ECLI:NL:RBNHO:2022:9525

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB-21_2738
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WIA-uitkering na eerdere weigering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van een eerdere beslissing tot weigering van een WIA-uitkering. Eiseres had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was op 11 november 2019 afgewezen omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Eiseres heeft in de periode daarna verschillende uitkeringen ontvangen en heeft zich opnieuw ziek gemeld. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, bleef de afwijzing van de WIA-uitkering in stand. Eiseres verzocht om herziening van het besluit, stellende dat er nieuwe feiten waren die niet eerder konden worden aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet inhoudelijk heeft hoeven heroverwegen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. L. Ritsma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om terug te komen op de beslissing van 11 november 2019 tot weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 25 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 mei 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Wat aan deze procedure vooraf ging
1.1
Eiseres heeft zich op 10 mei 2017 ziekgemeld wegens zwangerschapsklachten. Van 10 mei 2017 tot 11 oktober 2017 heeft eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen en vanaf 11 oktober 2017 een WAZO-uitkering. Op 22 oktober 2017 is eiseres bevallen van een tweeling. Aansluitend aan de WAZO-uitkering heeft eiseres zich op 1 februari 2018 ziek gemeld, waarna weer een ZW-uitkering is toegekend. Na onderzoek, op 15 mei 2018, wordt de ZW-uitkering beëindigd. Eiseres zou niet meer arbeidsongeschikt zijn als direct gevolg van haar zwangerschap en/of bevalling. Een verzoek om herziening wordt in eerste instantie afgewezen, maar na bezwaar wordt eiseres per 15 mei 2018 alsnog doorlopend arbeidsongeschikt geacht ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde na onderzoek dat sprake was van nieuwe medische feiten, namelijk een diastase van de rechte buikspieren. Zij achtte het zeer aannemelijk dat de diastase is ontstaan tijdens de meerlingzwangerschap.
De ZW-uitkering wordt dan hervat.
1.2
Per einde wachttijd vraagt eiseres een WIA-uitkering aan. Bij besluit van 11 november 2019 heeft verweerder een WIA-uitkering geweigerd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. In het kader van deze WIA-beoordeling is eiseres door een verzekeringsarts gezien. Die heeft de beperkingen van eiseres in een FML van 21 oktober 2019 vastgelegd. Op basis daarvan heeft een arbeidsdeskundige bekeken welke voorbeeldfuncties eiseres met deze beperkingen nog kan uitvoeren. Volgens de arbeidsdeskundige kan eiseres de volgende functies uitvoeren: productiemedewerker industrie, inpakker, medewerker kleding en textielreiniging, snackbereider en medewerker tuinbouw. Uitgaande van de eerste drie functies komt de mate van arbeidsongeschiktheid uit op minder dan 35% (0,89%). Eiseres heeft vervolgens een WW-uitkering ontvangen.
1.3
Eiseres heeft zich per 6 juli 2020 weer ziek gemeld. Die aanvraag wordt afgewezen. Een verzekeringsarts stelt na onderzoek dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen en dat eiseres in staat moet worden geacht één van de eerder geduide functies, namelijk productiemedewerker industrie, te verrichten. Eiseres maakt bezwaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 12 november 2020 dat de FML die op 21 oktober 2019 in het kader van de WIA-beoordeling is vastgesteld nog steeds van toepassing is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overweegt vervolgens dat de in het kader van de eerdere WIA-beoordeling geduide functie van productiemedewerker industrie niet geschikt is voor eiseres, vanwege de eis die wordt gesteld aan het Nederlands lezen. Hij acht eiseres wel geschikt voor de functie medewerker kleding- en textielreiniging. Verweerder heeft bij besluit op bezwaar van 10 december 2020 de bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 22 april 2022 uitspraak gedaan in het ingestelde beroep. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en eiseres in medisch opzicht in staat moet worden geacht één van de bij de WIA-beoordeling aan haar voorgehouden functies te kunnen verrichten. Daarbij tekent de rechtbank aan dat de passendheid van de functies al bij de WIA-beoordeling is getoetst en in de dan voorliggende procedure niet ter beoordeling staat.
Huidige procedure
2. Op 20 januari 2021 heeft eiseres verzocht om herziening (zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) van het eerdere besluit tot afwijzing van een WIA-uitkering van 11 november 2019 omdat dat besluit evident onjuist zou zijn. Eiseres wijst erop dat verweerder in het besluit op bezwaar van 10 december 2020 heeft vastgesteld dat de eerder geduide functie van productiemedewerker industrie niet geschikt is voor eiseres en stelt dat ten onrechte is voorbijgegaan aan het feit dat de wachttijd reeds was verstreken op 10 mei 2019. Dit maakt volgens eiseres dat de functies van inpakker, snackbereider en medewerker tuinbouw, omdat die van een latere datum zijn, niet aan het besluit ten grondslag konden worden gelegd. Er resteert dan maximaal 1 van de geduide functies, waarmee het besluit van 11 november 2020 een deugdelijke grondslag ontbeert.
3. Er volgt een arbeidskundig onderzoek. De arbeidsdeskundige concludeert dat er geen reden is terug te komen op de eerdere WIA-beslissing omdat ook na het vervallen van de functie van productiemedewerker de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is (5,13%). De arbeidsdeskundige stelt vast dat de belastbaarheid ongewijzigd is en er slechts 1 van de 5 eerder geduide functies is komen te vervallen (namelijk de functie van productiemedewerker industrie). De mate van arbeidsongeschiktheid kan worden vastgesteld op basis van de 4 functies: inpakker, medewerker kleding- en textielreparatie, snackbereider en (aanvullend) medewerker tuinbouw. De arbeidsdeskundige stelt ook vast dat er niet is uitgegaan van een onjuiste eerste WIA-dag. De datum 10 mei 2019 is hier niet de eerste WIA-dag omdat er sprake is geweest van een te late WIA-aanvraag. Die is ingediend op 27 augustus 2019. Het gaat hier dan om een WIA-recht per 11 november 2019. Dat de aanvraag te laat zou zijn ingediend als gevolg van onduidelijkheid over het recht op WAZO-uitkering wordt niet als nieuw feit gezien.
De arbeidsdeskundige acht eiseres in staat aan de in die functies gestelde functie eisen te kunnen voldoen. In de functies is sprake van opleidingsniveau 1 en conform het Schattingsbesluit mag worden uitgegaan van eenvoudige beheersing van de Nederlandse taal. Het arbeidsongeschiktheidspercentage op basis van deze functies is 5,13% en dat is onveranderd minder dan 35%. Op 25 januari 2021 bericht verweerder eiseres bij de eerdere beslissing te blijven. Eiseres kan geen WIA-uitkering krijgen omdat zij onveranderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4. Eiseres maakt bezwaar. Zij voert in bezwaar aan zich volledig arbeidsongeschikt te achten. Volgens eiseres zijn haar beperkingen onjuist/onvolledig verwoord in de FML van 21 oktober 2019. Zij acht een urenbeperking aangewezen vanwege de chronische pijnklachten, beperkingen vanwege haar psychische problematiek en meer beperkingen vanwege de buikwandbreuk. Volgens haar blijkt uit de beschikbare medische informatie dat te weinig beperkingen zijn aangenomen. Verder voert zij aan niet in staat te zijn de functies van inpakker en medewerker tuinbouw te verrichten. Gesteld wordt dat het in deze functies specifiek gaat om de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en die beheerst zij niet/onvoldoende, zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 8 december 2020 stelt. Dit maakt dat zij niet voldoet aan de in deze functies gestelde voorwaarde voor het kunnen lezen van de Nederlandse taal. Eiseres is hiertoe niet in staat en dit is ook geen algemeen gebruikelijke bekwaamheid.
5. Er volgt een heroverweging door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Die ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt dat eiseres, uitgaande van de FML van 21 oktober 2019, die volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 november 2020 onveranderd van toepassing is, voldoet aan de aan de functies gestelde eisen. Hij wijst op het Schattingsbesluit en de Regeling ‘nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden’ waaruit volgt dat als iemand de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal niet als bekwaamheid heeft ervan mag worden uitgegaan dat deze bekwaamheid wel binnen zes maanden kan worden verworven, tenzij dat als gevolg van ziekte niet kan. En daarvan acht hij bij eiseres geen sprake. Vervolgens concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat eiseres in staat moet worden geacht te voldoen aan de − als zeer beperkt aan te merken − eisen die in de functies (van inpakker, productiemedewerker kleding en textielreiniging, snackbereider en medewerker tuinbouw) worden gesteld aan de schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en deze functies daarom voor eiseres geschikt zijn. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder stelt dat terecht niet wordt teruggekomen op het besluit van 11 november 2019.
6. Eiseres gaat ervan uit dat verweerder, zo blijkt volgens haar uit de besluitvorming, een inhoudelijke beoordeling heeft gedaan en dus het oorspronkelijke besluit in volle omvang moet worden heroverwogen. Eiseres voert aan dat ten onrechte is nagelaten het dossier in bezwaar ter beoordeling voor te leggen aan een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er is niet eens overleg met een verzekeringsarts geweest. Eiseres betoogt dat haar beperkingen onjuist en onvolledig zijn vastgesteld en wijst daarbij op de medische stukken overgelegd bij brief van 5 november 2020. Dat de verzekeringsarts stelt dat er in juli 2020 geen aanleiding was voor het aannemen van meer beperkingen wil niet zeggen dat dat ook op 12 november 2019 het geval was. Eiseres wijst op de behandeling bij Heliomare en de verwijzing van daaruit naar een fysiotherapeut, waaruit volgens eiseres, anders dan verweerder stelt, wel degelijk blijkt van serieuze beperkingen aan de rug en die zijn niet in de FML opgenomen. Eiseres acht zich ook beperkt ten aanzien van lopen. Eiseres verzoekt de rechtbank tot het benoemen van een deskundige. Daarnaast voert eiseres niet te voldoen aan de in de geduide functies gestelde voorwaarde van het kunnen lezen van de Nederlandse taal. Zij is daartoe niet in staat en dit is ook geen algemeen gebruikelijke bekwaamheid.
Eiseres acht, anders dan de arbeidsdeskundige de benodigde beheersing van de Nederlandse taal wel van zodanig niveau dat zij daaraan niet kan voldoen. Zo moeten in de functie medewerker kleding en textielreiniging veiligheidsinstructies worden gelezen. Van haar moet dan niet alleen worden verwacht dat zij die kan lezen, maar ook goed begrijpen, teneinde gevaarlijke situaties op werkvloer te voorkomen. Gelet op de slechte beheersing Nederland taal is dit niet iets wat zij kan noch kan verkrijgen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om herziening aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de ingangsdatum van de WIA-uitkering niet (meer) in geschil is.
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent dat de weigering om terug te komen van het besluit van 11 november 2019 in stand blijft.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Welke regels zijn van toepassing?
9. Deze procedure is gestart met een brief van 20 januari 2021. De strekking van die brief is om het besluit van 11 november 2019, waarin de aanvraag van eiseres voor een WIA-uitkering is afgewezen, te herzien. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd.
10. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende daaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Als het bestuursorgaan het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek.
11. Het bestuursorgaan kan er echter ook voor kiezen om het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit(en), als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is [1] . Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden wordt verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit, worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
Hoe heeft verweerder het verzoek beoordeeld?
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder er niet voor heeft gekozen om het verzoek van eiseres inhoudelijk te behandelen en het eerdere besluit in volle omvang te heroverwegen. Wel is het bestreden besluit op dit punt gebrekkig gemotiveerd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting ook erkend dat het besluit warrig overkomt.
Wat verweerder heeft gedaan, zo leidt de rechtbank af uit de achterliggende stukken, is aan de hand van de inzet van het verzoek beoordelen of dit noopt te komen tot een andere beslissing. Eiseres betoogt dat verweerder daarbij een inhoudelijke afweging heeft gemaakt. De rechtbank volgt eiseres hierin echter niet.
Dat in het kader van de beoordeling van de vraag of er al dan niet sprake is van een novum een onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nodig is, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat het besluit waarvan eiseres wenst dat verweerder dat herziet, door verweerder aan een volledige inhoudelijke beoordeling is onderworpen.
Bovendien heeft eiseres haar verzoek om herziening duidelijk beperkt tot alléén een arbeidskundig punt. Dat verzoek dan in bezwaar uitbreiden tot medische gronden verhoudt zich niet tot artikel 4:6 van de Awb.
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de wijze waarop verweerder de beoordeling heeft verricht en zal het geschil aldus beoordelen.
Heeft eiseres nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd?
13. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat eiseres geen novum heeft aangedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is het punt wat eiseres aandraagt, dat gelet op het besluit op bezwaar van 10 december 2020 waarin verweerder heeft vastgesteld dat de eerder geduide functie van productiemedewerker industrie voor haar niet geschikt is, wel een nieuw feit. Dit leidt er evenwel niet toe dat eiseres op de datum in het verleden waarop het oorspronkelijke besluit betrekking had (12 november 2019) wel meer dan 35% arbeidsongeschikt is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft duidelijk gemotiveerd dat de andere functies (van inpakker, productiemedewerker kleding en textielreiniging, snackbereider en medewerker tuinbouw) voor eiseres passend zijn. Dit betekent dat eiseres niet alsnog recht heeft op een WIA-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank behoefde verweerder daarom niet terug te komen van het (eerdere) besluit van 11 november 2019.
14. De rechtbank kan, indien het bestreden besluit de toets aan artikel 4:6 van de Awb in rechte doorstaat, aan de hand van wat eiseres in beroep heeft aangevoerd niettemin tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is [2] . In de argumenten van eiseres ziet de rechtbank echter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Het betoog van eiseres in beroep bevat daarvoor ook geen concrete aanknopingspunten.

Conclusie en gevolgen

15. De conclusie is dat het terecht is dat verweerder heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 11 november 2019.
16. Het beroep is gegrond omdat zoals uit de overwegingen volgt het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit in zoverre vernietigt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a van de Awb dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand worden gelaten.
17. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
18. Voor de rechtbank is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk zoals hiervoor in 16. is overwogen;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan haar te vergoeden;
Veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.