ECLI:NL:RBNHO:2022:8086

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
21/4511
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag jeugdhulp op basis van eigen mogelijkheden en financiële situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor jeugdhulp door de gemeente Hollands Kroon. Eiseres, in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [naam 1], had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging en begeleiding op grond van de Jeugdwet. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat eiseres over voldoende eigen mogelijkheden beschikte om de hulpvraag zelf op te lossen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de afwijzing onterecht was en dat er sprake was van dreigende overbelasting en een penibele financiële situatie.

De rechtbank heeft de processtukken en de rapporten van een medisch deskundige in overweging genomen. Het bleek dat [naam 1] lijdt aan Myotone Dystrofie, type 1, wat leidt tot spierzwakte en een achterstand in de mentale ontwikkeling. Eiseres verleent grotendeels de benodigde zorg, maar stelt dat de financiële situatie van het gezin is verslechterd door een daling van het inkomen van de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigen mogelijkheden van eiseres toereikend zijn en dat de financiële situatie niet zodanig nijpend is dat dit leidt tot een onaanvaardbare keuze tussen zorg en inkomen.

De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag voor jeugdhulp moest worden afgewezen, omdat eiseres in staat is om zelf de benodigde zorg te bieden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/4511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige

[naam 1] ( [naam 1] ), eiseres
(gemachtigde: C.C. Dol),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, verweerder
(gemachtigde: mr. O.W.J. van Noort).

Procesverloop

In het besluit van 28 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een individuele voorziening jeugdhulp, te weten individuele persoonlijke verzorging en begeleiding op grond van de Jeugdwet (Jw), in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), afgewezen.
In het besluit van 19 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en R. Remmerswaal, R. Strietman en L. Top.

Overwegingen

De besluitvorming en wat daaraan vooraf is gegaan
1.1.
[naam 1] is geboren op [geboortedatum] 2007. Hij heeft Myotone Dystrofie, type 1. Dit is een erfelijke chronische aandoening aan de spieren die langzaam toeneemt. De ziekte wordt gekenmerkt door spierzwakte in gezicht-, keel, kauw, en halsspieren en in de onderarmen en onderbenen. Eiser heeft problemen met spraak en slikken. Zijn spieren in de handen hebben een vertraging in het ontspannen en aanspannen. Daarnaast is er sprake van een achterstand in de mentale ontwikkeling met een laag werktempo.
1.2.
Gelet op zijn beperkingen heeft [naam 1] hulp nodig bij zijn persoonlijke verzorging. Voor het overgrote deel helpt eiseres (de moeder van [naam 1] ) hem hierbij. De vader van [naam 1] kan beperkt hulp bieden. Hij heeft dezelfde spierziekte als zijn zoon, maar een mildere vorm. Vader is per februari 2020 volledig arbeidsongeschikt geacht. Zijn inkomen is daardoor met 25% gedaald.
1.3.
In mei 2020 heeft eiseres een aanvraag voor jeugdhulp ingediend. Zij heeft bij de aanvraag een persoonlijk plan overgelegd en een zorgschema. Naar aanleiding van de aanvraag heeft op 30 juni 2020 een keukentafelgesprek plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres over voldoende eigen mogelijkheden beschikt om de hulpvraag zelf op te lossen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
In bezwaar heeft de bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie) een advies afgegeven. De commissie heeft geadviseerd een medisch deskundige in te schakelen om nader te onderzoeken welke zorg naar aard en omvang nodig is. Verder heeft de commissie aangegeven dat niet duidelijk naar voren komt of, en zo ja, hoe verweerder het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen voldoende heeft onderzocht en afgewogen. Naar aanleiding van het advies van de commissie heeft verweerder onderzoek gedaan naar de financiële situatie van het gezin en een adviesaanvraag bij [naam 2] ingediend. [naam 2] heeft op 3 mei 2021 drie rapporten uitgebracht. De rapporten zien onderscheidenlijk op de situatie van eiseres, van [naam 1] en de vader van [naam 1] . Uit de rapporten blijkt het volgende. De omvang van de hulp (persoonlijke verzorging) aan [naam 1] bedraagt 9 uur per week. Eiseres kan voorzien in de benodigde hulp aan [naam 1] (met enige hulp van vader en dochter). Zij is in staat om zonder belemmeringen de zorg en ondersteuning te bieden naast haar andere taken (ADL taken, werk en huishouden). De draagkracht en draaglast zijn in evenwicht. Ondanks de eigen mogelijkheden heeft [naam 2] in het rapport dat is gericht op de situatie van [naam 1] geadviseerd om in ieder geval gedurende een jaar een indicatie voor persoonlijke verzorging af te geven van 9 uur per week.
1.5.
Op grond van de rapporten van [naam 2] heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Hierin is het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag voor een pgb voor persoonlijke verzorging en begeleiding terecht is afgewezen, omdat eiseres voldoende eigen mogelijkheden heeft om de hulpvraag zelf op te lossen. Verder maakt volgens verweerder de financiële situatie van het gezin niet dat alsnog een pgb moet worden toegekend. Verweerder wijst in dat kader op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:1893).
De beroepsgronden
2. Eiseres stelt dat verweerder de aanvraag voor jeugdhulp ten onrechte heeft afgewezen. Hiertoe voert eiseres het volgende aan. Volgens eiseres is sprake van dreigende overbelasting. De draagkracht en draaglast is penibel. Verder is verweerder voorbij gegaan aan het rapport van [naam 2] . Hierin is geadviseerd om een indicatie van 9 uur persoonlijke verzorging per week toe te kennen. Tot slot is verweerder onvoldoende ingegaan op de financiële aspecten. Het inkomen van de vader van [naam 1] is met 25% gedaald. Daarom heeft het gezin het spaargeld moeten aanspreken. Nu dat op is, heeft eiseres de wens om zelf in haar inkomen te voorzien door meer te gaan werken. Dat is naast de zorg voor [naam 1] echter niet mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477) van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. De CRvB heeft daarvoor een stappenplan opgesteld. Wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp moet het college allereerst vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1). Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2). Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3). Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
5.2.
De stappen 1 tot en met 3 zijn niet in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eigen mogelijkheden toereikend zijn om zelf de nodig hulp en ondersteuning te bieden (stap 4) en of de financiële situatie van de ouders van [naam 1] dit toelaat.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2.3 van de Jw volgt dat het college alleen gehouden is een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Zoals uiteengezet in de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2362, r.o. 4.4) blijkt uit de Memorie van Toelichting dat de ‘eigen kracht’ een belangrijk uitgangspunt is in de uitvoering van de Jw. De eigen verantwoordelijkheid van ouders en de jeugdige om problemen op te lossen, staat voorop.
5.4.
In de Jw en de daarop gebaseerde regelingen is geen definitie van het begrip bovengebruikelijke zorg opgenomen. Verweerder was daarom uitsluitend gehouden om de totale ondersteuningsbehoefte van [naam 1] in kaart te brengen en om vervolgens te beoordelen in welke mate de eigen mogelijkheden en het probleemoplossende vermogen van de ouders en het sociale netwerk van [naam 1] toereikend zijn om in zijn ondersteuningsbehoefte te voorzien.
5.5.
Uit de stukken blijkt niet dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eiseres ontoereikend is. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit de rapporten van [naam 2] blijkt dat eiseres, naast haar andere taken, in staat is om zonder belemmeringen de zorg en ondersteuning aan [naam 1] te bieden. Verder is niet gebleken dat de draagkracht en draaglast penibel is. In de rapporten van [naam 2] staat juist vermeld dat deze in evenwicht zijn. Het advies van [naam 2] om ondanks de eigen mogelijkheden toch jeugdhulp toe te kennen, volgt de rechtbank net als verweerder niet. [naam 2] heeft vanwege dreigende overbelasting geadviseerd jeugdhulp toe te kennen, maar daarmee heeft [naam 2] een zelfstandige invulling gegeven aan het criterium ‘eigen mogelijkheden’ uit artikel 2.3 van de Jw. De rechtbank acht het voorstelbaar dat sprake is van dreigende overbelasting, maar dat kan niet nu al tot de conclusie leiden dat de eigen mogelijkheden ontoereikend zijn.
5.6.
Bij de beoordeling of sprake is van eigen mogelijkheden, moet verweerder ook onderzoek doen naar de financiële situatie. Dat heeft verweerder gedaan. De rechtbank kan verweerder volgen dat niet is gebleken dat de financiële situatie van het gezin zodanig nijpend is, dat eiseres extra uren moet gaan werken en daardoor niet meer in staat is om de benodigde zorg aan [naam 1] te leveren. De wens van eiseres om in haar eigen inkomen te voorzien, is hierbij niet van belang. Beoordeeld moet namelijk worden of eiseres een gedwongen keuze moet maken tussen de zorg voor [naam 1] en het verwerven van extra inkomen. Daarvan is niet gebleken. Het inkomen van de vader is weliswaar met 25% gedaald, maar hieruit kan niet geconcludeerd worden dat sprake is van een onaanvaardbare inkomensdaling van het gezinsinkomen. Bovendien is een pgb niet bedoeld om het gezinsinkomen aan te vullen. Verder blijkt uit het financiële overzicht van verweerder niet dat sprake is van tekorten. Ook blijkt dit niet uit het gespreksverslag van 30 juni 2020 dat de moeder voor akkoord heeft getekend. Dit gesprek heeft plaatsgevonden enkele maanden nadat vader minder is gaan verdienen. Onder het kopje ‘financiële situatie’ staat het volgende vermeld. ‘Er geen sprake is van onvoldoende inkomen en het niet kunnen betalen van de vaste lasten. Er is geen sprake van geldzorgen’.
Verder heeft verweerder, anders dan is gesteld, niet in strijd met de uitspraak van de CRvB van 26 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1327) gehandeld. In die uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat een hoog inkomen nooit een reden mag zijn om een pgb te weigeren. Dat is ook niet wat verweerder heeft gedaan. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat sprake is van eigen mogelijkheden.
5.7.
De verwijzing van eiseres ter zitting naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 april 2022 (ECLI:NL:RBOVE:2022:1009) maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft namelijk alle omstandigheden van het geval in de besluitvorming betrokken.
5.8.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van
I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.