Overwegingen
1. In juli 2018 hebben het Office Européen de la Lutte Antifraude (het antifraudebureau van de Europese Commissie, hierna: OLAF) en de Nederlandse douane gesproken over zendingen textiel die vanuit China naar onder meer Rotterdam zijn of worden gezonden. De Nederlandse douane heeft op basis van de informatie van OLAF zogenoemde profielen opgesteld. Op basis van deze profielen kunnen aangiften voor het plaatsen onder de douaneregeling ‘in het vrije verkeer brengen’ van containers met textielgoederen en schoenen door de douane worden herkend en aan een controle worden onderworpen.
2. In de periode van 22 januari 2019 tot en met 8 februari 2019 heeft [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) als direct vertegenwoordiger voor eiseres de negen hierboven bij het procesverloop genoemde aangiften gedaan tot plaatsing onder de douaneregeling ‘in het vrije verkeer brengen’ van textielgoederen.
3. De negen aangiften zijn “geraakt” door de profielen die de douane in het aangiftesysteem heeft geplaatst. Verweerder heeft bij de verificatie van de juistheid van de in de aanvaarde douaneaangiften vermelde gegevens met name gekeken naar de douanewaarden. Verweerder heeft geconcludeerd dat de aangegeven douanewaarden zijn aan te merken als extreem laag ten opzichte van de statistisch gemiddelde aankoopprijs, die bij het importeren van soortgelijke goederen wordt gehanteerd.
4. Verweerder was van oordeel dat de verificatie van de douaneaangiften kon leiden tot hogere bedragen aan invoerrechten dan de bedragen die voortvloeiden uit de gegevens van de douaneaangiften. De goederen konden volgens verweerder dus op grond van artikel 244 van de Uitvoeringsverordening van het Douanewetboek van de Unie (hierna: UVo. DWU) pas worden vrijgegeven bij een zekerheidstelling die het verschil dekte tussen de bedragen van de douaneaangiften en de bedragen die uiteindelijk verschuldigd konden zijn.
5. Verweerder heeft de douanewaarden en de daaruit voortvloeiende verschuldigde rechten (voorlopig) telkens verhoogd tot de statistisch gemiddelde aankoopprijs. Nadat namens eiseres telkens aanvullende zekerheden zijn gesteld, zijn de goederen door verweerder vrijgegeven.
6. Voor verweerder waren de verificaties voor deze aangiften daarmee nog niet afgerond. De aangiften werden (in afwachting van de resultaten van een nog nader bij eiseres in te stellen boekenonderzoek) door verweerder nog niet definitief afgedaan.
7. Verweerder heeft in november 2019 besloten om de definitieve afhandeling van de douaneafgiften niet meer op te schorten in afwachting van het inmiddels wel opgestarte, maar nog niet afgeronde boekenonderzoek.
8. Verweerder heeft de definitieve douaneschulden in de zeven aangiften met de nummers [# 2] (HAA 20/576), [# 4] (HAA 20/578), [# 5] (HAA 20/579), [# 6] (HAA 20/580), [# 7] (HAA 20/581), [# 8] (HAA 20/582) en [# 9] (HAA 20/583) aan eiseres medegedeeld door middel van een utb van 6 november 2019.
9. Eiseres heeft met dagtekening 15 november 2019 tegen deze utb bezwaar gemaakt.
10. Verweerder heeft de definitieve douaneschulden met betrekking tot de twee resterende aangiften - met de nummers [# 1] (HAA 20/575) en [# 3] (HAA 20/577) - op 14 november 2019 door middel van mededelingen in het AGS-aangiftesysteem aan eiseres medegedeeld.
11. Eiseres heeft met dagtekening 19 november 2019 tegen deze mededelingen bezwaar gemaakt.
12. Eiseres heeft medegedeeld dat zij haar bedrijf in december 2020 heeft beëindigd, dat de vennootschap is ontbonden en is uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
13. In geschil is of het bezwaar van eiseres (met dagtekening 7 maart 2019) terecht niet-ontvankelijk is verklaard, of het recht op verdediging is geschonden en of verweerder bij het afdoen van de aangiften terecht hogere douanewaarden heeft gehanteerd.
14. Eiseres stelt dat verweerder haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, dat verweerder ten onrechte meent dat hogere douanewaarden moeten worden gehanteerd en dat hij zijn beslissing voor het hanteren van de hogere douanewaarden ook onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder meent een arrest van de Hoge Raad naast zich neer te kunnen leggen en de uitleg die hij daarvoor geeft snijdt volgens eiseres geen hout.
Tevens stelt eiseres dat verweerder het recht op verdediging heeft geschonden.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade.
15. Verweerder stelt dat hij het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, dat hij het recht op verdediging niet heeft geschonden en dat hij de douanewaarden terecht en met voldoende motivering heeft verhoogd. De verhoging van de douanewaarde ziet niet op een definitieve heffing van douanerechten. Deze verhoging is uitsluitend bedoeld ter verzekering van eventueel te heffen rechten. Het is een voorbereidingshandeling op een mogelijk uit te reiken utb, zijnde de eigenlijke beschikking. De hoger vastgestelde douanewaarde heeft niet direct rechtsgevolgen voor eiseres. Het uiteindelijk te betalen bedrag aan rechten is afhankelijk van de definitieve uitkomst van de verificatie. De aanvullende zekerheid wordt teruggegeven indien er geen (meer-) verschuldigdheid blijkt te zijn. Naar de mening van verweerder is geen sprake van een voor bezwaar vatbare beschikking en dus is het bezwaar op terechte gronden niet-ontvankelijk verklaard.
Voor de schending van het recht op verdediging heeft eiseres geen argumenten genoemd.
In de uitspraak op bezwaar is verweerder ingegaan op de stelling van eiseres dat hij met een arrest van de Hoge Raad van 17 november 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2873) geen rekening zou hebben gehouden. Voor verweerder is op grond van de jurisprudentie duidelijk dat, wanneer de aangegeven douanewaarde abnormaal laag is ten opzichte van de statistische informatie, de transactiewaarde kan worden verworpen en kan worden overgegaan tot het bepalen van de douanewaarde met toepassing van een andere berekeningsmethode. Met betrekking tot de onderhavige aangiften is sprake van abnormaal lage aangegeven waarden ten opzichte van de statistische informatie (de statistisch gemiddelde aankoopprijs) zodat terecht de transactiewaardemethode is verworpen en de douanewaarden (voorlopig) zijn berekend met de redelijke middelen-methode (artikel 74, derde lid, van het Douanewetboek van de Unie, hierna: DWU). Eiseres heeft hier in beroep geen argumenten tegenin gebracht. Op 4 juni 2019 heeft verweerder gemachtigde gewezen op de mogelijkheid om inzage te hebben in het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken (met uitzondering van de stukken waar geheimhouding om gewichtige redenen is geboden).
Eiseres heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Voor verweerder is dat begrijpelijk, omdat eiseres volgens hem al over vrijwel alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikte. Slechts enkele stukken waar volgens verweerder geheimhouding om gewichtige redenen voor was geboden, zijn niet (in hun geheel) overgelegd. De Geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft eerder beslist wat wel en niet moest worden overgelegd.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
17. Hoewel het bedrijf van eiseres is beëindigd en is ontbonden, heeft de gemachtigde van eiseres op de zitting onweersproken gesteld haar te vertegenwoordigen. Beide partijen stellen zich op het standpunt dat eiseres procesbelang heeft, omdat, als de procedure niet wordt voortgezet, de desbetreffende douaneschulden vast komen te staan. Eiseres zou dan met een inbare douaneschuld geconfronteerd kunnen worden, en mogelijk haar (toenmalige) bestuurder(s) ook. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen (zie ook de uitspraak van het Hof Amsterdam van 2 maart 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:635) en concludeert dat het procesbelang niet aan eiseres is komen te ontvallen. 18. Eiseres heeft in haar beroepschrift van 13 december 2019 vermeld beroep in te stellen tegen een uitspraak op bezwaar van 6 december 2019. Op grond van de door partijen in het geding gebrachte stukken en hetgeen zij hebben verklaard, gaat de rechtbank uit van een beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 10 december 2019.
19. Uit het dossier, zoals dat door partijen is toegelicht en de door verweerder bij schrijven van 9 februari 2022 verstrekte informatie blijkt dat alle in het geding zijnde vutb’s de status ‘voorlopig’ vermelden, dan wel vermelden dat het ‘voorlopige’ vaststellingen van de douaneschuldgegevens betreft.
20. Uit artikel 44, eerste lid, van het DWU volgt dat een ieder het recht heeft (bezwaar en) beroep in te stellen tegen beschikkingen van douaneautoriteiten die betrekking hebben op de toepassing van de douaneregelgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken. Volgens artikel 5, aanhef en negendertigste lid, van het DWU is een beschikking: “elke beslissing welke verband houdt met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor de betrokken persoon of betrokken personen rechtsgevolgen heeft.”.
21. Verweerder heeft het recht om te controleren of de in de douaneaangifte en op de daarbij gevoegde documentatie voorkomende gegevens juist zijn. Dit is de verificatie van de douaneaangifte. Wanneer verweerder van oordeel is dat de verificatie van de douaneaangifte tot een hoger bedrag aan douanerechten kan leiden dan het bedrag dat voortvloeit uit de gegevens van de douaneaangifte, mag hij de goederen pas vrijgeven nadat de aangever een zekerheid heeft gesteld voor het verschil tussen het bedrag van de douaneaangifte en het bedrag dat uiteindelijk verschuldigd kan zijn (artikel 244 van de Uitvoeringsverordening van het Douanewetboek van de Unie, hierna: UVo. DWU). Op dat moment kan eiseres formeel nog geen bezwaar maken, wanneer zij het met de bevinding van verweerder niet eens is. Artikel 244 van de UVo. DWO voorziet er echter wel in dat eiseres in plaats van het stellen van de zekerheid kan verzoeken om de onmiddellijke mededeling van de douaneschuld die uiteindelijk op de betrokken goederen van toepassing zou zijn. Deze mededeling is naar het de rechtbank voorkomt gelijk te stellen aan een mededeling van de douaneschuld in de zin van artikel 102 van het DWU, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is op grond van artikel 44 van het DWU.
Eiseres heeft van de mogelijkheid om een onmiddellijke mededeling van de douaneschuld te verzoeken geen gebruik gemaakt.
22. De kennisgeving van de resultaten van de verificatie van een douaneafgifte (artikel 243, tweede lid, van de UVo. DWU) heeft als zodanig geen rechtsgevolgen voor eiseres. Eiseres moet afwachten wat verweerder met deze resultaten gaat doen. De kennisgeving is daarom geen beschikking in de zin van het DWU, zodat eiseres de door verweerder vastgestelde en meegedeelde resultaten van de verificatie als zodanig niet in (bezwaar en) beroep kan aanvechten en evenmin de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Dat kan zij doen als de resultaten toegepast worden. In de onderhavige zaken is dat eerst gebeurd op 6 november 2019. Dit is de datum waarop in zeven van de zaken de utb werd uitgereikt. Vervolgens is dit gebeurd op 14 november 2019. Dit is de datum waarop verweerder in de andere twee zaken de definitieve douaneschulden door middel van een mededeling in het AGS-aangiftesysteem aan eiseres heeft kenbaar gemaakt.
23. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De overige beroepsgronden kunnen onbesproken blijven. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
Vergoeding van immateriële schade
24. Eiseres heeft een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn onder meer met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. 25. Het bezwaar is op 11 maart 2019 door verweerder ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 10 december 2019. De rechtbank doet op 6 juli 2022 uitspraak.
Er is aldus een tijdsverloop tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak van de rechtbank van (naar boven) afgerond 40 maanden. De redelijke termijn is met 16 maanden overschreden (vgl. voornoemd arrest, rechtsoverweging 3.4.2). Daarmee correspondeert in beginsel een vergoeding van immateriële schade van € 1.500.
Vanwege de samenhang met de gezamenlijk behandelde beroepszaken, waartoe de rechtbank de met onderhavige zaken samenhangende zaak met het nummer HAA 20/574 rekent, en welke zaken ook in bezwaar gelijktijdig en gezamenlijk zijn behandeld, ziet de rechtbank aanleiding voor de beroepen HAA 20/575 t/m HAA 20/583 geen afzonderlijke immateriële schadevergoeding toe te kennen, nu zij reeds in de zaak HAA 20/574, waarvan de uitspraak ook heden is gedaan, immateriële schadevergoeding heeft toegekend.
Proceskosten26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.