ECLI:NL:RBNHO:2022:9420

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
HAA 21/263
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onvoldoende inlichtingen over leefvorm

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen afgewezen op basis van onvoldoende duidelijke inlichtingen over de leefvorm van eiser. Eiser had verklaard alleen te wonen, maar tijdens een huisbezoek werden er verschillende vrouwelijke kledingstukken en slippers aangetroffen, wat leidde tot twijfels over zijn woonsituatie. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en verweerder terecht twijfels had over de leefvorm van eiser. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand terecht is geweest en dat er geen aanleiding is voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/263
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen
[eiser ], uit IJmuiden, eiser
(gemachtigde: mr. M.J. Meijer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen(verweerder).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een bijstandsuitkering.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 augustus 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 december 2020 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het besluit van 17 december 2020 beroep ingesteld.
1.4.
Bij e-mail van 29 juni 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde.

2.Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser heeft bij verweerder een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Eiser is hiervoor bij verweerder op gesprek geweest.
2.2.
Na het gesprek heeft verweerder een huisbezoek gedaan in de woning van eiser. Van het huisbezoek is een verslag opgemaakt door verweerder. Hierin staat – kort gezegd – het volgende. In de woning van eiser zijn vrouwenslippers, jurken en in een kast opgevouwen vrouwenkleding aangetroffen. In de wasmachine zijn een bh en vrouwenslip aangetroffen. Ook is een telefoon van een vriendin van eiser, [naam] , aangetroffen. Uit het overzicht van het energieverbruik blijkt dat tijdens eisers verblijf in het buitenland het energieverbruik in zijn woning overeenkwam met het normaal gebruik van een eenpersoonshuishouden.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag voor de bijstandsuitkering terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Kort gezegd vindt eiser dat sprake is van strijd met de zorgvuldigheidsbeginselen, dat de inzage in de telefoon van [naam] onrechtmatig verkregen bewijs heeft opgeleverd en dat het recht op bijstand wel degelijk vastgesteld kon worden.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Omvang van het beroep
3.3.
Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het besluit van verweerder in strijd is met zorgvuldigheidsbeginselen. Ter zitting heeft eiser, kennelijk ter onderbouwing van deze grond, voor het eerst aangevoerd dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan bij de beoordeling van de aanvraag. Volgens eiser had verweerder namelijk kunnen onderzoeken op welk adres de vriendin van eiser, [naam] , stond ingeschreven en had verweerder de bewindvoerder van eiser om informatie moeten vragen over eisers woonsituatie.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling dat het bestreden besluit op grond van zorgvuldigheidsbeginselen niet in stand kan blijven niet als concrete beroepsgrond kan worden aangemerkt. [1] Deze stelling is namelijk te algemeen. De onderbouwing, die eiser voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank te laat en daarmee in strijd met de goede procesorde gelet op het volgende. Na indiening van (de gronden van) het beroep kunnen nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een beroepsgrond worden ingediend. Dat ligt echter anders wanneer het indienen ervan in strijd is met een goede procesorde. Dat is onder andere het geval als het aanvoeren zodanig laat plaatsvindt dat de andere partij niet meer in de gelegenheid is om daarop ter zitting te reageren, dan wel als de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Van verweerder kon niet verwacht worden dat een onderbouwing zoals eiser ter zitting heeft gegeven, werd gelezen in deze zeer algemeen geformuleerde beroepsgrond in het beroepsschrift. Daardoor was het, ook als verweerder ter zitting was verschenen, voor verweerder niet mogelijk geweest om adequaat te reageren op deze aanvulling. Eiser heeft ter zitting verklaard dat de onderbouwing niet eerder aan verweerder is medegedeeld en heeft daarmee bevestigd dat verweerder niet eerder al op de hoogte was van dit standpunt. Eiser had de onderbouwing eerder in de procedure naar voren kunnen en moeten brengen. Aangezien de beroepsgrond onvoldoende concreet was en in strijd met de goede procesorde eerst ter zitting onderbouwd is, laat de rechtbank deze beroepsgrond buiten beschouwing bij de beoordeling van het beroep.
3.5.
Eiser heeft zich ook op het standpunt gesteld dat verweerder onbevoegd op de telefoon van [naam] heeft gekeken. Daarom moeten de bevindingen die die inzage heeft opgeleverd als bewijsmiddel buiten beschouwing gelaten worden.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat bij de feitelijke onderbouwing van de grondslag voor de afwijzing van de aanvraag niet is verwezen naar de inhoud van de telefoon. Verweerder heeft het onderzoek naar de telefoon dus niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. De beantwoording van de vraag of het onderzoek naar de telefoon (on)rechtmatig is geweest kan hierom achterwege blijven.
Kon het recht op bijstand vastgesteld worden?
3.7.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het recht op bijstand vastgesteld kon worden en dat hij er alles aan gedaan heeft om de juiste en volledige inlichtingen te geven aan verweerder. Hij heeft de inlichtingenplicht dan ook niet geschonden. Er is geen gerede twijfel over de woon-leefsituatie die hij heeft opgegeven. Eiser woont alleen en dat heeft hij ook opgegeven. Uit het feit dat een derde persoon af en toe aanwezig is in zijn woning, blijkt niet dat dit anders is. Het energieverbruik tijdens zijn afwezigheid valt te verklaren doordat een vriend in die periode regelmatig douchte en zijn handen waste in zijn woning. De vriend sliep niet in zijn woning. Het feit dat er vrouwenkleding in zijn woning was, maakt ook niet dat hij samenwoont. De aangetroffen jurken en kleding in de kast zijn eisers eigendom, deze heeft hij zelf gemaakt en verkoopt hij in Afrika. Het aangetroffen ondergoed in de wasmachine is van [naam] , die bij hem op bezoek kwam. De schoenen en slippers zijn allemaal eisers schoenmaat en zijn eigendom. Er is ook geen financiële verstrengeling tussen eiser en een derde persoon.
3.8.
Verweerder voert aan dat de aanvraag terecht is afgewezen. Eiser heeft namelijk niet de inlichtingen verstrekt die noodzakelijk zijn om te kunnen vaststellen of hij in die omstandigheden verkeert dat bijstand noodzakelijk is. [2] Zijn verklaringen over zijn woonsituatie tijdens het gesprek op kantoor bij verweerder zijn namelijk tegenstrijdig aan de gedane bevindingen tijdens het huisbezoek. Eiser heeft verklaard dat hij alleen woont, maar dat komt niet overeen met de bevindingen uit het onderzoek van verweerder. Ten eerste geeft het energieverbruik in de woning van eiser tijdens zijn verblijf in het buitenland aan dat er in die periode iemand woonde op zijn adres. Er werd namelijk meer energie verbruikt dan waarvan sprake zou zijn als er af een toe een vriend zou langskomen, zoals eiser beweert. Ten tweede zijn tijdens het huisbezoek meerdere vrouwelijke kledingstukken, slippers en een telefoon aangetroffen, terwijl eiser in het eerdere gesprek had verklaard dat er geen spullen van een ander in zijn woning lagen. Deze bevindingen heeft eiser niet kunnen verklaren.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt en licht dit hieronder toe.
3.10.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op eiser. Eiser moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet verweerder in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als eiser niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [3] Eiser moet aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. [4]
3.11.
Het vaststellen van de leefvorm van eiser is voor verweerder van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand. Eiser heeft onvoldoende duidelijke inlichtingen verstrekt over zijn leefvorm, meer specifiek of hij samen of alleen woont. Tijdens het intakegesprek verklaarde eiser namelijk dat er geen spullen van derden in zijn woning aanwezig waren, terwijl deze tijdens het (aansluitende) huisbezoek wel zijn aangetroffen. Over de aangetroffen jurken en andere vrouwenkleding in de kledingkast heeft eiser verklaard dat deze zijn eigendom zijn en dat hij deze zelf heeft gemaakt met door hem gekochte stoffen en (op bestelling) verkoopt. Dat heeft hij echter niet onderbouwd. Dat had echter wel op zijn weg gelegen, omdat de bewijslast op hem rust. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat een vriendin die slechts op bezoek is, vuile was in de wasmachine legt. Uit het verslag van het huisbezoek en de bijbehorende foto’s blijkt ook dat er vrouwenslippers in de hal stonden die een andere maat hadden dan de overige schoenen (van eiser) die daar stonden. Eiser heeft hier geen duidelijke verklaring voor gegeven, omdat hij alleen verklaard heeft dat alle schoenen dezelfde maat hadden en er geen slippers stonden maar alleen zachte pantoffels in zijn maat. Ook heeft eiser geen aannemelijke verklaring gegeven voor het hoge energieverbruik in zijn woning in de periode dat hij zelf in het buitenland verbleef. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat een vriend van hem zo vaak in zijn woning verbleef waardoor het verbruik dat gelijk staat aan het verbruik van een eenpersoonshuishouden verklaard zou kunnen worden. Kortom, verweerder had gegronde redenen om te twijfelen aan de leefvorm van eiser en aan zijn verklaringen hierover. Uit wat hiervoor staat volgt dat dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder heeft dan ook terecht en voldoende gemotiveerd geconcludeerd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Gelet hierop heeft verweerder terecht de aanvraag om een uitkering afgewezen.

4.Conclusie en gevolgen

De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen bijstand en voor de gevraagde proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.E. Voorberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4418 en uitspraak van de CRvB van 23 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2444.
2.Artikel 17 en 11 van de Participatiewet (PW).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1384.
4.Artikel 17 PW.