewuste handeling. Uit de fysieke aanwezigheid van de verdachte en deze medeverdachten in de woning van de verdachte in de nacht van 4 op 5 augustus 2021 en het bewust achterlaten van deze telefoons leidt de rechtbank af dat de verdachte toen wetenschap moet hebben gehad van de op handen zijnde ontvoering. Aan die overtuiging draagt bij dat de verdachte op 5 augustus 2021 onder de hiervoor geschetste omstandigheden met meerdere medeverdachten in Gouda is aangehouden door de politie. Door het beschikbaar stellen van zijn woning voor een samenkomst in de ochtend van de ontvoering, heeft de verdachte een uitvalbasis ter beschikking gesteld en heeft hij de medeverdachten geholpen bij de voorbereiding van de ontvoering.
De rechtbank neemt op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden als vaststaand aan dat de verdachte met meerdere medeverdachten op van belang zijnde momenten contact heeft onderhouden. De rechtbank acht deze contactmomenten echter van onvoldoende gewicht om van medeplegen bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer te kunnen spreken. Dat de verdachte wetenschap had van het plan het slachtoffer te ontvoeren en daarbij ook behulpzaam is geweest is in dat verband onvoldoende.
De rechtbank komt daarom tot een vrijspraak van het primair ten laste gelegde medeplegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.3.3
Bewijsoverweging
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte medeplichtig is geweest aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving zoals subsidiair is ten laste gelegd. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte was gericht op zowel de behulpzaamheid als op het gepleegde misdrijf.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de verdachte zijn woning als uitvalsbasis voor de medeverdachten ter beschikking heeft gesteld en heeft uit zijn aanwezigheid in Gouda afgeleid dat hij wist van het ontvoeringsplan. Daarmee is gegeven dat de verdachte opzet heeft gehad om bij deze ontvoering behulpzaam te zijn. Ook heeft hij op van belang zijnde momenten contact onderhouden met medeverdachten. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor bewezenverklaring van medeplichtigheid aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiaire ten laste gelegde feit, met dien verstande dat
subsidiair[medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], en [medeverdachte 9] op of omstreeks 5 augustus 2021 te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer, en Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en Gouda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, door
- zich te hullen in gezichtsbedekkende kleding en
- de auto van die [slachtoffer] klem te rijden en
- die [slachtoffer] vast te grijpen en uit zijn auto te trekken en
- fysiek geweld op die [slachtoffer] toe te passen en tegen die [slachtoffer] te schreeuwen en
- die [slachtoffer] (met kracht) in een ander voertuig te duwen, althans te dwingen in een ander voertuig plaats te nemen en
- het zicht van die [slachtoffer] te belemmeren door een kledingstuk om zijn hoofd vast te maken met tape en
- de handen en benen van die [slachtoffer] vast te binden met tape en
- die [slachtoffer] te bedreigen met de woorden “hier is een pistool” en/of “anders schiet ik je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
- die [slachtoffer] te verhinderen het voertuig te verlaten en
- die [slachtoffer] tegen diens wil te verplaatsen van Cruquius naar Gouda;
tot het plegen van welk feit, hij, verdachte, in de periode van 4 augustus 2021 tot en met 5 augustus 2021 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door
- contacten te onderhouden met medeverdachten en
- samen met medeverdachten aanwezig te zijn in de woning van verdachte in Zwijndrecht en deze woning als uitvalsbasis ter beschikking te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 66 maanden, met aftrek van de periode die hij al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast hebben de officieren van justitie gevorderd aan de verdachte de maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod voor Hoofddorp en Cruquius voor de duur van vijf jaar met een vervangende hechtenis van een week per overtreding.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het reclasseringstoezicht is goed verlopen. De reclassering is positief over hem en constateert geen groot recidivegevaar. De verdachte heeft jonge kinderen, waarvoor hij veel zorgtaken uitoefent. Hij heeft dagbesteding in het bedrijf van zijn broer. Tenslotte heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte in het geheel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Het slachtoffer is op klaarlichte dag uit zijn auto getrokken door mannen met bivakmutsen, in een bestelbus geduwd, geslagen en geschopt en meerdere dagen van zijn vrijheid beroofd geweest. In de bestelbus zijn de benen en armen van het slachtoffer met ducttape vastgebonden. Ook is, tot en met zijn vrijlating zes dagen later, een vest om en op zijn hoofd vast getaped, waardoor hem het zicht werd ontnomen en hij nauwelijks kon eten en drinken. De verdachte is behulpzaam geweest bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving, door onder meer op de vroege ochtend van de ontvoering zijn woning als uitvalsbasis ter beschikking te stellen aan medeverdachten. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Het handelen van de medeverdachten, waaraan de verdachte op zijn manier heeft bijgedragen, heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer.
Naast dit leed, heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen van regionale en landelijke media. Het ontvoerde slachtoffer had niets te maken met criminele zaken, terwijl uit het dossier naar voren komt dat aan de ontvoering vermoedelijk een drugsconflict ten grondslag ligt. De verdachte en zijn medeverdachten hebben dit conflict kennelijk willen beslechten door middel van een ontvoering. Dit is op zichzelf genomen al zeer afkeurenswaardig, maar te meer kwalijk nu zij een volstrekt onschuldig slachtoffer hebben betrokken in hun criminele zaken.
Dit rekent de rechtbank ook de verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 augustus 2023.
- de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 21 juni 2022, 22 december 2021 en 4 september 2023 van de Reclassering Nederland. In het rapport van 4 september 2023 wordt het risico op recidive en het risico op geweld ingeschat als gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden ingeschat als laag. De verdachte houdt zich aan de afspraken en voorwaarden tijdens het lopende toezicht, maar heeft weinig stabiliteit op meerdere leefgebieden. De reclassering adviseert bij een veroordeling, indien de strafmaat dit toelaat, een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een contact- en locatieverbod, het zoeken van een dagbesteding en zorgen voor inkomsten en inzage in de financiële situatie.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met ruim twee maanden is overschreden. De verdachte is op 6 augustus 2021 in verzekering gesteld en de rechtbank wijst pas nu vonnis. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de relatief geringe overschrijding, kan worden volstaan met de constatering daarvan.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank, net als de officieren van justitie en de raadsvrouw, gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank merkt hierbij op dat onderhavige zaak, zonder daarmee te willen afdoen aan de ernst daarvan, niet vergelijkbaar is met de jurisprudentie die is aangehaald door de officieren van justitie. In die zaken is ofwel extreem geweld toegepast, ofwel gebruik gemaakt van bedreiging met (vuur)wapens, ofwel zijn daarin meerdere feiten bewezenverklaard. Dit maakt dan ook dat de rechtbank de eis van de officieren van justitie niet zal volgen en komt tot een gevangenisstraf van kortere duur dan gevorderd.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat de bewezenverklaarde rol van de verdachte, beperkt is gebleven tot medeplichtigheid bij de ontvoering.
Dat het slachtoffer uiteindelijk is vrijgelaten is niet aan de verdachte te danken geweest, zodat de rechtbank dit ook niet in zijn voordeel weegt.
De ernst en aard van het feit en de mate van betrokkenheid van de verdachte daarbij maken dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden acht. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten acht maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden, te weten een meldplicht, het zoeken van een dagbesteding en zorgen voor inkomsten en inzage in de financiële situatie. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een contact- of gebiedsverbod als bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De officieren van justitie hebben gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod voor Hoofddorp en Cruquius wordt opgelegd, als bedoeld in artikel 38v Sr.
De vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr kan worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het – opnieuw – begaan van strafbare feiten. Uit de memorie van toelichting (TK 2010/11, 32 551, nr 3, p. 1, 5-7) volgt dat de wetgever heeft beoogd aan de rechter meer mogelijkheden te verschaffen om effectieve en op de situatie toegesneden maatregelen te treffen in reactie op een strafbaar feit. De rechter heeft de mogelijkheid om een gebiedsverbod, een contactverbod of meldplicht op te leggen als maatregel. Dit is van belang bij veroordeling wegens strafbare feiten waarbij vrees bestaat dat de verdachte na veroordeling opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat de leefomgeving van burgers aantast dan wel slachtoffers of getuigen zal benaderen of lastigvallen.
Het door de officieren van justitie gevorderde contact- en gebiedsverbod lijkt gericht op bescherming van het slachtoffer. Vaststaat dat het slachtoffer bij vergissing degene is geweest die is ontvoerd. Verder zijn uit het dossier en de bespreking op zitting geen aanwijzingen naar voren gekomen dat de verdachte contact zal zoeken met het slachtoffer en daarbij opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich anderszins belastend naar het slachtoffer toe zal gedragen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in 38v Sr op te leggen in de vorm van een contact- en gebiedsverbod.
Voorlopige hechtenis
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Daartoe is gesteld dat de verdachte onder meer is geschorst omdat er nog geen zicht was op de inhoudelijke behandeling. Bij repliek is daar nog aan toegevoegd dat bij strafoplegging van lange duur sprake is van een nieuwe situatie, in die zin dat dit ingevolge artikel 75, eerste lid, Sv een grond oplevert om voorlopige hechtenis te gelasten. Een belangenafweging tussen de rechtsstaat om gevrijwaard te blijven van geweldsincidenten in de georganiseerde drugscriminaliteit enerzijds en de persoonlijke belangen van de verdachte bij opheffing van de voorlopige hechtenis anderzijds, dient in het nadeel van de verdachte uit te vallen.
De rechtbank wijst de vordering opheffing van de schorsing af en overweegt daartoe als volgt.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is sinds 2 juni 2022 onder voorwaarden geschorst en sindsdien is niet gebleken dat hij in aanraking is gekomen met politie en justitie. Bovendien blijkt uit het reclasseringsadvies van 4 september 2023 dat het risico op recidive als gemiddeld wordt ingeschat.
Inmiddels is geruime tijd verstreken sinds de verdachte werd geschorst, waarin de verdachte zich heeft gehouden aan de afspraken van de reclassering en ook verder geen schorsingsvoorwaarden zijn overtreden. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van die omstandigheden onvoldoende reden om nog langer aan te nemen dat er ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld of een misdrijf zal begaan waardoor de veiligheid van de staat of de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Dat met de uitspraak van heden sprake is van een veroordelend vonnis, acht de rechtbank onvoldoende als (enige) grond voor de voorlopige hechtenis, omdat het aan de rechter in hoogste feitelijke aanleg is om daarover te beslissen (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:795).
De rechtbank zal dan ook de schorsing niet opheffen bij de uitspraak, omdat onvoldoende gronden bestaan die het voortzetten van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. De rechtbank zal wel het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis opheffen vanwege het hiervoor beschreven gebrek aan gronden.

7.Vorderingen benadeelde partij

7.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft zijn raadsman R. Korver een vordering tot schadevergoeding van € 31.342,53 ingediend tegen de verdachte, hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade bestaat uit materiële (€ 6.342,53) en immateriële
(€ 25.000,-) schade die [slachtoffer] als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden. De materiële schade bestaat uit medische kosten (€ 587,16), vervanging van sloten
(€ 647,37), schade aan de auto (€ 3.581,-) en toekomstige kosten (€ 1.500,-). De immateriële schadevergoeding is gegrond op geleden lichamelijk letsel, bestaande uit blauwe plekken en lipoedeem. Daarnaast stelt de benadeelde partij dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ waarbij wordt gesteld dat de normschendingen in deze zaak dusdanig manifest zijn dat ook zonder diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld kan worden aangenomen dat sprake is van geestelijk letsel. De hoogte van het schadebedrag wordt -naast de mishandeling en doodsbedreiging- bepaald door de duur van de vrijheidsberoving, door het klemrijden en blinddoeken, door het feit dat het om een vergissing ging en de benadeelde in verband is gebracht met drugs gerelateerde feiten, en dat hij niet heeft kunnen eten en -nog steeds getaped- is achter gelaten op een onbekende plek bepaald ook de hoogte van de schade. Aanvullend heeft de benadeelde partij zich op het standpunt gesteld dat in de hoogte van de toe te kennen immateriële schadevergoeding een signaal aan de onderwereld moet doorklinken dat dit soort vergisontvoeringen niet getolereerd worden.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade tot een bedrag van € 4.842,53 kan worden toegewezen. De vordering dient voor het bedrag van € 1.500,-, betreffende de post toekomstige kosten, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding hebben zij zich gerefereerd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aan aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat de vordering voor de toekomstige kosten (€ 1.500,-) niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze schade zich nu niet voordoet. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het een onevenredige belasting van het strafproces zou betekenen om dat gedeelte van de schade vast te stellen dat ziet op de verweten en bewezenverklaarde gedraging, dan wel dat deze post sterk gematigd moet worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit, door de gedragingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadeposten medische kosten, vervanging sloten en schade auto, die door de verdediging niet zijn weersproken, als rechtstreekse schade tot een totaalbedrag van € 4.842,53 kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schadepost toekomstige kosten, die op medische kosten, reis- en parkeerkosten ziet ten behoeve van eventuele toekomstige behandelingen, stelt de rechtbank vast dat op dit moment onduidelijk is of, en zo ja in welke omvang, die schade zich zal verwezenlijken en aan de verdachte zal kunnen worden toegerekend. Begroting van deze mogelijk toekomstige schade levert, bij gebrek aan onderbouwing en gelet op de betwisting een te grote belasting op voor het strafproces, reden waarom zoals ook al door de raadsman van de benadeelde partij zelf aangegeven de rechtbank zal bepalen dat [slachtoffer] voor dit deel (€ 1.500,-) niet-ontvankelijk is in de vordering.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van immateriële schade alleszins billijk voor. De rechtbank acht zich bovendien voldoende in staat om de hoogte van het toe te kennen bedrag naar billijkheid vast te stellen.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de hoogte van het toe te kennen bedrag mede acht geslagen op de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen billijk hebben geacht. Voor vergelijkbare gevallen heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij – door de verdediging genoemde – recente uitspraken over wederrechtelijke vrijheidsberoving. In die zaken zijn bedragen aan immateriële schade toegekend met een bandbreedte van € 1.000,- tot
€ 10.000,-. Opmerking verdient dat de mate van toegepast geweld en het daaraan overgehouden, vastgestelde fysieke en psychische letsel in de zaken waarin meer dan € 5.000,- is toegekend aanmerkelijk forser is dan in deze zaak. Bovendien is in die gevallen veelal gebruik gemaakt van (bedreiging met) een (vuur)wapen en/of sprake van meerdere bewezenverklaarde feiten met immateriële schade als gevolg.
De benadeelde partij heeft niet nader onderbouwd waarom ten opzichte van de op de zitting genoemde zaken, € 25.000,- in dit geval billijk zou zijn, anders dan in de hoogte van het gevorderde en toe te wijzen bedrag een signaal aan de onderwereld zou moeten laten doorklinken dat dit soort vergisontvoeringen niet getolereerd worden. Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze (betwiste) onderbouwing van schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad daarvoor geen basis.
Dit alles afwegende, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,- en zal de vordering voor het overige afwijzen.
De toegewezen bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partij ter zake van de toegewezen vordering tot schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde]
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft haar raadsman R. Korver een vordering tot schadevergoeding van € 5.316,71 ingediend tegen de verdachte, hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade bestaat uit materiële (€ 3.113,71) en immateriële
(€ 2.500,-) schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De benadeelde partij stelt zich primair op het standpunt dat toekenning van de schade kan plaatsvinden omdat [benadeelde] rechtstreekse schade heeft als gevolg van het handelen van de verdachte: rechtstreeks is namelijk ruimer dan alleen het beschermde belang van de ontvoerde zelf, want zou het beschermde belang van ontvoeren niet juist de achterblijver zijn die dagelijks merkt dat iemand er niet is. Als subsidiaire grondslag voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade heeft te gelden dat sprake is van shockschade.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat, hoewel buiten alle twijfel staat dat [benadeelde] als partner van [slachtoffer] vanuit maatschappelijk oogpunt ook slachtoffer is van dat wat haar partner is aangedaan, er geen grondslag bestaat voor vergoeding van de door haar gevorderde schade. De schade van [benadeelde] is volgens de officieren van justitie niet aan te merken als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sr. Ook hebben de officieren van justitie onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, geconcludeerd dat gegeven de beoordelingscriteria geen grond bestaat voor het toekennen van shockschade. Gelet hierop dient de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde] in haar gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hoewel de verdediging daarmee niet het leed van [benadeelde] diskwalificeert, heeft zij geen rechtstreekse schade geleden door het bewezenverklaarde feit. Het wettelijk stelsel heeft een limitatief karakter voor de personen die als derde aanspraak hebben op vergoeding van enkel daar vermelde schadeposten. Het wettelijk stelsel voorziet niet in een immateriële schadevergoeding voor een derde, die niet het primaire slachtoffer is. Evenmin is sprake van shockschade als grondslag voor vergoeding van de gestelde immateriële schade.
Oordeel van de rechtbank
Evenals de officieren van justitie en de verdediging meent ook de rechtbank dat onmiskenbaar is dat wat [slachtoffer] is aangedaan voor [benadeelde], als partner, angstaanjagend moet zijn geweest en ook voor haar gevolgen heeft gehad.
Dat op zichzelf is evenwel niet doorslaggevend voor beantwoording van de vraag of [benadeelde], gelet op de wettelijke criteria en jurisprudentie, voegingsgerechtigd is in de strafprocedure en daarom in haar vordering tot schadevergoeding kan worden ontvangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Uit de Memorie van Toelichting (TK 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 11) volgt dat van rechtstreekse schade sprake is indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derden belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Artikel 51a Sv omschrijft het slachtoffer ook als degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.
Naar het oordeel van de rechtbank valt daarmee de materiele en evenmin de immateriële schade zoals door [benadeelde] gesteld onder rechtstreekse schade omdat de schade is ontstaan doordat een ander, namelijk haar partner, is ontvoerd. Een gebeurtenis waar zij niet bij aanwezig is geweest. Deze schade valt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet onder rechtstreekse schade, als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv. [benadeelde] behoort daarmee als zodanig niet tot de categorie voegingsgerechtigden als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv. Voor zover de raadsman namens de benadeelde partij heeft gesteld dat zij aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade op grond van art. 6:106 BW is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om haar immateriële schade toe te brengen, zodat ook op die grond [benadeelde] niet als primair slachtoffer kan worden aangemerkt.
Dit kan anders zijn als sprake is van shockschade.
Shockschade
De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958) heeft overwogen dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde] de bewezenverklaarde gebeurtenissen niet zelf heeft waargenomen, want zij was niet aanwezig bij de ontvoering. Wel is zij door de politie geïnformeerd over de gewelddadige ontvoering van haar man en heeft zij achteraf gehoord wat er allemaal met haar partner is gebeurd. Bij het weerzien van haar partner was het waarneembare fysieke letsel van beperkte aard. Dit valt echter naar het oordeel van de rechtbank niet onder een confrontatie die een hevige emotionele schok teweeg kan hebben gebracht, als bedoeld in voornoemde uitspraak.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
De schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, ook wanneer de vordering door de rechtbank in het geheel niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
De verdediging heeft bepleit dat nu ten aanzien van [benadeelde] geen sprake is van rechtstreekse schade, de schadevergoedingsmaatregel niet kan worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat nu geen sprake is van rechtstreekse schade, welk causaal verband ook voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f Sr wordt vereist (zie ECLI:NL:HR:2017:175), de maatregel niet kan worden opgelegd. Het verzoek wordt afgewezen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 23 juni 2020 in de zaak met parketnummer 10/091758-20 heeft de politierechter te Rotterdam de verdachte ter zake van “mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel” veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 8 juli 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officieren van justitie niet geëindigd.
De officieren van justitie vorderen thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officieren van justitie daarin ontvankelijk zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 48, 282 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vierentwintig (24) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
acht (8)maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de verdachte zich na drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, bij de huidige toezichthouder, zich meldt. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- de verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, een opleiding en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
- de verdachte zorgt voor een vast inkomen en de reclassering inzicht geeft in zijn financiële situatie en eventuele betalingsachterstanden dan wel schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde].
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 9.842,53,bestaande uit € 4.842,53,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de overige materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meerdere door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 9.842,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 84 dagen indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/091758-20 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 23 juni 2020.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. J.E. Lee en mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.