ECLI:NL:RBNHO:2022:6108

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
20/6205 en 20/6333
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor mantelzorgwoning en de rechtsgeldigheid daarvan

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een mantelzorgwoning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan had op 8 mei 2020 een omgevingsvergunning verleend aan een derde-partij voor het bouwen van een mantelzorgwoning achter een agrarische schuur. Deze vergunning was verleend voor een periode van maximaal 10 jaar. Eisers, die bezwaar maakten tegen deze vergunning, stelden dat er geen noodzaak was voor de verlening van mantelzorg aan de derde-partij en dat zij geen inzicht hadden in de onderliggende rapportage die ten grondslag lag aan de mantelzorgverklaring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-partij en zijn echtgenote in de mantelzorgwoning zouden gaan wonen, terwijl de ouders van de derde-partij daar ook zouden verblijven. De rechtbank oordeelde dat de verlening van de vergunning onvoldoende was onderbouwd, vooral omdat verweerder had nagelaten om nadere informatie in te winnen over de zorgbehoefte van de vader van de derde-partij. De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat de noodzaak voor mantelzorg niet voldoende was aangetoond.

De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor de verlening van mantelzorg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/6205 en HAA 20/6333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

1.
[eiser 1], uit [woonplaats],
2.
[eiser 2], uit [woonplaats],
eisers
(gemachtigde: [naam 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan, verweerder

(gemachtigden: drs. M. Cornelisse en W. Kieft).

Als derde-partij neemt aan het geding deel [derde belanghebbende], uit [woonplaats]

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Zwinkels).

Procesverloop

In het besluit van 8 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een mantelzorgwoning achter [locatie] te [woonplaats]. De vergunning is verleend voor een periode van maximaal 10 jaar.
In het besluit van 20 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit deels gegrond te verklaren.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de beroepen betrekking hebben stukken ingezonden en daarbij voor één stuk verzocht toepassing te geven aan artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eisers hebben desgevraagd toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
De rechtbank heeft bij beslissing van 14 juni 2021 bepaald dat beperkte kennisname van de betreffende stukken gerechtvaardigd is.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser sub 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser sub 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door [naam 2], als waarnemer van zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 22 januari 2020 heeft derde-partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een mantelzorgwoning op het perceel achter [locatie] te [woonplaats]. Op dit perceel bevindt zich een agrarische schuur en het voornemen is deze te verbouwen tot en in gebruik te nemen als mantelzorgwoning. De ouders van derde-partij gaan in de mantelzorgwoning wonen en derde-partij en zijn echtgenote nemen hun intrek in de woning op [locatie]. De mantelzorg aan de vader van derde-partij zal grotendeels worden verleend door derde-partij en zijn echtgenote en soms door zijn zus.
2. Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang gelezen met artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) omgevingsvergunning voor het project verleend.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4.1
Eisers betogen dat het onduidelijk is of er een noodzaak is tot het verlenen van mantelzorg aan derde-partij. Zij voeren daartoe aan dat zij geen inzicht hebben verkregen in de rapportage die ten grondslag ligt aan de op 16 april 2019 door verweerder verleende mantelzorgverklaring, waardoor zij geen inzicht hebben in navolgbare en geobjectiveerde argumenten die de noodzaak tot mantelzorg voor de vader van derde-partij voldoende onderbouwen. Daarentegen blijkt uit de door eisers overgelegde beelden dat de fysieke gesteldheid en de kracht van derde-partij geen aanleiding kunnen hebben gevormd voor het verlenen van de mantelzorgverklaring. De vader van derde-partij is in fysiek goede conditie en lijkt niet gehinderd te worden door relevante fysieke beperkingen. Niet aannemelijk is dat wordt voldaan aan de definitie van mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op 16 april 2019 een verklaring tot mantelzorg is verleend. Deze verklaring is onderdeel van het besluit. Enkel de bezwaarschriftencommissie en de rechtbank krijgen inzage in de onderliggende rapportage. Het rapport zal vertrouwelijk worden behandeld, wat betekent dat andere partijen geen inzage krijgen in het rapport. De mantelzorgverklaring is afgegeven door het hoofd Wet maatschappelijke ondersteuning van de werkorganisatie OVER-gemeenten. Aan deze verklaring ligt wel een onderzoek, maar geen onafhankelijk medisch advies ten grondslag.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat de vader van derde-partij behoefte heeft aan mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage van 15 april 2019 die ten grondslag ligt aan de mantelzorgverklaring. Die rapportage bevat op zichzelf aanknopingspunten voor het standpunt dat er een zorgbehoefte bestaat, maar dat betekent nog niet dat de zorg die derde-partij en zijn zus aan hun vader verlenen kan worden aangemerkt als mantelzorg in die zin van bijlage II van het Bor. Onduidelijk is met name of sprake is van het aanbieden van intensieve zorg of ondersteuning ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie aan de vader van derde-partij. Omdat door eisers in bezwaar kanttekeningen zijn geplaatst bij de door verweerder afgegeven mantelzorgverklaring, lag het op de weg van verweerder om nadere informatie in te winnen bij derde-partij. Nu verweerder dat heeft nagelaten, is de besluitvorming onzorgvuldig tot stand gekomen.
4.4
De rechtbank overweegt vanwege proceseconomische redenen ten overvloede dat indien verweerder tot de conclusie komt dat de mantelzorgverklaring terecht is afgegeven, voor het in gebruik nemen van de schuur voor huisvesting in verband met mantelzorg op grond van artikel 2, tweeëntwintigste lid, van bijlage II van het Bor geen omgevingsvergunning is vereist. Verweerder zal dan een en ander in bezwaar moeten herstellen.
5. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
7. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de zaken voor het vaststellen van de proceskosten in beroep worden beschouwd als één zaak. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-) bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Excel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
Besluit omgevingsrecht, bijlage II
Artikel 1
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
huisvesting in verband met mantelzorg:huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
mantelzorg:intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
artikel 2
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
22. het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.