ECLI:NL:RBOVE:2022:1009

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
ak_21_2383 en ak_21_2384
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag jeugdhulpvoorziening op grond van de Jeugdwet; onjuiste vaststelling hulpvraag en benodigde hulp

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van aanvragen voor jeugdhulpvoorzieningen op grond van de Jeugdwet door het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten. Eiseres en eiser, beiden met een stofwisselingsziekte en stoornissen in het autistisch spectrum, hebben hun aanvragen voor jeugdhulp afgewezen gezien de onjuiste vaststelling van hun hulpvraag en de benodigde hulp. De rechtbank oordeelt dat de hulpvraag niet correct is vastgesteld en dat de wijze van vaststelling van de benodigde hulp naar aard en omvang niet juist is. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en treft een voorlopige voorziening door het toekennen van jeugdhulp van respectievelijk 11,5 uur en 7 uur per week. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat er een uitvoerig onderzoek moet worden gedaan naar de hulpvraag en de benodigde hulp.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2383 en AWB/2384

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
[eiser]te [woonplaats] , eiser,
gezamenlijk: eisers,
gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten, verweerder,

gemachtigde: G. Sanderman.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor de jeugdhulpvoorziening ondersteuning op grond van de Jeugdwet afgewezen.
Eveneens bij besluit van 11 mei 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor de jeugdhulpvoorziening ondersteuning op grond van de Jeugdwet afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2021 (bestreden besluit 1), verzonden 19 november 2021, heeft verweerder het bezwaar van eiseres “herzien wat betreft de afbouwregeling”. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat een afbouwregeling wordt toegepast zoals hierna onder 2 vermeld.
Eveneens bij besluit van 17 november 2021 (bestreden besluit 2), verzonden 19 november 2021, heeft verweerder het bezwaar van eiser “herzien wat betreft de afbouwregeling”. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat een afbouwregeling wordt toegepast zoals hierna onder 2 vermeld.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2 op 29 december 2021 beroep ingesteld. Op 31 januari 2022 hebben eisers nadere gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022.
Eisers zijn niet verschenen. Wel is verschenen hun wettelijk vertegenwoordiger, mevrouw [naam] (hierna ook: de moeder), bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door W. Griemink.

Overwegingen

De feiten
1.1.
Eiseres (hierna ook te noemen [eiseres] ), geboren in 2008, woont samen met haar broer en twee (half)zusjes bij haar moeder. Moeder heeft alleen gezag, er is geen vader in beeld. [eiseres] heeft, net als haar broer, een stofwisselingsziekte (witte stof op haar hersenen), een trage verwerkingssnelheid en een stoornis in het autistisch spectrum. Het gevolg van haar stofwisselingsziekte is dat ze een chronisch energietekort heeft, een zeer beperkt uithoudingsvermogen en dat de communicatie in haar hersengebied ernstig is verstoord. Ze praat tegen geen enkele volwassene, haar moeder uitgezonderd, heeft geen vrienden en zondert zich helemaal af. Ze kan ook geen sociaal wenselijk gedrag laten zien.
1.2.
Eiser (hierna ook te noemen [eiser] ), geboren in 2006, woont in hetzelfde gezin. Ook [eiser] heeft de hiervoor genoemde stofwisselingsziekte met dezelfde beperkingen. Hij heeft, evenals zijn zus, een stoornis in het autistisch spectrum. Verder heeft hij depressieve gedachten, onder meer vanwege de gevolgen van het coronavirus, maar ook vanwege omgangsverzoeken die in het recente verleden gespeeld hebben.
De bestreden besluiten
2. In de bestreden besluiten heeft verweerder besloten de weigering eisers een voorziening op het gebied van jeugdhulp te verlenen te handhaven. Daarbij is wel een afbouwtermijn geboden vanwege eerder verstrekte persoonsgebonden budgetten, die laatstelijk € 920,- per maand bedroegen. Over de maanden juni en juli 2021 zal het persoonsgebonden budget (hierna: pgb) 75% van dat bedrag zijn, in de maanden augustus en september 2021 is dat 50% en in de maanden oktober en november 2021 nog 25% van het bedrag. Daarna acht verweerder geen voorziening meer nodig omdat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de moeder van eisers toereikend zijn.
Het standpunt van eisers
3. Eisers voeren aan dat het zogenaamde stappenplan dat de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld [1] niet is gevolgd. Bovendien stellen zij dat ten onrechte is vastgesteld dat de eigen mogelijkheden voldoende zijn. Zij wijzen erop dat het gezin niet in balans is: naast de hulp voor eisers, dient hun moeder ook te zorgen voor de twee zusjes die ook veel zorg nodig hebben. De vader is uit beeld, moeder werkt veel om financieel het hoofd boven water te kunnen houden. Verweerder heeft geen goed onderzoek gedaan naar de in rechtsoverweging 4.5 van de zojuist genoemde uitspraak genoemde omstandigheden. Bovendien is de aanvraag ten onrechte afgewezen omdat er qua wet- en regelgeving niets is veranderd ten opzichte van de oude indicaties.
Het standpunt van verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het stappenplan wel degelijk gevolgd is. Uit de rapportage bij de primaire besluiten blijkt dat voldoende is vastgesteld wat de hulpvraag is. Ook zijn onder het kopje “Probleemanalyse” beschrijvingen van de problemen van eisers opgenomen en is beschreven welke hulp in zijn totaliteit naar aard en omvang nodig is. Uit een activiteitenoverzicht blijkt duidelijk dat de bovengebruikelijke hulp die moeder inzet voor [eiseres] wekelijks 11,5 uur bedraagt en voor [eiser] wekelijks 7 uur per week. Voorheen verstrekte verweerder een pgb voor deze uren maar nu is gebleken dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (ook: eigen kracht) voldoende zijn. Daarom is geen voorziening meer nodig. Eisers ontvingen een pgb dat werd besteed voor begeleiding door de moeder. Als de moeder echter zelf het pgb ontvangt en daarmee geen hulp (vanuit het netwerk) inschakelt dan is het pgb alleen maar een financiële aanvulling op het inkomen van moeder en daar is het niet voor bedoeld.
Verlenging van een besluit of nieuw besluit
5. Tot 31 maart 2021 ontvingen eisers een pgb van verweerder. Op 2 februari 2021 hebben eisers met het oog op het aflopen van het pgb een ondersteuningsvraag (de rechtbank merkt deze vraag aan als een aanvraag) ingediend voor een pgb voor de volgende periode. Verweerder heeft die aanvraag in de primaire besluiten afgewezen. Verweerder spreekt in de primaire besluiten van een “verlenging”, naar het oordeel van de rechtbank echter ten onrechte. Het gaat niet om een verlenging van een bestaande beslissing maar op een nieuw verzoek op een nieuwe aanvraag. Dat heeft tot gevolg dat verweerder opnieuw onderzoek moet doen zoals hierna beschreven op basis van de feiten en omstandigheden van dat moment.
De beoordeling aan de hand van het stappenplan
6. De rechtbank volgt bij de beoordeling van de bestreden besluiten de stappen die de Centrale Raad van Beroep heeft uiteengezet in zijn hiervoor genoemde uitspraak.
Stap 1: de vaststelling van de hulpvraag
6.1.
In de bestreden besluiten heeft verweerder overwogen dat de hulpvraag van eisers in de rapportage voldoende is vastgesteld. De hulpvraag houdt volgens verweerder in dat de moeder een pgb wil ontvangen voor de uren bovengebruikelijke zorg die zij verleent aan [eiseres] en [eiser] . Desgevraagd heeft verweerder echter tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen aangeven waar in de rapportage de hulpvraag is beschreven. In de bestreden besluiten wordt de hulpvraag geformuleerd als een voorziening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door de hulpvraag te formuleren in de vorm van een voorziening de hulpvraag niet juist vastgesteld. Weliswaar is de vraag om jeugdhulp van eisers gericht op een voorziening, maar blijkens de reeds genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ziet de vaststelling van de hulpvraag niet op een voorziening. De bepaling van een voorziening is immers blijkens deze uitspraak pas aan het eind van het onderzoek aan de orde (bij het antwoord op de vraag of een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is). De rechtbank voegt daaraan toe dat de vraag of een pgb wel of niet verstrekt moet worden pas na het einde van het onderzoek moet worden beantwoord en alleen in het geval verweerder tot de conclusie komt dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is. Omdat de hulpvraag niet (juist) is vastgesteld vertonen de bestreden besluiten een gebrek.
Stap 2: de vaststelling van de problemen
6.2.
De volgende stap in de beoordeling is of verweerder juist heeft vastgesteld of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Daarover bestaat tussen partijen geen discussie. De problemen van eisers zijn hiervoor al genoemd.
Stap 3: de vaststelling van de benodigde hulp naar aard en omvang
6.3.
De derde stap in de beoordeling is of de hulp die naar aard en omvang nodig is voor eisers, op de juiste wijze is vastgesteld.
6.3.1.
In de bestreden besluiten wordt in deze stap beschreven welke hulp eisers krijgen van de moeder op schooldagen en in de weekenden. Dat blijkt uit een overzicht in beide besluiten waarin op schooldagen en weekenden is beschreven welke activiteiten de moeder verricht. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke zorg en bovengebruikelijke zorg. Als sprake is van bovengebruikelijke zorg heeft verweerder tevens opgesomd hoeveel minuten daarmee gepaard gaat. Uiteindelijk leidt dat in deze stap tot de conclusie dat de bovengebruikelijke hulp voor [eiseres] 11,5 uur per week is en voor [eiser] 7 uur per week. In de bestreden besluiten staat dat de omvang van de jeugdhulp is berekend op basis van de indicatie van 10 april 2020.
6.3.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze wijze van vaststelling van de benodigde hulp naar aard en omvang om een aantal redenen niet juist is. Allereerst heeft verweerder ten onrechte de indicatie van 10 april 2020 genomen ter bepaling van de hulp die naar aard en omvang nodig is. Eisers hebben immers op 2 februari 2021 een aanvraag ingediend. Verweerder dient dan ook (met inachtneming van gewijzigde omstandigheden tot aan het moment van het nemen van besluiten op bezwaar) voor de bepaling van de totaal naar aard en omvang benodigde hulp de datum van indiening van de aanvraag als uitgangspunt te nemen.
6.3.3.
Verder dient in deze stap de totaal naar aard en omvang benodigde hulp te worden betrokken. Naar ter zitting gebleken is, heeft verweerder naast de besluiten op de aanvragen van eisers ook besluiten genomen voor (onder meer) ambulante begeleiding en dagbesteding ten behoeve van eisers. Daardoor ontbreekt een totaaloverzicht van de hulp die voor eisers nodig is.
6.3.4.
In samenhang hiermee dient verweerder in deze stap ook de totale hulp voor eisers in beeld te brengen, ongeacht of die nu in de visie van verweerder gebruikelijk of bovengebruikelijk is. De vraag of de hulp, die nodig is, moet worden aangemerkt als gebruikelijk of bovengebruikelijk wordt beantwoord in de volgende stap: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. Verder heeft verweerder niet onderbouwd waarom de hulp gebruikelijk of bovengebruikelijk is en evenmin vastgesteld hoeveel de (gebruikelijke) hulp naar omvang is. Inzicht in de aard en omvang van de in totaal benodigde hulp ontbreekt daarom.
Stap 4: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen
6.4.
De vierde stap is de beoordeling van verweerder of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn.
6.4.1.
Voor het beoordelen daarvan heeft verweerder een aantal “vervolgvragen” gesteld aan de hand waarvan verweerder bepaalt of de eigen kracht toereikend is:
Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?
Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?
Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?
Blijft de ouder de bovengebruikelijke hulp zonder vergoeding bieden? En zo ja, komt de ouder daardoor niet in de problemen?
Verweerder heeft overwogen dat de moeder in staat en beschikbaar is om de noodzakelijke hulp te bieden, dat het bieden van die hulp geen overbelasting oplevert en dat ze niet in de financiële problemen komt. Verweerder heeft daaraan nog toegevoegd dat gebleken is dat tijdens de bezwarenprocedure de situatie veranderd is omdat de vriend van de moeder, als gevolg van het verbreken van hun relatie, niet meer beschikbaar is voor de opvang van eisers in de avonduren en de weekenden dat moeder moet werken. Maar dat levert volgens verweerder geen problemen op omdat de moeder zelf zorgt voor de opvang zonder hulp van anderen.
6.4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen getoetst aan de hand van de hiervoor opgenomen vervolgvragen. Verweerder stelt in de bestreden besluiten dat dit de vragen zijn die uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 17 juli 2019 [2] zijn af te leiden maar naar het oordeel van de rechtbank is dat een te beperkte uitleg van deze uitspraak. Uit de uitspraak moet worden afgeleid dat alle omstandigheden van het geval in de besluitvorming worden betrokken, waaronder de door verweerder genoemde omstandigheden maar ook onder meer de behoefte en de mogelijkheden van eisers, de voor hen benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan, de mogelijkheden, de draagkracht van de ouder, de samenstelling van het gezin en de woonsituatie, het belang van de ouder om te voorzien in een inkomen, de overige hulp die wordt ingezet, of het gezin in balans is enzovoort.
6.4.3.
In de nadere gronden van beroep stellen eisers verder dat het gesprek tussen de moeder en vertegenwoordigers van verweerder na de hoorzitting in bezwaar onjuist is weergegeven. Onjuist is dat ze niet langer in de weekenden en ’s avonds werkt en dat haar werkgever haar acht uur per week verlof vergoedt. Wel heeft ze verlof kunnen opnemen met medewerking van haar werkgever maar dat is slechts een tijdelijke oplossing. Haar studie heeft ze moeten stopzetten omdat de hulp voor [eiseres] en [eiser] en de andere leden van het gezin teveel tijd en energie kostte. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling daarop niet gereageerd.
Stap 5: het treffen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp
6.5.
De laatste stap in het stappenplan is de beslissing van verweerder of een voorziening op het gebied van jeugdhulp moet worden verleend.
6.5.1.
Verweerder heeft in de bestreden besluiten een afbouwende voorziening getroffen en (behoudens deze afbouw) geen voorziening toegekend omdat de eigen kracht voldoende is. Uit het voorgaande blijkt dat dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank onjuist is. De rechtbank overweegt aanvullend nog dat verweerder kennelijk vindt dat bij het doorlopen van het stappenplan relevant kan zijn dat eisers een pgb aanvragen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan echter geen sprake. Eerst dient verweerder te overwegen of een voorziening op het gebied van jeugdhulp moet worden getroffen. Als dat het geval is, dan zal verweerder een voorziening in natura beschikbaar moeten stellen. Het is vervolgens aan eisers om in plaats van de voorziening in natura een pgb te verzoeken dat hen in staat stelt de hulp van derden (bijvoorbeeld de moeder of een ander, al dan niet uit het sociaal netwerk) te betrekken.
Is een voorlopige voorziening nodig?
7. De bestreden besluiten bevatten meerdere gebreken. De rechtbank zal de bestreden besluiten dan ook vernietigen. In deze zaak zal verweerder nieuw besluiten moeten nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. In februari 2021, inmiddels ruim een jaar geleden, hebben eisers de hulpvraag gesteld. Zoals eerder overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de hulpvraag als aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande zal verweerder een uitvoerig onderzoek moeten doen naar met name de hulpvraag en de aard en omvang van de benodigde hulp en de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. Ter zitting heeft de moeder van eisers verklaard dat zij is ziekgemeld omdat ze niet meer in staat is de combinatie van werk en zorg voor het gezin vol te houden. Gelet op de hulp die verweerder in het verleden nodig vond en de situatie in het gezin op dit moment acht de rechtbank het niet op voorhand uitgesloten dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp moet worden getroffen.
7.1.
Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind vormen de belangen van het kind bij alle maatregelen betreffende kinderen de eerste overweging. Gelet hierop en gelet op hetgeen onder 7. Is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voor de komende periode in het belang van eisers op grond van artikel 8:72, vijfde lid, Awb een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Die voorlopige voorziening houdt in dat verweerder eisers een individuele voorziening op het gebied van jeugdhulp toekent in de vorm van een persoonsgebonden budget voor door de moeder te bieden begeleiding en persoonlijke verzorging van respectievelijk 11,5 uur ( [eiseres] ) en 7 uur ( [eiser] ) per week tegen het tarief dat gold op het moment van indiening van de aanvraag (2 februari 2021) met ingang van heden. De voorziening zal gelden tot zes weken nadat nieuwe besluiten op het bezwaar van eisers zijn verzonden.
De conclusie en de proceskosten
8. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond en worden de bestreden besluiten vernietigd. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Ingaande heden treft de rechtbank de in 7.1. genoemde voorlopige voorziening.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1, vanwege de samenhang tussen beide beroepen. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verweerder eisers vanaf heden individuele voorzieningen op het gebied van jeugdhulp toekent van 11,5 uur ( [eiseres] ) en 7 uur ( [eiser] ) per week tegen het tarief dat gold op het moment van indiening van de aanvraag (2 februari 2021). De voorziening zal gelden tot zes weken nadat de besluiten op de bezwaren van eisers zijn verzonden;
  • draagt verweerder op het tweemaal betaalde griffierecht van € 49,-- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362