Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
‘In aanmerking nemende dat:-
de werknemer sedert 25 juli 2003 en thans vanaf 1 maart 2018 voor onbepaalde tijd in dienst is bij [XX B.V.] , in de functie van chauffeur.- [YY B.V.] haar activiteiten per 1 maart 2018 zal overdragen aan [XX B.V.]- Werknemer per 1 maart 2018 bij werkgever in dienst zal treden voor onbepaalde tijd onder handhaving van de bij [YY B.V.] opgebouwde arbeidsvoorwaardelijke rechten en plichten, zoals onder andere de opgebouwde diensttijd en de overeengekomen arbeidsvoorwaarden.’
‘Met ingang vanaf 1 januari 2019 wordt de waarde van de wettelijke vakantiedagen en van 2 van de bovenwettelijke vakantiedagen die vanaf 1 januari 2019 worden opgebouwd, als volgt berekend:
- Het functieloon van 1 dag vermeerderd met de persoonlijke toeslag en de ploegentoeslag;
- Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van de toeslagen voor de zaterdag- en zondaguren (art. 33), de Toeslagenmatrix (art. 37) de vuilwerktoeslag (art. 38A), de koudetoeslag (art. 38B), de consignatievergoeding (art. 42), de reisuren voor de werknemers op mobiele kranen (art. 47) en de onregelmatigheidstoeslag (art. 55). In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt 90% van de totale waarde meegenomen in de berekening;
- Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van overuren, zaterdag- en zondaguren voor zover deze de 40 uur per week overschrijden. In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt dit bedrag vervolgens afgetopt op 22,75% van het functieloon.Iedere werknemer in loonschaal A’ tot en met loonschaal H die gedurende het gehele kalenderjaar 2018 bij werkgever in dienst is geweest en in dat jaar minimaal 100 uren heeft gewerkt waar een toeslag aan verbonden is, niet zijnde de ploegen- en persoonlijke toeslag, heeft in 2019 recht op een eenmalige uitkering van € 750,- bruto, welke zal worden uitgekeerd in 3 termijnen van € 250,- bruto, uit te betalen op 31 maart, 30 juni en 30 september 2019. Voorwaarde hiertoe is dat de werknemer afstand doet van zijn rechten aangaande de vergoeding van de structurele toeslagen over de genoten vakantiedagen in de jaren 2014-2018.’
3.De vordering
(1) het loon tijdens vakantie ook bevat de beloning voor de overuren alsook de overige ontvangen toeslagen, die in een periode van 52 weken gemiddeld per loonperiode zijn betaald, waarbij als referteperiode geldt het kalenderjaar waarin het verlof is opgenomen. Voor de berekening van het loon van een vakantiedag moet daarbij uitgegaan worden van de sociale verzekeringsuren in de referteperiode, waarop in mindering kan worden gebracht de verlofuren en de ziekte uren;
(2) het in artikel 67a lid 9a cao opgenomen onderscheid tussen de waarde van de wettelijke vakantiedagen en twee van de bovenwettelijke vakantiedagen enerzijds en “de overige bovenwettelijke vakantiedagen” anderzijds in strijd is met artikel 7:639 BW, alsmede dat [gedaagde] vanaf 1 januari 2019 ten aanzien van alle vakantiedagen gehouden is dezelfde berekeningswijze te hanteren, met de in artikel 67a lid 9a cao genoemde berekeningswijze als ondergrens voor de waarde van een (boven)wettelijke vakantiedag.
4.Het verweer
5.De beoordeling
Williams/British Airways(ECLI:NL:EU:C:2011:588) en
Hein/Holzkamm(ECLI:NL:EU:C:2018:1018) heeft het Hof Van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) regels en criteria geformuleerd met betrekking tot artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn. Dat die arresten niet gaan over de sector beroepsgoederen vervoer, betekent niet dat deze arresten niet van belang zijn voor de zaak tussen [gedaagde] en [eiseres] . Dat wat het Hof van Justitie over de toepasselijkheid van de Arbeidstijdenrichtlijn en de uitleg van die richtlijn in deze arresten heeft gegeven, betrekt de kantonrechter dan ook in haar beoordeling van de zaak tussen [gedaagde] en [eiseres] .
‘De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.’
Williams/British Airwaysheeft het Hof van Justitie onder andere overwogen dat het doel van het betalen van vakantieloon is om een werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te brengen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens periodes dat de werknemer aan het werk is. Daarnaast overwoog het Hof van Justitie in die zaak dat de werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie niet alleen recht had op zijn basissalaris, maar ook op alle componenten die
‘intrinsiek samenhangen met de taken die hem in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij in het kader van zijn globale beloning een financiële vergoeding ontvangt.’
Hein/Holzkammoordeelde het Hof van Justitie dat de vergoeding voor overuren moet worden meegeteld bij het bepalen van vakantieloon (ook wanneer sprake is van gedeeltelijke werkloosheid in de referteperiode) als de overuren structureel zijn.
Hein/Holzkammniet heeft bepaald dat overwerk alleen betaald wordt als het overwerk verplicht was. De kantonrechter hoeft dit standpunt van [eiseres] niet te beoordelen omdat uit de stellingen van [gedaagde] volgt dat het overwerk bij het werk van [eiseres] hoorde. [gedaagde] heeft gesteld dat er ‘natuurlijk’ verschil zit tussen een (binnenlandse) pendelrit en een rit naar Italië, die laatste rit heeft meer overwerk. Daaruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter juist dat de bedrijfsvoering van [gedaagde] erop is gericht dat haar (internationale) chauffeurs overuren maken en dat het verrichten van overwerk onderdeel was van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] . Dat chauffeurs in het algemeen, althans [eiseres] in het bijzonder, juist graag overwerk wilden verrichten maakt dat niet anders (zie ook ECLI:NL:GHSHE:2021:3715, r.o. 3.5.6.).
Lock/British Gas Trading Limited)r.o. 21 e.v.). Mede daarom wordt uitgegaan van een ruim loonbegrip (zie ook ECLI:NL:GHDHA:2021:1746, r.o. 8).