ECLI:NL:RBNHO:2023:10336

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
HAA 22/4357
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de behoefte aan mantelzorg en de rechtsgeldigheid van omgevingsvergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan over de afgifte van een omgevingsvergunning voor een mantelzorgwoning. De rechtbank oordeelde dat de afgegeven mantelzorgverklaring onvoldoende onderbouwd was, zowel in het primaire besluit van 8 mei 2020 als in de aanvullende verklaring van de arts. De rechtbank stelde vast dat het op de weg van verweerder had gelegen om nadere informatie in te winnen bij de derde-partij of de arts, wat niet is gebeurd. Hierdoor was de besluitvorming onzorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank vernietigde het besluit van 18 oktober 2022 en droeg verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens verklaarde de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 juli 2022 niet-ontvankelijk, maar verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eisers. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige onderbouwing bij het vaststellen van mantelzorgbehoeften en de vereisten voor het verlenen van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2023 in de zaak tussen

1.
[eiser 1], uit [plaats] , eiser 1,
2.
[eiser 2], uit [plaats] , eiser 2,
(gemachtigde: mr. R.P.A. van der Meer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan, verweerder
(gemachtigden: drs. M.J.E. Cornelisse en D. Alwart).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] , uit [plaats]

(gemachtigde: mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels).

Inleiding

1.1.
In het primaire besluit van 8 mei 2020 heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een mantelzorgwoning achter [adres] te [plaats] . De vergunning is verleend voor een periode van maximaal tien jaar.
1.2.
In het besluit van 20 oktober 2020 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard en het primaire besluit onder verbetering van de motivering in stand gelaten.
1.3.
In de uitspraak van 21 april 2022 heeft de rechtbank de beroepen van eisers tegen het besluit van 20 oktober 2020 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
1.4.
In het besluit van 12 juli 2022 heeft verweerder het besluit op bezwaar van
20 oktober 2020 herroepen en medegedeeld dat het realiseren van de mantelzorgwoning vergunningsvrij is.
1.5.
Bij brief van 23 augustus 2022 hebben eisers hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het besluit van 12 juli 2022. Bij brief van 25 augustus 2022 heeft de Afdeling het beroepschrift doorgestuurd naar de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd is daarvan kennis te nemen. Dit beroep is door de rechtbank geregistreerd als HAA 22/4357.
1.6.
Op 18 oktober 2022 heeft verweerder het besluit op bezwaar van 12 juli 2022 vervangen door een nieuw besluit, waarbij het primaire besluit is herroepen en is medegedeeld dat het realiseren van de mantelzorgwoning vergunningsvrij is.
1.7.
Bij brief van 7 december 2022 heeft de rechtbank eisers in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij het eens zijn met het nieuwe besluit van 18 oktober 2022.
1.8.
Bij brief van 19 december 2022 hebben eisers gemotiveerd aangegeven het niet eens te zijn met het besluit van 18 oktober 2022.
1.9.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.10.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser 1, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van verweerder, derde-partij en M. Bontenbal LLB (kantoorgenoot van de gemachtigde van derde-partij).
1.11.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld in beginsel binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2.1.
Op 22 januari 2020 heeft derde-partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een mantelzorgwoning op het perceel achter [adres] te [plaats] . Op dit perceel bevindt zich een agrarische schuur en het voornemen is deze te verbouwen tot en in gebruik te nemen als mantelzorgwoning. De ouders van derde-partij gaan in de mantelzorgwoning wonen en derde-partij en zijn echtgenote nemen hun intrek in de woning op [adres] . De mantelzorg aan de vader van derde-partij zal grotendeels worden verleend door derde-partij en zijn echtgenote en soms door zijn zus. Eisers wonen in de buurt en hebben vanaf hun woonpercelen uitzicht op de schuur.
2.2.
In het primaire besluit van 8 mei 2020 heeft verweerder aan derde-partij de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor een periode van maximaal tien jaar. In het besluit van 20 oktober 2020 op de bezwaren van eisers heeft verweerder het primaire besluit onder verbetering van de motivering in stand gelaten.
2.3.
In de uitspraak van 21 april 2022 [1] heeft de rechtbank de afzonderlijke beroepen van eisers gegrond verklaard en het besluit van 20 oktober 2020 vernietigd, omdat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd dat de vader van derde-partij behoefte heeft aan mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage van 15 april 2019 die ten grondslag ligt aan de mantelzorgverklaring. Die rapportage bevat op zichzelf aanknopingspunten voor het standpunt dat er een zorgbehoefte bestaat, maar dat betekent nog niet dat de zorg die derde-partij en zijn zus aan hun vader verlenen kan worden aangemerkt als mantelzorg in de zin van bijlage II van het Bor. Onduidelijk is met name of sprake is van het aanbieden van intensieve zorg of ondersteuning ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie aan de vader van derde-partij. Omdat door eisers in bezwaar kanttekeningen zijn geplaatst bij de door verweerder afgegeven mantelzorgverklaring, lag het op de weg van verweerder om nadere informatie in te winnen bij derde-partij. Nu verweerder dat heeft nagelaten, is de besluitvorming onzorgvuldig tot stand gekomen. Ten overvloede overweegt de rechtbank vanwege proceseconomische redenen dat indien verweerder tot de conclusie komt dat de mantelzorgverklaring terecht is afgegeven, voor het in gebruik nemen van de schuur voor huisvesting in verband met mantelzorg op grond van artikel 2, aanhef en onder 22, van bijlage II van het Bor geen omgevingsvergunning is vereist. Verweerder zal dan een en ander in bezwaar moeten herstellen.
2.4.
In het besluit op bezwaar van 12 juli 2022 heeft verweerder het besluit van
20 oktober 2020 herroepen. Op 31 mei 2022 is door een medisch specialist (reumatoloog) van het Zaans Medisch Centrum te Zaandam onderschreven dat de vader van derde-partij in het kader van zelfredzaamheid intensieve ondersteuning en zorg nodig heeft. Tevens stelt de reumatoloog dat deze zorg niet middels hulpverlening geboden wordt en dat deze zorg de zorg die op afstand kan worden geboden, overstijgt. Met deze verklaring voldoet de mantelzorg volgens verweerder aan de definitie van mantelzorg zoals omschreven in artikel 1 van bijlage II van het Bor. Verweerder doet daarbij de mededeling dat het gebruik van de bestaande schuur achter [adres] te [plaats] voor huisvesting in verband met mantelzorg vergunningsvrij is op grond van artikel 2, aanhef en onder 22, van bijlage II van het Bor.
2.5.
In het besluit van 18 oktober 2022 heeft verweerder het besluit op bezwaar van 12 juli 2022 vervangen, omdat daarin ten onrechte het besluit van 20 oktober 2020 is herroepen, terwijl dit al door de rechtbank was vernietigd. Bedoeld was het primaire besluit van 8 mei 2020 te herroepen, hetgeen verweerder bij het besluit van 18 oktober 2022 alsnog heeft gedaan. Voor het overige komt het besluit van 18 oktober 2022 op hetzelfde neer als het besluit van 12 juli 2022.
2.6.
In beroep betwisten eisers dat met de aangeleverde verklaring van de reumatoloog voldoende is onderbouwd dat een mantelzorgbehoefte bestaat en dat daarmee voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 2, aanhef en onder 22, van bijlage II van het Bor.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

4. Omdat verweerder op 18 oktober 2022 het besluit van 12 juli 2022 door een nieuw besluit heeft vervangen, hebben eisers geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 12 juli 2022. Het beroep tegen dit besluit is daarom niet-ontvankelijk. Het beroep van eisers houdt, op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege ook een beroep tegen het besluit van 18 oktober 2022 in.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van 21 april 2022 is geoordeeld dat met de afgegeven mantelzorgverklaring van 16 april 2019 onvoldoende is onderbouwd dat de vader van derde-partij behoefte heeft aan mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. In geschil is de vraag of met de aangeleverde verklaring van de reumatoloog van 31 mei 2022 wel voldoende is onderbouwd dat er een mantelzorgbehoefte bestaat. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is en legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt verweerder de deskundige een reactie op wat die partij over het advies heeft aangevoerd.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van de reumatoloog van 31 mei 2022 niet concreet blijkt op basis waarvan hij tot de conclusie is gekomen dat er een mantelzorgbehoefte bestaat. In de verklaring staat enkel, zonder motivering, dat de vader van derde-partij in het kader van zijn zelfredzaamheid intensieve ondersteuning en zorg behoeft. Ook de stelling van de reumatoloog dat de zorg niet middels hulpverlening wordt geboden en de zorg overstijgt die op afstand kan worden geboden, is niet onderbouwd. Het besluit van 18 oktober 2022 bevat hierover geen nadere informatie, zodat verweerder niet is nagegaan of de verklaring van de reumatoloog op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het had op de weg van verweerder gelegen om nadere informatie in te winnen bij derde-partij of de reumatoloog. Het belang van de privacy hoeft daaraan niet in de weg te staan, aangezien de artikelen 7:4, zesde lid, en 8:29 van de Awb de mogelijkheid bieden om informatie voor eisers geheim te houden als daar gewichtige redenen voor bestaan. Nu verweerder heeft nagelaten om nadere informatie in te winnen, is de besluitvorming onzorgvuldig tot stand gekomen. Dat betekent dat ook met de verklaring van de reumatoloog onvoldoende is onderbouwd dat de vader van derde-partij behoefte heeft aan mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Het besluit van 18 oktober 2022 is daarom onvoldoende gemotiveerd. Dat betekent dat het beroep tegen dat besluit gegrond is. Daarom vernietigt de rechtbank dat besluit en draagt de rechtbank verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen het besluit van 12 juli 2022 is niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoedt en om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, omdat het belang bij het beroep door toedoen van verweerder is vervallen. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers als beroepsmatige rechtsbijstandverlener een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (dus twee punten, wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
7.1.
Het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2022 is gegrond en de rechtbank vernietigt dit besluit. Gelet op de aard en omvang van de nadere beoordeling die verweerder moet verrichten, ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of om zelf een beslissing op bezwaar te nemen of om verweerder door middel van een tussenuitspraak gelegenheid te geven het gebrek te herstellen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 418,50 omdat de gemachtigde van eisers als beroepsmatige rechtsbijstandverlener een schriftelijke reactie op het besluit van 18 oktober 2022 heeft ingediend (dus een half punt [3] , wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 12 juli 2022 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2022 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 18 oktober 2022;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regelgeving
Besluit omgevingsrecht
Artikel 1 van bijlage II:
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
(…)
huisvesting in verband met mantelzorg:huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
mantelzorg:intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
(…)
Artikel 2 van bijlage II:
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
(…)
22. het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:416, rechtsoverweging 6.
3.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3666, rechtsoverweging 4.5.