ECLI:NL:GHAMS:2021:635

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
19/00735
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag accijns opgelegd aan ontbonden B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een naheffingsaanslag accijns die was opgelegd aan een B.V. De belanghebbende, die op het moment van het instellen van het hoger beroep ontbonden was, werd ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de belanghebbende te weinig accijns op aangifte had voldaan over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag van € 2.365 opgelegd, samen met belastingrente en een verzuimboete. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd, terwijl de boete werd verlaagd.

In hoger beroep voerde de inspecteur aan dat de belanghebbende niet-ontvankelijk was, maar het Hof oordeelde dat de B.V. op elk moment kan herleven. De belanghebbende herhaalde haar stelling dat zij altijd aangifte had gedaan en accijns had betaald, maar het Hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de verzuimboete, die was verminderd tot € 217. De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00735
2 maart 2021
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] ., belanghebbende,
(gemachtigde: [naam 1] )
tegen de uitspraak van 23 april 2019 in de zaak met kenmerk HAA 17/5476 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 29 maart 2017 aan belanghebbende over het tijdvak
1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag accijns opgelegd ten bedrage van € 2.365, alsmede bij beschikking belastingrente ten bedrage van € 199 in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 277.
1.2.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2017 deels ongegrond verklaard. De naheffingsaanslag accijns is verminderd met € 45. De belastingrente en verzuimboete zijn gehandhaafd. Bij beschikking van 13 maart 2018 heeft de inspecteur de belastingrente verminderd met € 7 tot op € 192.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de volgende beslissing genomen:
“Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;
- verlaagt de boete tot € 217 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiser te vergoeden.”
Het Hof verstaat dit oordeel aldus dat de rechtbank de naheffingsaanslag en rentebeschikking heeft gehandhaafd zoals die luiden na de verminderingen weergegeven onder 1.2.
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is
bij het Hof ingekomen op 22 mei 2019 en is aangevuld bij brief van 30 augustus 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 21 januari 2021 is bij de griffie van het Hof een nader stuk van belanghebbende
ingekomen. Een kopie hiervan is aan de inspecteur gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld:
“1. Eiser was bestuurder van [belanghebbende] . De ondernemingsactiviteiten van [belanghebbende] . bestonden uit onder meer het importeren van wijnen en delicatessen, het geven van kooklessen, het verzorgen van catering en al hetgeen met het voorgaande verband houdt. [belanghebbende] . had een vergunning geregistreerd geadresseerde ex artikel 1a, eerste lid, onderdeel l juncto artikel 50a, eerste lid, van de Wet op de accijns (hierna: WA).
2. Verweerder heeft bij [belanghebbende] . een boekenonderzoek ingesteld naar de juistheid van de aangiften en de volledigheid van de afdracht accijns- en verbruiksbelasting en de naleving van de vergunningsvoorwaarden van de vergunning geregistreerde geadresseerde. In het controlerapport dat naar aanleiding van het boekenonderzoek is opgemaakt is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
4.1.1
Accijnsgoederen (wijn) onder schorsing van accijns ontvangen van Europese
leveranciers
(…)
Ik heb bevonden dat [belanghebbende] accijnsgoederen onder schorsing van accijns heeft ingekocht en ontvangen van bedrijven gevestigd in EU-lidstaten. Het betreft niet-mousserende wijn met een alcoholgehalte tussen de 12% en 13,5%. De accijns van deze goederen heb ik berekend en vervolgens vergeleken met de afgedragen accijns. Bevonden is dat, van de ontvangen accijnsgoederen onder schorsing van accijns, niet het juiste bedrag aan accijns is afgedragen. Voor de berekening van de na te heffen accijns verwijs ik naar punt 4.2 en bijlage 1.
4.1.2
Veraccijnsde accijnsgoederen ontvangen van Europese leveranciers
Ik heb bevonden dat [belanghebbende] veraccijnsde wijn heeft ingekocht en ontvangen van bedrijven gevestigd in EU lidstaten. Deze zendingen zijn niet onder begeleiding van een elektronisch Administratief Document (hierna e-AD) vervoerd. [belanghebbende] heeft voor deze zendingen geen accijnsaangifte gedaan. Het betreft niet mousserende wijn met een alcoholgehalte tussen de 12% en 13,5%.
(…)”
3. De naheffingsaanslag is op naam gesteld van [belanghebbende] .
4. De uitspraak op bezwaar is op naam gesteld van [belanghebbende] .
5. Bij brief van 6 december 2017, ontvangen door de rechtbank op 8 december 2017, is beroep ingesteld tegen de onder 4 genoemde uitspraak op bezwaar.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
De inspecteur verdedigt in hoger beroep dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in haar appèl. Inhoudelijk twisten partijen over de vraag of de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist.

Beoordeling van het geschil
Vooraf
10. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 12 maart 2019 heeft eiser - op eigen initiatief – bij brief van 13 maart 2019, ontvangen door de rechtbank op 14 maart 2019, een nader stuk ingediend. Nu dit stuk de rechtbank geen aanleiding geeft tot heropening van het onderzoek, blijft het stuk buiten beschouwing.
Ontvankelijkheid beroep
11. Ter zitting heeft de rechtbank de ontvankelijkheid van het beroep ambtshalve aan de orde gesteld. Partijen zijn het erover eens dat het beroep ontvankelijk is. Echter, nu dit een zaak van openbare orde betreft, dient de rechtbank dit zelfstandig te toetsen. Uit artikel 26a, eerste lid, onder a en c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) vloeit voort - voor zover hier van belang - dat bezwaar en beroep slechts kan worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd. Nu de naheffingsaanslag is opgelegd aan [belanghebbende] ., is [belanghebbende] . de belanghebbende in de zin van artikel 26a van de Awr. Uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat [belanghebbende] . zich heeft laten vertegenwoordigen door eiser en wel in zijn hoedanigheid als enig bestuurder van [belanghebbende] . Met partijen is de rechtbank derhalve van oordeel dat het beroep ontvankelijk is.
Naheffingsaanslag accijns
12. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de bewijslast rust aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht en voor het juiste bedrag is opgelegd.
13. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de WA wordt accijns verschuldigd ter zake van uitslag tot verbruik. Op grond van artikel 52, tweede lid, onderdeel c, van de WA wordt de accijns verschuldigd op het tijdstip van de ontvangst van de accijnsgoederen door de vergunninghouder. Ingevolge artikel 53a, tweede lid, van de WA moet de geregistreerde geadresseerde uiterlijk op de vrijdag na de week waarin de accijnsgoederen zijn ontvangen een elektronische aangifte doen.
14.1.
Op grond van artikel 10, eerste lid, onder b, van de WA bedraagt van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 de accijns per hectoliter voor niet-mousserende wijn met een alcoholgehalte van meer dan 8,5% vol, maar niet meer dan 15% vol, € 83,56.
14.2.
Op grond van artikel 10, eerste lid, onder b, van de WA bedraagt van 1 januari 2014 tot 1 januari 2017 de accijns per hectoliter voor niet-mousserende wijn met een alcoholgehalte van meer dan 8,5% vol, maar niet meer dan 15% vol, € 88,36.
15. Verweerder voert aan dat uit de onder 2 genoemde controle is gebleken dat eiser accijnsgoederen heeft ontvangen en aangegeven maar dat eiser een onjuist tarief heeft toegepast. Voor goederen die in 2013 zijn aangegeven met weekaangiftenummers 1166 en 1169 had eiser een tarief moeten toepassen van € 83,56 per hectoliter en voor de goederen die in 2014 en 2015 zijn aangegeven met weekaangiftenummers 1173 tot en met 1179 had eiser een tarief moeten toepassen van € 88,36 per hectoliter. Eiser heeft ten onrechte andere bedragen per hectoliter aangegeven, aldus verweerder.
16. Nu verweerder op grond van hetgeen onder 14.1 en 14.2 is overwogen de juiste tarieven voor de onder 15 genoemde zendingen heeft toegepast en eiser niet heeft gesteld dat het bedrag dat volgens verweerder had moeten worden afgedragen niet het juiste bedrag is, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat terecht is nageheven. De enkele stelling van eiser dat in het systeem van de belastingdienst een te betalen bedrag aan accijns staat vermeld en dat het tarief in het systeem staat en niet zelf kan worden ingevuld, maakt voorgaande niet anders.
17. Verweerder voert voorts aan dat geen accijns is afgedragen over de zendingen die zijn ontvangen op 31 oktober 2013, 17 september 2015 en 18 december 2015. Op voornoemde data zijn accijnsgoederen ontvangen die niet onder begeleiding van een elektronisch administratief document zijn vervoerd en niet zijn aangegeven, aldus verweerder.
18. Ten aanzien van de zending die is ontvangen op 31 oktober 2013 overweegt de rechtbank als volgt. Eiser stelt ten aanzien van deze zending dat de accijns is betaald. Ter zitting heeft eiser een rekeningafschrift getoond waarop de datum 31 oktober 2013 is vermeld, een bedrag van € 1.143 en als omschrijving een nummer dat eindigt op 1270. Nu het afschrift niet te relateren is aan voornoemde zending, is de weerlegging door eiser onvoldoende.
19. Eiser stelt voorts ten aanzien van de zending die is ontvangen op 17 september 2015 de accijns is betaald en dat op 25 september 2015 aangifte is gedaan met het weeknummer dat eindigt op 1179. Nu echter met dit weeknummer reeds voor een zending die op 13 april 2015 is ontvangen aangifte is gedaan, faalt de enkele blote stelling van eiser.
20. Ten aanzien van de zending die op 18 december 2015 is ontvangen stelt eiser dat de goederen op 9 januari 2016 zijn aangegeven met het weeknummer dat eindigt op 1173. Nu echter met het weeknummer dat eindigt op 1173 reeds voor een zending die op 26 maart 2014 is ontvangen aangifte is gedaan, faalt de enkele blote stelling van eiser.
21. Gelet op het onder 18 tot en met 20 overwogene heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat voor de accijns voor de aldaar genoemde zendingen terecht is nageheven.
Verzuimboete
22. Op grond van artikel 67c van de Awr juncto paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur indien sprake is van het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van belasting (premie volksverzekeringen daaronder begrepen) die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, in deze gevallen een verzuimboete op van 10 procent van de verschuldigde belasting met een maximum van het wettelijke bedrag van € 5.278.
23. Uit het onder 16 en 21 overwogene volgt dat eiser niet dan wel gedeeltelijk niet de belasting die op aangifte moest worden betaald, heeft afgedragen. In beginsel is dan aan de voorwaarden van artikel 67c van de AWR voldaan om een verzuimboete op te leggen.
24. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) een verzuimboete achterwege behoort te blijven. De rechtbank vat het beroep van eiser op als een beroep op afwezigheid van alle schuld. Hiervoor is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van hem te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat op de aangiften tijdig en het juiste bedrag zou worden betaald. Niet is vast komen te staan dat zulks het geval is geweest. De enkele stelling dat uit de systemen van de belastingdienst blijkt dat er geen accijnsschuld meer openstaat, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld.
Verweerder heeft dan ook terecht een verzuimboete opgelegd. Nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de verzuimboete dient te worden verminderd tot een bedrag van € 217 (10 procent van € 2.179), is de boete tot een te hoog bedrag vastgesteld.
25. Gelet op hetgeen onder 24 is overwogen dient het beroep in zoverre gegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat belanghebbende reeds ten tijde van het instellen van het hoger beroep was ontbonden en haar liquidatie was beëindigd. Het Hof volgt de inspecteur hierin niet. De besloten vennootschap kan immers zo nodig op elk gewenst moment herleven, door heropening van de vereffening op de voet van artikel 2:23c BW (vgl. Hoge Raad 19 september 2003, 38.372, ECLI:NL:HR:2003:AK8288). Het Hof acht het hoger beroep, dat namens belanghebbende is ingesteld door haar voormalige vereffenaar, daarom ontvankelijk.
5.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende haar door de rechtbank verworpen stelling herhaald dat zij voor alle door haar uit [land] betrokken wijn altijd aangifte heeft gedaan en de verschuldigde accijns heeft betaald. Het controlerapport, waarin het tegendeel wordt beweerd, is volgens belanghebbende onjuist. Ook in hoger beroep overlegt belanghebbende rekeningafschriften ter onderbouwing van haar stelling dat zij wel degelijk alle door haar betrokken wijn heeft aangegeven. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.3.
Uit het controlerapport - door belanghebbende ten onrechte aangeduid als ‘proces-verbaal’ - volgt dat een controleur van de Belastingdienst/Douane - door belanghebbende ten onrechte aangeduid als ‘verbalisant’ - aan de hand van de eigen administratie van belanghebbende een opstelling heeft gemaakt van alle door haar in de jaren 2012 tot en met 2015 betrokken zendingen wijn (zie onderdeel 4.1 van het controlerapport en bijlage 1 bij het rapport). In deze opstelling zijn tal van gegevens vermeld waarmee de desbetreffende zendingen kunnen worden geïdentificeerd, waaronder het nummer van het elektronische administratief geleidedocument (hierna: e-AD) waarmee de wijn vanuit [land] is geleverd onder schorsing van accijns, het nummer van de pro forma-factuur, het nummer van de factuur, het aantal flessen, de inhoud, het aantal liters/hectoliters, etc. Nu deze gegevens zijn ontleend aan de inkoopadministratie zoals die door belanghebbende zelf is bijgehouden alsmede aan het elektronische communicatiesysteem voor e-AD’s, ziet het Hof, anders dan belanghebbende, geen aanleiding deze gegevens in twijfel te trekken
5.4.
De naheffingsaanslag is berekend door de hoeveelheid uit [land] betrokken wijn te vermenigvuldigen met het geldende accijnstarief en daarop in mindering te brengen hetgeen door belanghebbende op aangifte is voldaan. De inspecteur heeft ter zitting bij de rechtbank gepreciseerd dat de correctie grotendeels is terug te voeren op het niet aangeven van een drietal zendingen wijn. Daarnaast is een klein deel van de correctie terug te voeren op de omstandigheid dat belanghebbende in de jaren 2014 en 2015 te weinig accijns op aangifte heeft voldaan, omdat zij in deze jaren abusievelijk het accijnstarief heeft toegepast dat gold vanaf 1 januari 2013 (€ 83,56 per hectoliter (hierna: hL), in plaats van het tarief dat gold met ingang van 1 januari 2014 (€ 88,36 per hL), aldus de inspecteur.
5.4.1.
Met ‘mutatiedatum’ 31 oktober 2013 heeft de controleur in de administratie van belanghebbende de registratie aangetroffen van een factuur van 1 augustus 2013, met nummer [...272] , van [naam 2] (hierna: [naam 2] ), voor de levering van 1230 flessen (9,22 hL) niet-mousserende wijn met een alcoholpercentage tussen 8,5 en 15%. Deze wijn is niet vervoerd met een e-AD. Voor deze zending is geen aangifte aangetroffen. Uit de door belanghebbende in de verschillende fasen van het geding overgelegde rekeningafschriften kan niet worden afgeleid dat de ter zake verschuldigde accijns (9,22 hL x € 83,56 = € 770,42) op aangifte is voldaan.
5.4.2.
Met ‘mutatiedatum’ 17 september 2015 heeft de controleur in de administratie van belanghebbende de registratie aangetroffen van een factuur met nummer 3178, van [naam 3] , voor de levering van 600 flessen (4,5 hL) niet-mousserende wijn met een alcoholpercentage tussen 8,5 en 15%. Deze wijn is vanuit [land] naar belanghebbende vervoerd onder schorsing van accijns met e-AD nr. [...661] . Voor deze zending is geen aangifte aangetroffen. Uit de door belanghebbende in de verschillende fasen van het geding overgelegde rekeningafschriften kan niet worden afgeleid dat de verschuldigde accijns, (4,5 hL x € 88,36 = € 397,62) op aangifte is voldaan. Ook indien rekening wordt gehouden met het door belanghebbende in 2015 gehanteerde onjuiste tarief (4,5 hL x € 83,56 = € 376,02) kan uit geen van de door belanghebbende overgelegde rekeningafschriften worden afgeleid dat de verschuldigde accijns op aangifte is voldaan. Weliswaar is een aantal malen een bedrag van € 376,02 overgemaakt naar de bankrekening van de douane, maar gelet op de daarbij vermelde weekaangiftenummers (1178, 1179, 1180, etc.) betreft het telkenmale accijnsbetalingen voor zendingen waarvoor wél aangifte is gedaan.
De stelling van belanghebbende dat de aangifte met nummer 1179 betrekking heeft op de onderwerpelijke zending valt niet te rijmen met de stukken van het geding: aangifte 1179 betreft een levering van 4,5 hL wijn door [naam 2] . Zelfs indien het Hof belanghebbende zou volgen in haar stelling dat aangifte 1179 betrekking heeft op de levering door [naam 3] en niet op de levering door [naam 2] , zou haar dat niet baten, omdat dan immers geen aangifte (meer) zou zijn gedaan voor de zending wijn (eveneens 4,5 hL) die [naam 2] haar heeft geleverd onder schorsing van accijns, met e-AD nr. [...113] .
5.4.3.
Met ‘mutatiedatum’ 18 december 2015 heeft de controleur in de administratie van belanghebbende de registratie aangetroffen van een pro forma factuur met nummer [...549] , van [naam 2] , voor de levering van 1176 flessen (8,82 hL) niet-mousserende wijn met een alcoholpercentage tussen 8,5 en 15%. Deze wijn is vanuit [land] naar belanghebbende vervoerd onder schorsing van accijns met e-AD nr. [...636] . Voor deze zending is geen aangifte aangetroffen. Uit de door belanghebbende in de verschillende fasen van het geding overgelegde rekeningafschriften kan niet worden afgeleid dat de verschuldigde accijns, (8,82 hL x € 88,36 = € 779,34) op aangifte is voldaan. Ook indien rekening wordt gehouden met het door belanghebbende in 2015 gehanteerde onjuiste tarief (8,82 hL x € 83,56 = € 737,-) kan uit geen van de door belanghebbende overgelegde rekeningafschriften worden afgeleid dat de verschuldigde accijns op aangifte is voldaan.
De stelling van belanghebbende, onder verwijzing naar de bijlagen 5 en 6 bij haar hogerberoepschrift, dat de desbetreffende zending op 11 januari 2016 is aangegeven met aangiftenummer 1180, vindt geen steun in deze bijlagen. De als bijlage 5 bijgevoegde ‘factuur’ is een geleidedocument (“documento di accompagnamento prodotti vitivinicoli”) en betreft een ander factuurnummer ( [...584] ) en een andere hoeveelheid. De als bijlage 6 bijgevoegde betaling betreft een bedrag van € 376,02, hetgeen op basis van het door belanghebbende gehanteerde accijnstarief overeenkomt met een hoeveelheid van (€ 376,02 / € 83,56 =) 4,5 hL wijn en niet met 8,82 hL De betaling behoort dus niet bij het geleidedocument en zowel de betaling als het voormelde geleidedocument zien op een andere zending dan de litigieuze zending die aan belanghebbende is geleverd met e-AD nr. [...636] .
5.5.
De door belanghebbende in hoger beroep aangevoerde betalingen van € 268 en € 1.143 werpen geen nieuw of ander licht op de zaak, omdat deze betalingen op geen enkele manier zijn te relateren aan de voormelde accijnsbedragen. Bij genoemde betalingen is als betalingskenmerk geen (als zodanig herkenbaar) weekaangiftenummer vermeld (in de controleperiode was blijkens de gedingstukken sprake van een doorlopende nummering van 1161 tot en met 1180) en de betalingen hebben niet plaatsgevonden op het rekeningnummer van de Belastingdienst/Douane (blijkens de overgelegde rekeningafschriften: NL42INGB0000064933), maar op een rekening van de Belastingdienst (NL86INGB0002445588), waaruit volgt dat het kennelijk betalingen van andersoortige belastingen dan accijns betreft.
5.6.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur met de door hem ingebrachte stukken en de daarop ter zitting in eerste aanleg gegeven toelichting, voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat belanghebbende te weinig accijns op aangifte heeft voldaan en dat de naheffingsaanslag, zoals verminderd in de uitspraak op bezwaar, niet te hoog is vastgesteld. Het hoger beroep faalt in zoverre.
Verzuimboete
5.7.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen grieven aangevoerd welke specifiek zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank inzake de boete. Het Hof neemt de overwegingen 22 tot en met 24 van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Ook met hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Het Hof acht de verzuimboete, zoals verminderd door de rechtbank (€ 217), in de gegeven omstandigheden passend en geboden.
Slotsom
5.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, F.J.P.M. Haas en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 2 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.