14.2.Op grond van artikel 10, eerste lid, onder b, van de WA bedraagt van 1 januari 2014 tot 1 januari 2017 de accijns per hectoliter voor niet-mousserende wijn met een alcoholgehalte van meer dan 8,5% vol, maar niet meer dan 15% vol, € 88,36.
15. Verweerder voert aan dat uit de onder 2 genoemde controle is gebleken dat eiser accijnsgoederen heeft ontvangen en aangegeven maar dat eiser een onjuist tarief heeft toegepast. Voor goederen die in 2013 zijn aangegeven met weekaangiftenummers 1166 en 1169 had eiser een tarief moeten toepassen van € 83,56 per hectoliter en voor de goederen die in 2014 en 2015 zijn aangegeven met weekaangiftenummers 1173 tot en met 1179 had eiser een tarief moeten toepassen van € 88,36 per hectoliter. Eiser heeft ten onrechte andere bedragen per hectoliter aangegeven, aldus verweerder.
16. Nu verweerder op grond van hetgeen onder 14.1 en 14.2 is overwogen de juiste tarieven voor de onder 15 genoemde zendingen heeft toegepast en eiser niet heeft gesteld dat het bedrag dat volgens verweerder had moeten worden afgedragen niet het juiste bedrag is, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat terecht is nageheven. De enkele stelling van eiser dat in het systeem van de belastingdienst een te betalen bedrag aan accijns staat vermeld en dat het tarief in het systeem staat en niet zelf kan worden ingevuld, maakt voorgaande niet anders.
17. Verweerder voert voorts aan dat geen accijns is afgedragen over de zendingen die zijn ontvangen op 31 oktober 2013, 17 september 2015 en 18 december 2015. Op voornoemde data zijn accijnsgoederen ontvangen die niet onder begeleiding van een elektronisch administratief document zijn vervoerd en niet zijn aangegeven, aldus verweerder.
18. Ten aanzien van de zending die is ontvangen op 31 oktober 2013 overweegt de rechtbank als volgt. Eiser stelt ten aanzien van deze zending dat de accijns is betaald. Ter zitting heeft eiser een rekeningafschrift getoond waarop de datum 31 oktober 2013 is vermeld, een bedrag van € 1.143 en als omschrijving een nummer dat eindigt op 1270. Nu het afschrift niet te relateren is aan voornoemde zending, is de weerlegging door eiser onvoldoende.
19. Eiser stelt voorts ten aanzien van de zending die is ontvangen op 17 september 2015 de accijns is betaald en dat op 25 september 2015 aangifte is gedaan met het weeknummer dat eindigt op 1179. Nu echter met dit weeknummer reeds voor een zending die op 13 april 2015 is ontvangen aangifte is gedaan, faalt de enkele blote stelling van eiser.
20. Ten aanzien van de zending die op 18 december 2015 is ontvangen stelt eiser dat de goederen op 9 januari 2016 zijn aangegeven met het weeknummer dat eindigt op 1173. Nu echter met het weeknummer dat eindigt op 1173 reeds voor een zending die op 26 maart 2014 is ontvangen aangifte is gedaan, faalt de enkele blote stelling van eiser.
21. Gelet op het onder 18 tot en met 20 overwogene heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat voor de accijns voor de aldaar genoemde zendingen terecht is nageheven.
22. Op grond van artikel 67c van de Awr juncto paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur indien sprake is van het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van belasting (premie volksverzekeringen daaronder begrepen) die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, in deze gevallen een verzuimboete op van 10 procent van de verschuldigde belasting met een maximum van het wettelijke bedrag van € 5.278.
23. Uit het onder 16 en 21 overwogene volgt dat eiser niet dan wel gedeeltelijk niet de belasting die op aangifte moest worden betaald, heeft afgedragen. In beginsel is dan aan de voorwaarden van artikel 67c van de AWR voldaan om een verzuimboete op te leggen.
24. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) een verzuimboete achterwege behoort te blijven. De rechtbank vat het beroep van eiser op als een beroep op afwezigheid van alle schuld. Hiervoor is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van hem te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat op de aangiften tijdig en het juiste bedrag zou worden betaald. Niet is vast komen te staan dat zulks het geval is geweest. De enkele stelling dat uit de systemen van de belastingdienst blijkt dat er geen accijnsschuld meer openstaat, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld.
Verweerder heeft dan ook terecht een verzuimboete opgelegd. Nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de verzuimboete dient te worden verminderd tot een bedrag van € 217 (10 procent van € 2.179), is de boete tot een te hoog bedrag vastgesteld.
25. Gelet op hetgeen onder 24 is overwogen dient het beroep in zoverre gegrond te worden verklaard.”