ECLI:NL:RBNHO:2022:9600

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
HAA 21/1593
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage in een WIA-zaak met betrekking tot de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de hoogte van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, die als dataverzamelaar werkte, meldde zich op 3 september 2018 arbeidsongeschikt vanwege gezondheidsklachten. Het Uwv stelde haar arbeidsongeschiktheid op 49,21% vast, maar wijzigde dit percentage later naar 53,28% na bezwaar. Eiseres betwistte deze beoordeling en voerde aan dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat er onzorgvuldig onderzoek was gedaan, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv niet zorgvuldig heeft gehandeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres niet fysiek onderzocht, wat in strijd is met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een fysiek onderzoek niet nodig was, ondanks de aard van de klachten van eiseres. Bovendien heeft de verzekeringsarts geen rekening gehouden met het effect van alcohol- en middelengebruik op de arbeidsongeschiktheid van eiseres.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht het Uwv om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres fysiek onderzocht moet worden. Tevens moet het Uwv het griffierecht en de proceskosten vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1593

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Degelink),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage en daarmee de hoogte van haar WIA [1] -uitkering.
1.1.
Bij besluit van 28 augustus 2020 is de arbeidsongeschiktheid van eiseres door het Uwv vastgesteld op 49,21%. Ook staat in dat besluit dat zij van 31 augustus 2020 tot en met 25 september 2021 recht heeft op een WGA-uitkering van € 2.602,82 bruto.
1.2.
Met het bestreden besluit van 4 maart 2021 op het bezwaar van eiseres heeft het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd van 49,21% naar 53,28%.
1.3.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en haar echtgenoot. Namens het Uwv is, met aankondiging van afwezigheid, niemand verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres werkte als dataverzamelaar. Op 3 september 2018 meldde zij zich arbeidsongeschikt vanuit de WW [2] vanwege gezondheidsklachten. Op 26 mei 2020 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd.
2.1.
Op 24 augustus 2020 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden in het kader van de aangevraagde WIA-uitkering. Daarna heeft op 27 augustus 2020 een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv het primaire besluit genomen. Naar aanleiding van medische informatie die eiseres heeft toegezonden, is op 4 november 2020 een aanvullend verzekeringsgeneeskundig rapport opgesteld.
2.2.
In bezwaar heeft opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 februari 2021 als diagnosen vermeld PTSS, ADHD, alcoholafhankelijkheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de op 25 augustus 2020 vastgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van de primaire arts aangepast en vastgelegd in een nieuwe FML van 1 maart 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat in de eerdere FML voor een belangrijk deel rekening is gehouden met de in bezwaar vastgestelde beperkingen van eiseres. Een beperking ten aanzien van afleiding en enkele toelichtingen worden aangepast (bij deadlines en onvoorspelbare werksituaties). De beperking ten aanzien van gevoelens uiten wordt verwijderd. De beperking ten aanzien van eindverantwoordelijkheid wordt vervangen door een beperking ten aanzien van leidinggevende taken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is een urenbeperking niet geïndiceerd (zoals de primaire verzekeringsarts ook had gesteld). Overwerk wordt wel als beperking toegevoegd aan de FML. Op basis van deze aangepaste FML van 1 maart 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat er aanleiding is om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. De conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is dat eiseres voor 53,28% arbeidsongeschikt is. Hierna heeft het Uwv het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiseres 53,28% arbeidsongeschikt is en op basis daarvan de hoogte van de WIA-uitkering heeft bepaald. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Eiseres voert aan dat zij volledig (100%) arbeidsongeschikt is per 31 augustus 2020, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar fysieke en psychische klachten heeft onderschat en zij de geduide functies niet kan verrichten. Ook is onzorgvuldig onderzoek gedaan, omdat zij zowel door de primaire verzekeringsarts als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet psychisch en fysiek onderzocht is op een spreekuur.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De beoordeling van de vraag of het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest gaat vooraf aan de beoordeling of het Uwv de fysieke en psychische klachten van eiseres heeft onderschat. De beroepsgrond van eiseres over dat onderzoek slaagt. De rechtbank motiveert dat als volgt.
5.2 In de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
5.3
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De arts heeft eiseres alleen telefonisch gehoord en dossierstudie verricht, maar heeft eiseres niet gezien op een fysiek spreekuur en heeft haar niet psychisch en/of lichamelijk onderzocht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, maar heeft eiseres niet gezien op een fysiek spreekuur en heeft haar niet psychisch en/of lichamelijk onderzocht.
5.4
De beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet niet aan de in de jurisprudentie van de CRvB, onder 5.2. genoemde, criteria. Eiseres is zowel door de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 februari 2021 aangegeven dat de hoorzitting vanwege corona telefonisch heeft plaatsgevonden. Ook heeft hij aangegeven dat hij middels telefonisch contact met eiseres, gevoegd bij de al in het dossier aanwezige medische gegevens (o.a. die van behandelaars), over voldoende gegevens beschikt om de heroverweging te kunnen doen.
Deze motivering is onvoldoende voor het oordeel dat in dit geval van een onderzoek tijdens een spreekuur met een verzekeringsarts kon worden afgezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, gelet op de aard van de klachten van eiseres, niet duidelijk gemaakt op basis van welke medische gegevens van een spreekuurcontact kon worden afgezien en heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom deze informatie hiervoor aanleiding gaf. Ook is niet uiteengezet waarom een spreekuur in de fysieke aanwezigheid van eiseres geen toegevoegde waarde zou hebben en waarom in dit geval kon worden volstaan met een (telefonische) hoorzitting. Een hoorzitting kan namelijk niet met (de beslotenheid van) een spreekuur worden gelijkgesteld. [3] Het medisch onderzoek in de bezwaarfase is al daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid verricht.
5.5
Daar komt nog bij, zoals op de zitting bij de rechtbank is besproken, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet bij zijn oordeel heeft betrokken wat het effect is van het alcohol- en middelengebruik van eiseres. Volgens vaste rechtspraak [4] wordt een verslaving aan verdovende middelen en/of alcohol op zich niet als een ziekte (of gebrek) aangemerkt. Evenmin zijn de sociale problemen als gevolg van de verslaving als ziekte of gebrek aan te merken. Echter, dat is anders als de verslaving en de sociale gevolgen daarvan leiden tot objectiveerbare medische beperkingen of indien de verslaving noodzaakt tot een klinische opname of behandeling.
In deze zaak blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet of is vastgesteld of al dan niet sprake is van medisch objectiveerbare beperkingen of klinische opname door alcohol- en middelengebruik, terwijl alcoholafhankelijkheid wel als diagnose is genoemd. Ook blijkt niet uit het rapport of is onderzocht of eiseres in verband met de coronamaatregelen niet de benodigde hulp heeft gehad en of het alcohol- en middelengebruik daarmee verband houdt. Het had op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen nader onderzoek te doen op dit punt en een nadere motivering op te nemen met inachtneming van voornoemde rechtspraak. Dat heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter niet gedaan. Ook daarom is het medisch onderzoek dus onvoldoende zorgvuldig geweest.
5.6
Omdat het medisch onderzoek door het Uwv niet met de vereiste zorgvuldigheid is gedaan, kan al hierom niet worden geoordeeld dat het Uwv een juiste inschatting van de belastbaarheid van eiseres heeft gemaakt. De gronden die eiseres daartegen heeft aangevoerd behoeven geen bespreking meer. Datzelfde geldt voor de gronden die eiseres tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd. Immers, die gronden zijn voornamelijk gebaseerd op de stelling van eiseres dat te weinig beperkingen zijn aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de FML dus onjuist is. Aangezien er aanvullend verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal moeten plaatsvinden en door het Uwv bezien zal moeten worden welke gevolgen dat heeft voor de vaststelling van de belastbaarheid van eiseres, moet vervolgens ook een daarop gebaseerde nieuwe arbeidsdeskundige beoordeling gedaan worden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Het Uwv moet opnieuw op het bezwaar beslissen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Concreet betekent dit dat eiseres door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op een fysiek spreekuur moet worden gezien en onderzocht. Daarbij moeten de door eiseres gestelde klachten en beperkingen worden onderzocht. Op basis van de aangepaste medische beoordeling moet vervolgens een arbeidsdeskundige beoordeling plaats vinden. De rechtbank past geen zogenoemde bestuurlijke lus toe, omdat dit – gelet op de aard van het gebrek – geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze proceskostenvergoeding bedraagt € 1.518,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 4 maart 2021;
  • bepaalt dat het Uwv op binnen zes weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.E. Voorberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkloosheidswet.
3.CRvB 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3152.
4.Zie onder meer CRvB 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3561.