ECLI:NL:RBNHO:2022:6410

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
15/267342-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bijstandsfraude, pgb-fraude en valsheid in geschrift met betrekking tot inlichtingenplicht en verblijf in het buitenland

Op 22 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bijstandsfraude, pgb-fraude en valsheid in geschrift. De verdachte werd veroordeeld voor het schenden van de inlichtingenplicht met betrekking tot zijn lichamelijke en geestelijke toestand en zijn verblijf in het buitenland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 29 december 2009 tot en met 31 oktober 2016 een bijstandsuitkering ontving van de gemeente Haarlem, terwijl hij in diezelfde periode meerdere keren in Egypte verbleef zonder dit te melden. Daarnaast ontving hij persoonsgebonden budgetten (pgb's) voor zorg en begeleiding, terwijl hij zich bij de gemeente voordeed als volledig hulpbehoevend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt aan de gemeente, waardoor hij onterecht bijstands- en pgb-gelden heeft ontvangen. De verdachte heeft zijn inlichtingenplicht geschonden door zijn verblijf in het buitenland niet te melden en door te doen alsof hij niet in staat was om te werken, terwijl hij in werkelijkheid werkzaamheden verrichtte in een restaurant. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de lange periode van fraude en de gevolgen voor het sociale zekerheidsstelsel. De verdachte heeft misbruik gemaakt van voorzieningen die bedoeld zijn voor kwetsbare mensen in de samenleving. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure meegewogen, maar dit leidde niet tot een lagere straf, gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/267342-18 (P)
Uitspraakdatum: 22 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 juni en 8 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. B.C.M. Sprenger, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en feitelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
feit 1:
het medeplegen van het schenden van de inlichtingenplicht als bedoeld in de Wet werk en bijstand en de Participatiewet in de periode van 29 december 2009 tot en met 31 oktober 2016 te Haarlem en/of Almere,
feit 2:
het medeplegen van het schenden van de inlichtingenplicht als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (2015) in de periode van 28 juli 2010 tot en met
21 december 2016 te Haarlem en/of Almere,
feit 3:
het medeplegen van valsheid in geschrift ten aanzien van aanvraagformulieren Wmo-voorzieningen, verantwoordingsformulieren Wmo PGB, zorgovereenkomsten en urenbriefjes in de periode van 5 maart 2010 tot en met 21 december 2016 te Haarlem en/of Almere.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten. De verweren die de raadsman daartoe heeft aangevoerd worden voor zover van belang hierna besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 2De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich in de periode vóór 1 januari 2012 schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 2 ten laste is gelegd. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte in het jaar 2010 de op hem rustende inlichtingenplicht in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft geschonden. Verder blijkt niet uit het dossier dat de verdachte in het jaar 2011 een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wmo heeft ontvangen. De verdachte zal in zoverre dan ook worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de redengevende feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis.
3.3.3
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank, voor zover hier relevant, het volgende vast.
De verdachte ontving in de periode van 29 december 2009 tot en met 31 oktober 2016 een bijstandsuitkering van de gemeente Haarlem, naar de norm van een alleenstaande.
In de jaren 2010 en 2012 tot en met 2016 ontving de verdachte op grond van de Wmo van de gemeente Haarlem pgb’s voor huishoudelijke hulp en persoonlijke begeleiding, als ook een verhuiskostenvergoeding.
De verdachte en zijn begeleiders hebben bij de gemeente Haarlem het (medische) toestandsbeeld van de verdachte in de loop der jaren als volgt geschetst. De verdachte is volledig hulpbehoevend, hij kan niet zonder rollator lopen, hij kan zichzelf niet zelfstandig wassen, aan- of uitkleden, hij moet uit bed worden gehaald en hij gebruikt zware medicatie. Bij de verdachte is sprake van ernstige psychische en lichamelijk klachten en hij verkeert in een sociaal isolement.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek is de verdachte op 14 en 28 september 2015 op gesprek bij de gemeente geweest. Tijdens die gesprekken is – onder meer – verklaard dat de verdachte wat betreft dagelijkse activiteiten volledig afhankelijk is van zijn begeleiders, de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] was bij beide gesprekken aanwezig en [medeverdachte 2] bij het gesprek op 14 september 2015. Tijdens deze gesprekken is verklaard dat de verdachte afhankelijk is van meerdere uren huishoudelijke hulp en persoonlijke begeleiding per week. En verder dat de verdachte wegens zijn zware medicatie geen auto of scootmobiel kan rijden, terwijl hij in verband met een zenuwverzwakking en evenwichtsproblemen niet kan lopen zonder rollator. Ook is verklaard dat de verdachte moeilijk kan praten in verband met keelklachten. Tegenover de indicatiesteller van MO-zaak is bij een huisbezoek aan de verdachte op 7 oktober 2015, waar [medeverdachte 1] ook aanwezig was, eenzelfde beeld geschetst. [medeverdachte 1] heeft zich voorgesteld als de begeleider van [onderneming 1] en te kennen gegeven dat de verdachte volledig van zijn zorg afhankelijk is. De verdachte gaat één dagdeel erop uit met een praatgroep en komt nauwelijks buiten, aldus de adviesrapportage van MO-zaak d.d. 14 oktober 2015 (onderzoek Sfinx, bijlage 10, p. 312).
Naar aanleiding van een melding dat de verdachte was gezien terwijl hij zonder hulpmiddelen liep, is de afdeling Fraudebestrijding van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem in september 2015 een rechtmatigheidsonderzoek gestart. Dit onderzoek is in januari 2016 overgegaan in een opsporingsonderzoek. In verband met deze onderzoeken zijn onder meer observaties gedaan, is dossieronderzoek verricht, zijn getuigen gehoord en hebben doorzoekingen plaatsgevonden op de adressen van de verdachte en de medeverdachten. Samengevat is daaruit het volgende naar voren gekomen.
Uit onderzoek aan het paspoort van de verdachte is gebleken dat hij verschillende keren voor langere tijd in Egypte heeft verbleven, te weten van 3 juni 2009 tot en met 28 augustus 2009, 17 oktober 2012 tot 23 november 2012, van 30 juni 2013 tot 9 september 2013, van
26 augustus 2014 tot 24 september 2014 en van 6 juni 2016 tot 10 december 2016. Dit heeft de verdachte niet gemeld bij de gemeente.
Medeverdachte [medeverdachte 1] , tevens verzorger/begeleider van de verdachte in het kader van de Wmo, is de broer van de verdachte. Dit hebben de verdachte en [medeverdachte 1] niet aan de gemeente kenbaar gemaakt.
Tijdens waarnemingen in de periode van september 2015 tot en met december 2015 is de verdachte door verschillende rapporteurs werkend gezien in Grillroom [onderneming 2] , het restaurant van zijn broer in Haarlem. Daarbij is waargenomen dat de verdachte achter de counter staat, eten bereidt, eten uitserveert, de telefoon beantwoordt en bestellingen bezorgt met een auto. Tegenover rapporteurs, die zich voordeden als klant, heeft de verdachte op 28 oktober 2015 verklaard dat hij de kok is en dat hij alles zelf vers bereidt. Niet is gezien dat de verdachte tijdens zijn werkzaamheden gebruik maakte van een rollator.
Verschillende getuigen hebben verklaard de verdachte (al jaren) te kennen uit Grillroom [onderneming 2] en zijn in de veronderstelling dat de verdachte daar werkt. Zij hebben hem daar ook zien werken. Getuigen hebben de verdachte in de ten laste gelegde periode niet zien lopen met behulp van een rollator.
Tijdens verschillende observaties is ook gezien dat de verdachte een auto bestuurt, waarvan het kenteken op naam van zijn schoonzus staat. Ook is waargenomen dat de verdachte zelf met de auto naar een afspraak bij de gemeente rijdt en naar een afspraak bij het Spaarne Gasthuis, terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto plaatsneemt als bijrijder.
Bij een doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [woonplaats] te Haarlem in december 2016 is een grote hoeveelheid, ruim 300 doosjes, ongebruikte medicatie op naam van de verdachte aangetroffen.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat de verdachte in de periode 2014-2015 (zwaar) trainde in de sportschool Haarlem Gym en dat de verdachte ook andere personen begeleidde bij het sporten.
Bij onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte zijn verschillende foto's en video's aangetroffen waarop de verdachte is te zien. Op een van de foto's poseert hij in sportkleding samen met een vrouw. Uit onderzoek is gebleken dat deze foto is genomen in Haarlem Gym.
Daarnaast zijn op de telefoon verschillende video’s uit augustus 2016 aangetroffen waarop is te zien dat de verdachte danst op een bruiloftsfeest in Egypte. Door verbalisanten wordt beschreven dat op de beelden is te zien dat de verdachte druk beweegt met zijn ledematen, draait met zijn armen en heupen en een enkele keer springt.
Tot slot zijn op de telefoon van de verdachte opgenomen telefoongesprekken en berichten aangetroffen waarop onder meer is te horen dat de verdachte zich tegenover klanten voorstelt als de bezorger van [onderneming 2] , dat hij bestellingen van klanten aanneemt of zelf plaatst bij leveranciers, dat de verdachte een gesprek met zijn schoonzus heeft over zijn werkzaamheden en de betaling daarvoor, en dat hij met andere personen afspreekt om te gaan sporten of uit te gaan naar bijvoorbeeld een afterparty.
Getuige [getuige 3] heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat hij de verdachte niet kent, dat hij nooit zorg aan de verdachte heeft verleend en dat hij de aangetroffen zorgovereenkomst tussen hem en de verdachte met ingangsdatum 1 juli 2016 niet kent. De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat hij na 2010 geen zorg meer heeft verleend aan de verdachte. Tevens is uit dossieronderzoek gebleken dat [medeverdachte 2] op 30 augustus 2012 bij de gemeente een fraudemelding heeft gedaan over de verdachte.
3.3.4
Bewijsoverweging feit 1
Wettelijk kader
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet (PW) heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, geen recht op bijstand.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Tot 1 januari 2015 gold op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) eenzelfde bepaling.
Verblijf in het buitenland
Vaststaat dat de verdachte zijn vertrek naar en het hiervoor onder 3.3.3 vermelde verblijf in het buitenland niet heeft gemeld bij de gemeente. De verdachte heeft daarmee de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt, anders dan de raadsman heeft gesteld, dat deze inlichtingenplicht niet pas geldt vanaf het moment dat de verdachte langer dan toegestaan in het buitenland verblijft, maar dat het begin en einde van elke verblijfsperiode buiten Nederland onverwijld uit eigen beweging moet worden gemeld, omdat dit van invloed kan zijn op het recht op bijstand. [1] De verdachte had de gemeente dus van meet af aan op de hoogte moeten stellen van zijn vertrek naar Egypte en de duur van zijn verblijf aldaar in 2009, 2012, 2013, 2014 en 2016.
Opzet
De verdachte is bij aanvang van de uitkering en ook nadien meermalen gewezen op de aan de bijstand verbonden verplichting alles te melden wat van invloed kan zijn op zijn uitkering.
De verdachte heeft sinds 2004, met een korte onderbreking in 2009, een bijstandsuitkering ontvangen. Uit dossieronderzoek is gebleken dat de verdachte in 2006 wel opgave heeft gedaan van zijn verblijf in het buitenland (Onderzoek Sfinx, bijlage 40A p. 678A). In het opgaveformulier staat bovendien expliciet vermeld dat een bijstandsgerechtigde opgave moet doen van verblijf in het buitenland. Reeds daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte op de hoogte was van zijn verplichting om melding te doen van verblijf in het buitenland. Het verweer dat de verdachte niet wist dat hij zijn verblijf in het buitenland moest opgeven en dat geen sprake was van opzet, wordt dan ook verworpen.
Daar komt nog bij dat de verdachte in 2016, als verklaring voor zijn langdurige verblijf in Egypte (zes maanden) een ziekenhuisverklaring heeft ingediend, die na onderzoek vals bleek te zijn (Onderzoek Sfinx, bijlage 179E, p. 2498). Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdacht welbewust de gemeente niet juist inlichtte over zijn verblijf in het buitenland.
Op geld waardeerbare werkzaamheden
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hierover samengevat is weergegeven onder 3.3.3, staat vast dat de verdachte (op geld waardeerbare) werkzaamheden heeft verricht in de Grillroom [onderneming 2] . Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Voor de verlening van bijstand is niet alleen het inkomen waarover een betrokkene daadwerkelijk beschikt van belang, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. De vraag of de verdachte daadwerkelijk geld ontving voor deze activiteiten, is niet relevant, omdat het activiteiten betreft waarvoor normaal gesproken inkomsten worden ontvangen of kunnen worden bedongen.
De werkzaamheden van de verdachte waren daarmee onmiskenbaar van belang voor zijn recht op of de hoogte van zijn bijstandsuitkering, als ook van invloed op (de mogelijkheden tot) zijn arbeidsinschakeling. Dit geldt te meer nu de gemeente in de veronderstelling verkeerde dat de verdachte vanwege medische redenen niet in staat was om werkzaamheden te verrichten. De verdachte had hiervan dan ook melding moeten maken.
Opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de inlichtingenplicht opzettelijk heeft geschonden. De rechtbank verwerpt verweer.
De verdachte heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat hij niet heeft gewerkt bij de Grillroom [onderneming 2] en dat rapporteurs en getuigen niet naar waarheid verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte op essentiële punten wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en schuift deze verklaring dan ook als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte allerhande werkzaamheden deed in Grillroom [onderneming 2] , ook op momenten dat hij kort daarvoor nog tegenover de gemeente of de indicatiestellers van de Wmo deed alsof hij volledig hulpbehoevend was. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte welbewust de gemeente niet juist inlichtte over zijn werkzaamheden en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten.
Conclusie
Het vorenstaande betekent dat nu de verdachte ten onrechte geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden en zijn verblijf in het buitenland, hij zijn inlichtingenplicht op grond van de PW dan wel de WWB heeft geschonden. De verdachte heeft dit met opzet gedaan. Het ten laste gelegde onder feit 1 is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.3.5
Bewijsoverweging feit 2
Betrouwbaarheid getuigenverklaring [getuige 4]
De raadsman heeft aangevoerd dat de getuigenverklaring van de getuige [getuige 4] als onbetrouwbaar moet worden beschouwd en dus niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
De rechtbank gebruikt de getuigenverklaring van [getuige 4] echter niet voor het bewijs, zodat over de betrouwbaarheid van deze verklaring geen oordeel gegeven hoeft te worden.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 2.3.8, eerste lid, van de Wmo 2015 doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van een pgb. Tot 1 januari 2015 gold op grond van de Wmo in samenhang met Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Haarlem 2010 en 2013 eenzelfde bepaling.
Schenden van de inlichtingenplicht
Op grond van de vaststellingen hiervoor onder 3.3.3 weergegeven, is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte – kort gezegd – bij de gemeente een beeld over zijn (geestelijke en lichamelijke) beperkingen heeft geschetst dat niet in overeenstemming was met de werkelijkheid en dat hij de gemeente niet op de hoogte heeft gesteld van bepaalde veranderingen in zijn lichamelijke dan wel geestelijke toestand die van invloed konden zijn op de verstrekking van een pgb. Evenmin heeft de verdachte aan de gemeente kenbaar gemaakt dat medeverdachte [medeverdachte 1] zijn broer is. Ook dit is een gegeven dat van belang is voor het recht op een pgb. Dit alles levert dan ook een schending op van de inlichtingenplicht.
Opzet
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de inlichtingenplicht opzettelijk heeft geschonden. Dit verweer slaagt niet.
De verdachte heeft op de zitting – zakelijk weergegeven – verklaard dat de beschuldigingen niet kloppen en dat hij al die tijd doodziek was (en nog steeds is) en helemaal niets kon. De medeverdachten zouden alles voor hem geregeld hebben en hij heeft geen idee waarvoor hij getekend heeft. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij zich niets kan herinneren van een bruiloftsfeest in Egypte waarop hij zou hebben gedanst en dat hij niets weet van de in zijn woning aangetroffen ongebruikte medicatie of de gegevens die op zijn telefoon zijn aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van de verdachte op essentiële punten wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en schuift deze verklaring dan ook als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Uit de bewijsmiddelen komt duidelijk naar voren dat de verdachte en de medeverdachten bij de gemeente een beeld hebben geschetst dat niet overeenkwam met de werkelijkheid. Zo deed de verdachte zich bij de gemeente voor als volledig hulpbehoevend en zwaar onder invloed van medicatie, terwijl kort daarna door rapporteurs werd waargenomen dat de verdachte zonder zichtbare problemen aan het werk was of auto reed. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte samen met de medeverdachten de gemeente en indicatiestellers welbewust onjuist voorlichtte en dat sprake is van de vereiste opzet.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het schenden van de inlichtingenplicht. De verdachte heeft dit met opzet gedaan. Het ten laste gelegde onder feit 2 is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.3.6
Bewijsoverweging feit 3Door de raadsman is aangevoerd dat de verdachte niet alle stukken die in de tenlastelegging staan vermeld, zelf heeft ondertekend, terwijl ten aanzien van de stukken die hij wel heeft ondertekend de verdachte geen opzet had op de valsheid en het gebruik van die valse stukken, ook niet in voorwaardelijke zin.
Dit verweer slaagt in zoverre dat de verdachte partieel zal worden vrijgesproken van de in de tenlastelegging vermelde stukken die niet door de verdachte zijn ondertekend. Voor het overige slaagt dit verweer niet. Zoals hiervoor uitgebreid uiteen is gezet, kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachten welbewust een onjuist beeld ten aanzien van zijn gezondheidstoestand heeft geschetst bij de gemeente en waarbij hij (geestelijke en lichamelijke) beperkingen heeft voorgewend. Hij heeft dit gedaan, kennelijk met het doel om van de gemeente pgb-gelden te verkrijgen voor zorg en begeleiding waarvan vaststaat dat die in de tenlastegelegde periode niet is verleend op de manier zoals aan de gemeente werd voorgehouden. Teneinde deze gelden te kunnen verkrijgen zijn een veelvoud aan formulieren en kwitanties ingevuld en getekend, ook door de verdachte zelf. Gelet op alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, kan het niet anders dan dat de verdachte wist dat deze formulieren niet naar waarheid werden ingevuld, met het oogmerk die valse formulieren te gebruiken en om zo – in strijd met de waarheid – pgb’s te verkrijgen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 29 december 2009 tot en met 31 oktober 2016 in de gemeente Haarlem, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en artikel 17 Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en de Participatiewet (norm alleenstaande), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk nagelaten tijdig de (afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de) gemeente Haarlem op de hoogte te stellen dat hij, verdachte,
  • (op geld waardeerbare) werkzaamheden verrichtte bij [onderneming 2] te Haarlem en
  • meermalen in het buitenland (Egypte) verbleef;
Feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 december 2016 in de gemeente Haarlem en/of in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en/of [onderneming 1] , in strijd met een hem, verdachte [verdachte] , bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichting, te weten de artikelen 7.3 lid 3 en 7.5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2010 en de artikelen 8.3 lid 3 en 8.5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013 en (per 01/01/2015) artikel 8.1 lid 1 van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Haarlem en artikel 2.3.8 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,
telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl [verdachte] en zijn mededaders wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op verstrekkingen of tegemoetkomingen, te weten (maatwerk)voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning, namelijk één of meer persoonsgebonden budgetten (‘pgb’) voor hulp bij het huishouden en begeleiding en een verhuiskostenvergoeding, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekkingen of tegemoetkomingen,
immers hebben de verdachte en zijn mededaders, telkens opzettelijk nagelaten tijdig (de afdeling WMO/team WMO-voorzieningen van) de gemeente Haarlem op de hoogte te stellen,
  • dat hij, verdachte [verdachte] , niet of niet geheel de fysieke en/of psychische en/of psychosociale beperkingen in het uitvoeren van algemene taken/huishoudelijke taken/persoonlijke verzorging had zoals bekend was bij de afdeling WMO/team WMO-voorzieningen van de gemeente Haarlem, en/of
  • dat hij, verdachte [verdachte] , zonder hulpmiddelen en zonder begeleider(s) in het maatschappelijke verkeer voldoende kon functioneren en kon participeren en dat hij zonder hulp kon lopen en autorijden en op geld waardeerbare werkzaamheden kon verrichten en/of
  • dat hij, verdachte [verdachte] , voldoende zelfredzaam was en voldoende zelfstandig in staat was tot maatschappelijke participatie en/of
  • dat er wijzigingen waren van zijn, verdachte [verdachte] , ondervonden fysieke en/of psychische en/of psychosociale beperkingen van [verdachte] en diens zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en/of
  • dat de voornoemde toegekende Wmo-voorzieningen aan hem, verdachte [verdachte] en/of zijn zorgverleners, niet of niet geheel zijn besteed aan/aangewend voor het doel waarvoor het was toegekend en uitgekeerd en/of
  • dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [onderneming 1] en/of [getuige 3] geen en/of minder uren huishoudelijke hulp en/of zorg en/of begeleiding aan [verdachte] , hadden verleend en/of
  • dat zijn, verdachtes, gecontracteerde zorgverlener [medeverdachte 1] de broer is van [verdachte] en/of
  • dat hij, verdachte [verdachte] , meermalen (langdurig) in het buitenland (Egypte) verbleef;
Feit 3
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 december 2016 in de gemeente Haarlem en/of in de gemeente Almere, (telkens) tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [onderneming 1] ,
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
een aanvraagformulier WMO-voorzieningen gemeente Haarlem en
twee verantwoordingsformulieren Wmo PGB hulp bij het huishouden gemeente Haarlem en
zeven zorgovereenkomsten, budgethouder [verdachte] en twee formulieren wijziging zorgovereenkomst, budgethouder [verdachte] en
zeven urenbriefjes van Servicecentrum PGB op naam budgethouder [verdachte] ,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt, door (telkens) opzettelijk valselijk in strijd met de waarheid,
a.
- op een aanvraagformulier WMO-voorzieningen d.d. 17 september 2012, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat aanvrager [verdachte] problemen en/of klachten en/of beperkingen ondervindt met betrekking tot het voeren van de huishouding en/of dat een woningaanpassing voor een rollator zijn problemen en/of klachten en/of beperkingen oplost en/of dat [medeverdachte 1] de zorgverlener is van [verdachte] en/of dat de vragen op het formulier naar waarheid zijn beantwoord en te voorzien van een handtekening en
b.
- op een verantwoordingsformulier Wmo PGB hulp bij het huishouden Gemeente Haarlem 2012, budgethouder [verdachte] d.d. 28 februari 2013, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat [verdachte] als budgethouder € 5820,10 PGB-geld heeft uitgegeven aan zorgverlener [medeverdachte 1] voor hulp bij het huishouden en/of dat [medeverdachte 1] 286 uren heeft gewerkt als zorgverlener van [verdachte] en/of dat het formulier naar waarheid is ingevuld en te voorzien van een handtekening en
- op een verantwoordingsformulier Wmo PGB hulp bij het huishouden Gemeente Haarlem 2013, budgethouder [verdachte] d.d. 7 maart 2014, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat [verdachte] als budgethouder € 4721,52 PGB-geld heeft uitgegeven aan zorgverlener [medeverdachte 2] voor hulp bij het huishouden en/of dat [medeverdachte 2] 232 uren heeft gewerkt als zorgverlener van [verdachte] en/of dat het formulier naar waarheid is ingevuld en te voorzien van een handtekening en
c.
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [verdachte] en zorgverlener [medeverdachte 1] d.d. 1 januari 2012, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat er geen familierelatie is met zorgverlener [medeverdachte 1] en/of dat [medeverdachte 1] in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 hulp bij het huishouden zal verlenen (variabel aantal uren) ten behoeve van budgethouder [verdachte] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [verdachte] en zorgverlener [medeverdachte 2] d.d. 1 januari 2015, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat [medeverdachte 2] per 1 januari 2015 persoonlijke verzorging zal verlenen (een variabel aantal uren) ten behoeve van budgethouder [verdachte] en/of tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [verdachte] en zorgverlener [medeverdachte 2] (ongedateerd) althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat [medeverdachte 2] per 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 hulp bij het huishouden zal verlenen (4,5 uren per week) ten behoeve van budgethouder [verdachte] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en
  • op een zorgovereenkomst (met een zorginstelling) tussen budgethouder [verdachte] (vertegenwoordiger [medeverdachte 1] ) en zorgverlener [onderneming 1] (vertegenwoordiger/directeur [medeverdachte 2] ) (ongedateerd), althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat [onderneming 1] per 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 hulp bij het huishouden zal verlenen (4,5 uren per week) ten behoeve van budgethouder [verdachte] tegen een vergoeding en
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [verdachte] (vertegenwoordiger [medeverdachte 1] ) en zorgverlener [medeverdachte 1] d.d. 1 december 2015, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat er geen familierelatie is met de zorgverlener en/of de zorgverlener [medeverdachte 1] per 1 januari 2016 hulp bij het huishouden zal verlenen (4,5 uren per week) ten behoeve van budgethouder [verdachte] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [verdachte] (vertegenwoordiger [medeverdachte 1] ) en zorgverlener [medeverdachte 1] d.d. 1 december 2015, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat er geen familierelatie is met de zorgverlener en/of de zorgverlener [medeverdachte 1] per 1 januari 2016 begeleiding zal verlenen (9 uren per week) ten behoeve van budgethouder [verdachte] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [verdachte] en zorgverlener [medeverdachte 1] d.d. 1 januari 2013, althans een geschrift, te (doen/laten) vermelden dat de zorgverlener [medeverdachte 1] per 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013) hulp bij het huishouden zal verlenen (met onregelmatig aantal werkuren) ten behoeve van budgethouder [verdachte] tegen een vergoeding en te voorzien van een handtekening en
  • op een formulier wijziging zorgovereenkomst met een zorginstelling, d.d. 1 december 2015, budgethouder [verdachte] en zorginstelling [onderneming 1] (vertegenwoordiger [medeverdachte 2] ), althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat de zorgovereenkomst tussen [verdachte] en [onderneming 1] (voor WMO-begeleiding) per 1 januari 2016 zal worden beëindigd/opgezegd en te voorzien van (een) handtekening(en) en
  • op een formulier wijziging zorgovereenkomst met een zorgverlener, d.d. 15 februari 2015, budgethouder [verdachte] en zorgverlener [onderneming 1] , althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat de zorgovereenkomst tussen [verdachte] en [onderneming 1] per
d.
- op zeven urenbriefje(s) van Servicecentrum PGB op naam budgethouder [verdachte] en zorgverlener [medeverdachte 2] over de periode januari 2015 tot en met juli 2015, telkens te (doen/laten) vermelden dat [medeverdachte 2] als zorgverlener uren heeft gewerkt (WMO-hulp bij het huishouden) ten behoeve van budgethouder [verdachte] tegen een vergoeding en/of te voorzien van een handtekening,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of (door anderen) te doen gebruiken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd
feit 2
medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd
feit 3
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van een op te leggen straf, rekening te houden met de slechte lichamelijke en geestelijke toestand van de verdachte. Daarnaast verzoekt de verdediging ermee rekening te houden dat de verdachte een beperkte rol heeft vervuld in het gehele feitencomplex. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in de periode van 2009 tot en met 2016 schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) bijstandsfraude, pgb-fraude en valsheid in geschrift. De verdachte heeft hierdoor een aanzienlijk bedrag aan bijstand en pgb-gelden ontvangen waarop hij geen dan wel niet volledig recht had. Op die manier heeft de verdachte samen met anderen misbruik gemaakt van voorzieningen die zijn bestemd als vangnet of voor mensen met chronische beperkingen of ziekte, die noodgedwongen zorg moeten inkopen. De sociale recherche heeft het totale benadelingsbedrag berekend op € 148.330,50. Omdat de rechtbank wat betreft feit 2 komt tot een bewezenverklaring van een kortere periode gaat de rechtbank uit van een benadelingsbedrag van € 146.874,46 (verstrekte pgb’s minus pgb 2010).
De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, op grove wijze geschonden. Hierdoor heeft hij niet alleen in financieel opzicht schade aan dit stelsel berokkend, maar ook op ernstige wijze afbreuk gedaan aan de solidariteitsgedachte die daaraan ten grondslag ligt. De verdachte heeft misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld dat is bedoeld voor de zeer kwetsbaren in de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in documenten als de onderhavige gesteld mag worden.
De rechtbank houdt de verdachte hiervoor verantwoordelijk. De rechtbank wil wel aannemen dat zijn broer en medeverdachte [medeverdachte 1] veelal de financiële zaken regelde, maar de verdachte is zelf de op hem rustende informatieverplichtingen niet nagekomen en heeft bij de gemeente een medische toestand gefingeerd, die niet conform de waarheid was.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat als uitgangspunt genomen de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten vermelden voor de bestraffing van fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,- tot € 250.000,- als uitgangspunt 9 tot 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De aanzienlijke duur van de fraude weegt hier in strafverzwarende zin mee.
De persoon van de verdachte en de redelijke termijnMet betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank gelet op het (meest recente) over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 21 februari 2022 van [reclasseringsmedewerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit deze reclasseringsrapportage blijkt samengevat het volgende. De verdachte herkent zich niet in het tenlastegelegde en vindt dat de hulpverlening hem in de problemen heeft gebracht. De reclassering maakt zich zorgen over de somatische en psychische gesteldheid van de verdachte. Behandeling lijkt noodzakelijk, maar de verdachte toont een zorgmijdende houding. De reclassering ziet geen mogelijkheden om via interventies de kans dat de heer [verdachte] opnieuw met justitie in contact komt te verkleinen. Het opleggen van een taakstraf of geldboete acht de reclassering niet uitvoerbaar. Voor het opleggen van een gevangenisstraf verwijst de reclassering naar het advies van 26 februari 2020 van [psychiater] , psychiater, die over de detentiegeschiktheid van de verdachte als volgt heeft gerapporteerd:
‘Het beoordelen van verdachten voorafgaande aan een strafproces met de vraag aan een deskundige of er sprake is van detentie(on)geschiktheid is onwenselijk; veeleer is de vraag te prefereren of er tijdens detentie bijzondere zorg noodzakelijk is en deze vraag zal dan pas in de uitvoeringsfase van een evt. op te leggen straf aan de orde dienen te komen. Als reeds boven beschreven is beoordeling van detentie(on)geschiktheid bij een persoon die zich niet in detentie bevindt veelal niet mogelijk.
Indien besloten wordt betrokkene te detineren adviseert ondergetekende betrokkene op een PPC te plaatsen op een afdeling waar niet allen psychiatrische, maar ook somatische zorg kan worden geboden.’
Op de zitting heeft de verdachte geen enkele openheid van zaken willen geven. De verdachte poneert zichzelf als slachtoffer en heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn eigen handelen. De rechtbank neemt deze houding van de verdachte in het nadeel mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Het standpunt van de raadsman dat de verdachte reeds is gestraft, omdat de gemeente heeft besloten de pgb-gelden terug te vorderen, volgt de rechtbank niet. Het terugvorderen van gelden waarop de verdachte geen recht had, kan niet worden aangemerkt als een punitieve sanctie, maar betreft het herstellen in de rechtmatige toestand.
Tot slot heeft de rechtbank voor de bepaling van de strafsoort en -maat rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waarborgt het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in geval van de verdachte is aangevangen op 10 december 2016, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Nu het eindvonnis heden op 22 juli 2022 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van ruim drie jaren en zeven maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De ernst van de feiten, de langere duur waarover deze zich hebben afgespeeld en de omstandigheid dat de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, maken dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden vindt. Anders dan de raadsman heeft betoogd, kunnen de ouderdom van de feiten als ook de gestelde kwetsbaarheid van de verdachte, daaraan niet afdoen. Wel ziet de rechtbank in de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak aanleiding de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf te matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden is. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet (meer) aangewezen, gelet op het aanzienlijke tijdsverloop en het feit dat de verdachte sinds deze feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 47, 57, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2022.

Voetnoten

1.Zie 31 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7705 en 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:788.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:103.