ECLI:NL:RBNHO:2022:7766

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
21/2534
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering en briefadres aan eiser in de gemeente Haarlemmermeer na afwijzing door verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Harmanci, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, vertegenwoordigd door M.E. van Dijk. Eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering en een briefadres, welke door verweerder was afgewezen. Verweerder stelde dat eiser zijn feitelijke verblijfplaats niet in de gemeente Haarlemmermeer had, wat eiser betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, die dakloos is, zijn feitelijke verblijfplaats wel degelijk in de gemeente Haarlemmermeer had, zowel overdag als 's nachts. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat eiser niet in Haarlemmermeer verbleef en dat de besluitvorming niet op een toereikende feitelijke grondslag berustte. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de rechtbank herstelde de primaire besluiten, waardoor eiser recht kreeg op een bijstandsuitkering en een briefadres. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A. Harmanci),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: M.E. van Dijk).

Procesverloop

In het besluit van 22 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) en een briefadres afgewezen.
In het besluit van 22 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer 21/2575). Dit verzoek is toegewezen in de zin dat verweerder per 8 juli 2021 een briefadres in de gemeente Haarlemmermeer moet verstrekken en dat verweerder per gelijke datum voorschotten aan eiser moet verstrekken tot de uitspraak in beroep of tot de beslissing op de nieuwe aanvraag van 7 juni 2021.
Bij uitspraak van 14 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening van 8 juli 2021 opgeheven voor zover het de verstrekking van voorschotten betreft. Eiser verblijft namelijk vanaf 5 juli 2021 in de daklozenopvang in de gemeente Haarlem en ontvangt van die gemeente voorschotten.
Met betrekking tot het verstrekken van een postadres, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening ook toe, maar gaat deze opheffing pas in indien vaststaat dat eiser elders een postadres heeft gekregen.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De besluitvorming en wat daaraan vooraf ging
1.1.
Eiser woonde in de gemeente Haarlemmermeer en is sinds 1 september 2020 gescheiden van zijn echtgenote. Het gebruik van de huurwoning in [woonplaats] is aan de moeder van zijn twee kinderen toegewezen. Eiser heeft geen woning en overnacht in de auto.
1.2.
Op 5 november 2020 heeft eiser zich bij verweerder gemeld voor een bijstandsuitkering en heeft hij een briefadres aangevraagd. Eiser heeft de door verweerder opgevraagde stukken ingeleverd.
1.3.
Verweerder heeft ter beoordeling van de aanvraag gedurende de periode van 26 november 2020 tot en met 17 december 2020 onderzoek gedaan naar de verblijfplaats van eiser. Eiser moest in dat verband onder meer tussen 23.00 uur en 07.00 uur beschikbaar zijn voor controle en hij moest ook elke dag vóór 20.00 uur zijn slaapadres vastleggen en dit via Whatsapp of via sms doorgeven aan de handhaver. Ook heeft verweerder heimelijke waarnemingen verricht. Uit de conclusie van het primaire besluit en de inleiding van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies van de bezwaarschriftencommissie volgt dat verweerder de aanvraag heeft afgewezen omdat het recht op uitkering niet is vast te stellen omdat eiser niet voldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn werkelijke woon- en verblijfplaats (artikel 17 in verbinding met artikel 11 van de PW). Ook is in de conclusie van het primaire besluit met verwijzing naar artikel 40 van de PW gesteld dat verweerder het niet aannemelijk acht dat eiser zijn woonplaats in de gemeente Haarlemmermeer heeft. Verweerder heeft de aanvraag voor een briefadres in Haarlemmermeer afgewezen omdat hij het niet aannemelijk acht dat eiser in de gemeente Haarlemmermeer verblijft.
De beroepsgronden van eiser
2. Eiser stelt – kort samengevat – dat hij zijn hoofdverblijf in de gemeente Haarlemmermeer heeft. Hij heeft daar lange tijd gewoond en ook na de scheiding is eiser daar verbleven om zo dicht mogelijk bij zijn kinderen in de buurt te zijn. Eiser heeft hierdoor een sterke binding met de gemeente Haarlemmermeer. Dit is ook bevestigd door de voorzieningenrechter. Verder heeft eiser voldaan aan de meldplicht op de momenten dat hij in zijn auto of in de geleende bus sliep. Ook heeft hij aangegeven waar hij overdag verbleef. Ten onrechte heeft verweerder hier geen nader onderzoek naar gedaan. Het vermoeden van verweerder dat hij zijn hoofdverblijf in Amsterdam heeft klopt niet. Volgens eiser is de enkele omstandigheid dat hij daar soms aanwezig was voor activiteiten of om de bus waarin hij ‘s nachts sliep terug te brengen onvoldoende om van een hoofdverblijf aldaar uit te kunnen gaan. Tot slot stelt eiser dat als verweerder van mening is dat eiser zijn hoofdverblijf elders had, verweerder zijn aanvraag had moeten doorsturen naar de desbetreffende gemeente.
Het oordeel van de rechtbank
3.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 5 november 2020 (datum aanvraag) tot en met 22 januari 2021(datum primaire besluit).
3.2.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het bestreden besluit aldus moet worden begrepen dat verweerder de aanvraag heeft afgewezen omdat eiser geen recht op een uitkering heeft op grond van artikel 40 van de PW omdat verweerder niet aannemelijk acht dat eiser zijn woonplaats in de gemeente Haarlemmermeer heeft, en niet op grond van de hiervan te onderscheiden situatie dat het recht niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal derhalve beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser woonplaats heeft in verweerders gemeente. Bij domicilie gaat het om de vraag welke gemeente bijstand moet verlenen. Artikel 40, eerste lid, van de PW, bepaalt dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende volgens de bepalingen van artikel 10, eerste lid, en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn woonplaats heeft. Dat is (a) daar waar de belanghebbende zijn woonstede (woning, daar waar hij daadwerkelijk woont) heeft, of, bij gebreke van een woonstede, (b) daar waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft (waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven zich bevindt) en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. De vraag waar iemand zijn woonplaats heeft moet worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, CRvB, ECLI:NL:CRVB:2008:BG4787). Hierbij is mede bepalend waar betrokkene het merendeel van de tijd overdag verblijft en de nacht doorbrengt (zie ECLI:NL:CRVB:2021:401).
3.3.
De bewijslast van bijstandbehoevendheid rust bij een aanvraag in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager is onder meer verplicht juiste, volledige en controleerbare gegevens te verstrekken over zijn feitelijke verblijfplaats, omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats (ECLI:NL:CRVB:2015:15). Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser alle gegevens over zijn feitelijke verblijfplaats heeft verstrekt waar verweerder om heeft gevraagd. Gelet op alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder vervolgens niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de periode in geding zijn feitelijke verblijfplaats niet meer in de gemeente Haarlemmermeer had. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Eiser is dakloos, en heeft dus geen woonstede. Een hoofdverblijf is evenmin aan te wijzen. Beoordeeld moet daarom worden wat de werkelijke verblijfplaats van eiser is, zowel overdag als ‘s nachts. Vast staat dat eiser een sterke binding heeft met de gemeente Haarlemmermeer. Hij heeft daar van 2016 tot 2020 gewoond. Verweerder heeft zijn onderzoek met name toegespitst op waar eiser ’s nachts verbleef. Uit dat onderzoek is gebleken dat eiser ’s nachts in de gemeente Haarlemmermeer verblijft in zijn auto of in een geleende bus. De omstandigheid dat eiser die bus daarna weer terugbrengt naar Amsterdam, maakt niet dat sprake is van werkelijk verblijf in Amsterdam. Verweerder heeft hier ook geen onderzoek naar gedaan. Verder heeft verweerder geen nader onderzoek gedaan naar waar eiser overdag werkelijk verbleef. In bezwaar heeft eiser hierover verklaard dat hij overdag vooral aanwezig is in De [#] moskee te Hoofddorp, in het winkelcentrum in Hoofddorp, op de vliegtuigspotplekken nabij Schiphol en in het Islamitisch Cultureel Centrum Haarlem. Verweerder heeft met deze verklaringen niets gedaan. De stelling van verweerder dat het verblijf van eiser op deze plekken niet ziet op de periode in geding volgt de rechtbank niet. Dat blijkt namelijk nergens uit. Tot slot blijkt uit de pintransacties op de bankafschriften die zien op de periode in geding dat eiser met name heeft gepind in de gemeente Haarlemmermeer.
3.5.
Gelet op het voorgaande berust de besluitvorming niet op een toereikende feitelijke grondslag. Het bestreden besluit is dan ook niet deugdelijk gemotiveerd. Aan een bespreking van de andere beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
3.6.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Met het oog op de definitieve beslechting van het geschil, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten te herroepen. Eiser heeft recht op een briefadres en een bijstandsuitkering naar de voor hem toepasselijke norm van 5 november 2020 tot en met 22 januari 2021.
3.7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-herroept het primaire besluit;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van
I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
28 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.