ECLI:NL:RBNHO:2022:5044

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
15/143780-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van coffeeshopeigenaar voor het in bezit hebben van 30 kilo hennep met taakstraf

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een coffeeshopeigenaar die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 30 kilo hennep in zijn woning. De verdachte, die op het moment van de inval in Spanje verbleef, had de hennep opgeslagen als voorraad voor zijn coffeeshop. De politie kwam de verdachte op het spoor na een onderzoek naar zijn zoon, die betrokken was bij een vuurwerkincident. Op 18 november 2020 heeft de politie de woning van de verdachte betreden op basis van een machtiging, waarbij zij een grote hoeveelheid hennep aantroffen. De verdediging voerde aan dat de machtiging tot binnentreden onrechtmatig was en dat de verdachte niet op de hoogte was van de hoeveelheid hennep in zijn woning. De politierechter oordeelde echter dat de politie voldoende aanwijzingen had om de woning binnen te treden en dat de verdachte opzettelijk de hennep aanwezig had. De politierechter legde een taakstraf van 200 uren op, die voorwaardelijk werd opgelegd, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechter hield rekening met de lange staat van dienst van de verdachte als coffeeshopeigenaar en het feit dat er geen eerdere meldingen van overlast waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Politierechter
Parketnummer: 15/143780-21
Uitspraakdatum: 31 mei 2022
Tegenspraak
Schriftelijk vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. Stroink en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. P.P.J. van der Meij, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 18 november 2020 te Beverwijk, in elk geval in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 33 kilogram hennep(toppen), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de politierechter
3.3.1
Verweren
Rechtmatigheid machtiging binnentreden
De raadsman heeft aangevoerd dat de machtiging tot binnentreden op grond van artikel 20 van de Wet op de economische delicten (WED) in de woning van de verdachte in het strafrechtelijk onderzoek naar zijn zoon onrechtmatig was, nu de zoon van de verdachte niet in de woning van de verdachte woonde of verbleef. Door zonder toestemming van de verdachte de woning te betreden, hebben de verbalisanten inbreuk gemaakt op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De politierechter overweegt hiertoe als volgt.
Het binnentreden van een woning kan onder omstandigheden een schending opleveren van het recht op eerbiediging van het privé-leven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
Artikel 20 van de WED luidt als volgt:
De opsporingsambtenaren hebben in het belang van de opsporing toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
De politierechter overweegt dat verbalisant [verbalisant] in de processen-verbaal van bevindingen van 6 en 19 januari 2021 heeft verklaard dat de zoon van de verdachte, [betrokkene] , in een onderzoek naar aanleiding van het aanbieden van professioneel vuurwerk op de chatapplicatie Telegram naar voren kwam als verdachte. Op 18 november 2020 werd de zoon van de verdachte aangehouden na een zogenaamde pseudokoop, waarbij de zoon van de verdachte de bestuurder was van de personenauto met kenteken [kenteken] , waarvan de bijrijder een doos met professioneel vuurwerk overdroeg.
De politierechter is op grond hiervan van oordeel dat de politie hiermee voldoende aanwijzingen had dat de verdachte ergens een voorraad vuurwerk kon hebben opgeslagen.
Uit voornoemde processen-verbaal blijkt voorts dat volgens de mededeling van de bewoner van het adres waarop de zoon van de verdachte was ingeschreven, de zoon van de verdachte daar op 18 november 2020 niet meer woonachtig was. De politie ging dan ook op zoek naar een andere mogelijke verblijfplaats van de verdachte, teneinde te kunnen onderzoeken of daar een voorraad vuurwerk lag opgeslagen.
Het telefoonnummer dat in het politiesysteem bij de zoon van de verdachte stond vermeld, bleek ten naam gesteld van een bedrijf gevestigd op het adres van de verdachte. Voorts blijkt uit voornoemde processen-verbaal dat de politie op 7 november 2020 had waargenomen dat de personenauto van de zoon van de verdachte, een BMW met kenteken [kenteken] , ’s avonds en ’s nachts voor de woning van de verdachte stond geparkeerd. Op 18 november 2020 zag de verbalisant door het raam van de woning van de verdachte dat er op het aanrecht een bord met recente sausresten stond en dat er meerdere borden in de gootsteen stonden, terwijl de verdachte telefonisch meedeelde in Spanje te verblijven. Met een sleutel aan een sleutelbos die de politie uit de auto van de zoon van de verdachte met kenteken [kenteken] haalde, kon de voordeur van de woning van de verdachte worden geopend. Naar het oordeel van de politierechter had de politie, gelet op het voorgaande, voldoende (concrete) aanwijzingen dat de zoon van de verdachte in de woning van de verdachte verbleef en dat daar een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 1a van de WED werd overtreden. Daaraan deed de telefonische mededeling van de zich in Spanje bevindende verdachte aan de verbalisant dat zijn zoon niet in zijn woning verbleef, niet af. Naar het oordeel van de politierechter mochten de verbalisanten, vanwege die concrete aanwijzingen, in het belang van de opsporing, overgaan tot het binnentreden van de woning van de verdachte met de machtiging op grond van artikel 20 van de WED.
Naar het oordeel van de politierechter biedt, onder deze omstandigheden, de machtiging als bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) juncto de bevoegdheid ex artikel 20 voornoemd, een toereikende wettelijke grondslag om tot binnentreden van de woning van de verdachte over te gaan. De gemaakte inbreuk heeft derhalve een voldoende wettelijke basis in het nationaal recht.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd, doet daaraan niet af dat de machtiging tot binnentreden niet in het dossier is gevoegd. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9929 heeft overwogen, vindt de veronderstelling dat de machtiging tot binnentreden, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Awbi, zich bij de stukken van het geding dient te bevinden, geen steun in het recht. Dat met een dergelijke machtiging is binnengetreden, kan immers ook langs andere weg worden vastgesteld. In de onderhavige zaak staat het feit dat de machtiging is afgegeven niet ter discussie en de politierechter heeft ook overigens geen aanleiding daaraan te twijfelen.
Naar het oordeel van de politierechter diende het binnentreden ook een legitiem doel en was het noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) in een democratische samenleving in het belang van, onder meer, het voorkomen van wanordelijkheden, namelijk ter beperking van het gevaar dat uitging van professioneel vuurwerk dat in een woonomgeving kon zijn opgeslagen. Dat bij het binnentreden zes agenten aanwezig waren, zoals de verdediging heeft opgemerkt, is daarvoor niet relevant.
De politierechter verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat de het binnentreden in de woning van de verdachte onrechtmatig was. De politierechter verwerpt het beroep van de raadsman op artikel 8 EVRM.
Zoekend rondkijken of doorzoeking
De raadsman heeft aangevoerd dat de verbalisanten in de woning van de verdachte niet enkel zoekend hebben rondgekeken, maar dat zij de woning onrechtmatig hebben doorzocht. De garage was immers een afgesloten ruimte.
In het proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2021 heeft verbalisant [verbalisant] beschreven dat het mogelijk was om vanuit de hal van de woning van de verdachte via een deur naar de garage te lopen. De verbalisant heeft de deur geopend en is de garage ingelopen.
Zoals de Hoge Raad in het arrest van 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9998 heeft geoordeeld, kan, volgens de duidelijke bewoordingen van artikel 9 Awbi, waarop ook ambtenaren van politie en justitie moeten kunnen afgaan, degene die bevoegd is de woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, zich de toegang tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vereist. Daaronder valt, zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad, ook het forceren van de (tussen)deur van een vertrek.
De politierechter is dan ook van oordeel dat de verbalisant met het enkele openen van de deur naar de garage binnen de grenzen van zijn bevoegdheid op grond van de machtiging tot binnentreden is gebleven. Immers, ook het zoekend rondkijken in de garage van de woning was redelijkerwijs vereist om een eventuele voorraad vuurwerk te ontdekken. De politierechter verwerpt het verweer.
Hennep
De raadsman heeft aangevoerd dat de inhoud van de in de garage aangetroffen plastic zakken niet forensisch is onderzocht, zodat niet kan worden vastgesteld dat het ging om middelen als genoemd op lijst II van de Opiumwet.
In het proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2021 heeft verbalisant [verbalisant] beschreven dat hij direct een aantal doorzichtige sealbags met henneptoppen zag liggen tegen de achterwand van de garage. Hij herkende de gedroogde toppen als zijnde de gedroogde vrouwelijke bloemtoppen afkomstig van de hennepplant, de Cannabis. De verbalisant rook de zo kenmerkende geur van gedroogde wiettoppen. Hij herkende deze plantdelen omdat hij in zijn werk in de opsporing regelmatig met deze (soft)drugs wordt geconfronteerd.
De politierechter overweegt dat blijkens de door de Hoge Raad gevolgde conclusie van de Advocaat-Generaal van 9 mei 2017, ECLI:NL:PHR:2017:434 de veronderstelling dat een veroordeling ter zake van het aanwezig hebben van hennep slechts mogelijk is in geval een test is gedaan op basis waarvan is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van hennep, geen steun vindt in het recht. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep, onder andere, een karakteristieke en als zodanig herkenbare geur heeft. Naar het oordeel van de politierechter heeft de verbalisant voldoende toegelicht op basis van welke omstandigheden hij tot de conclusie is gekomen dat de inhoud van de aangetroffen plastic zakken hennep(toppen) betroffen. De verdachte heeft ook aangegeven dat het om de handelsvoorraad van zijn coffeeshop ging. De politierechter verwerpt het verweer.
Hoeveelheid
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het aangetroffen materiaal voor 11 kilo uit hennepgruis bestond en dat hennepgruis geen middel is als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De politierechter overweegt dat er in de stukken in het dossier geen aanknopingspunten te vinden zijn dat er in de garage 11 kilo hennepgruis lag, die bij de berekening van het totale gewicht is betrokken. De politierechter laat daarbij terzijde of hennepgruis niet onder de verboden middelen van lijst II van de Opiumwet zou vallen. De politierechter verwerpt het verweer.
De raadsman heeft, in verband met de bespreking van de bevoegdheden van de verbalisanten ter plaatse, nog aangevoerd dat de verbalisant niet de bevoegdheid had om op basis van de machtiging binnentreden de diverse plastic containers in de garage te openen. Wat daarvan ook zij, de politierechter stelt vast dat de inhoud van de tonnen niet is betrokken bij het gewicht dat in het proces-verbaal van 20 november 2020 op p. 8 van het dossier is vastgesteld. Zoals uit dat proces-verbaal blijkt zijn enkel elf zakken met een gewicht van meer dan een kilo hennep(toppen) gewogen. Deze zakken hadden een totaalgewicht van 30 kilo. De politierechter zal enkel deze 30 kilo hennep(toppen) betrekken bij de beoordeling en niet de aangetroffen joints, de aangetroffen hasj blokken of de zakjes van 50, 60 en 200 gram die volgens de verdachte in de tonnen zaten. Het verweer van de verdediging op dit punt schuift de politierechter dan ook terzijde.
Opzet
De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet wist dat er zoveel hennep in zijn woning aanwezig was. De verdachte verbleef op dat moment in Spanje. Op het moment dat de politie op 18 november 2020 de woning binnentrad, was er net 16 kilo hennep geleverd. Normaalgesproken heeft de verdachte niet zoveel hennep op voorraad, maar zijn zoon, die compagnon is bij de coffeeshop, heeft dit aangenomen van een leverancier die onverwacht langskwam.
De verdachte heeft verklaard dat hij de voorraad van de coffeeshop altijd in zijn woning bewaarde. De politierechter overweegt dat de verdachte tijdens zijn afwezigheid zijn zoon, die compagnon was bij de coffeeshop, zorg heeft laten dragen voor het beheer van de voorraad en de ontvangst van leveranties. Met de officier van justitie, is de politierechter dan ook van oordeel dat de verdachte dan ook ten minste voorwaardelijke opzet had op de omstandigheid dat er op enig moment meer dan de door hem, naar eigen zeggen, normaliter gehanteerde voorraad van vijf tot zes kilo hennep, in zijn woning aanwezig zou zijn. De politierechter acht dan ook bewezen dat de verdachte opzettelijk ongeveer 30 kilo hennep(toppen) aanwezig heeft gehad.
3.3.2
Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 november 2020 te Beverwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30 kilo hennep(toppen).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de politierechter verzocht om toepassing van het rechterlijk pardon van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.3
Oordeel van de politierechter
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte zoals van het één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de politierechter het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als coffeeshophouder schuldig gemaakt aan het in zijn woning aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid hennep(toppen). Dit betrof de voorraad voor zijn coffeeshop.
Hennep bevat de stof THC, die gezondheidsrisico’s voor gebruikers en overlast voor anderen kan opleveren. Mede om die reden heeft de wetgever het telen van hennep, het aanwezig hebben daarvan en de handel daarin verboden. Hennephandel gaat bovendien vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, zoals geweldsdelicten, soms van ernstige aard. Het Nederlandse drugsbeleid richt zich op het tegengaan en reduceren van drugsgebruik, zeker voor zover leidend tot gezondheids- en sociale schade, en op het voorkomen en verminderen van de maatschappelijke schade die aan het gebruik van, de productie van en de handel daarin is verbonden. Uitgangspunt van het beleid is het onderscheid dat in de Opiumwet is gemaakt tussen verdovende middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid (harddrugs) en andere middelen (softdrugs). De wetgever heeft dat onderscheid gemaakt met het oog op de gebruiksrisico’s van de onderscheiden drugs en om een duidelijke scheiding tussen de markten aan te brengen. Daartoe worden voor cannabis, dat tot de lijst-II middelen behoort, speciale verkooppunten in de vorm van coffeeshops gedoogd. Dit gedoogbeleid levert een uitzondering op voornoemde strafbaarstellingen op, onder zeer strikte voorwaarden.
Conform het geldende en bij de verdachte ook bekende gedoogbeleid mag een coffeeshop een voorraad van 500 gram softdrugs hebben. Volgens de verdachte is een voorraad van 500 gram simpelweg te weinig. Ter zitting heeft de verdachte toegelicht dat hij in ieder geval altijd een voorraad van vijf tot zes kilo moet hebben om de continuïteit van zijn coffeeshop te garanderen. Naar aanleiding van de onderhavige zaak is de verdachte minder soorten hennep en hasjiesj gaan aanbieden in de coffeeshop om dichterbij die voorraad van vijf tot zes kilo te kunnen blijven, aldus de verdachte ter zitting.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de verklaring van de verdachte komt naar voren dat er een spanning bestaat tussen de in de Aanwijzing Opiumwet neergelegde maximale handelsvoorraad die voor gedoogde coffeeshops geldt, te weten 500 gram cannabis, en de keuzes van een commercieel uitbater van een coffeeshop als de verdachte. In de jurisprudentie is bepaald dat in die spanning geen omstandigheid besloten ligt om toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
Daartoe is het volgende redengevend.
Voorop staat dat de rechtspraak zijn ogen niet sluit voor het feit dat een coffeeshophouder afhankelijk is van aanvoer van cannabis om de toegestane 500 gram in zijn coffeeshop op peil te houden en aldus de continuïteit van de onderneming te waarborgen.
De verdachte heeft er voor gekozen om voor zijn coffeeshop zoveel op voorraad te hebben dat hij de continuïteit kan garanderen. Zou hij dat niet doen, dan zou hij minder klanten hebben.
Die keuze brengt consequenties en kwetsbaarheden met zich mee. De verdachte heeft ook profijt gehad van die keuze in de vorm van de winst die hij dankzij die keuze heeft kunnen genereren.
De verdachte heeft de gedoogde voorraad van 500 gram fors overschreden. Er is immers ongeveer 30 kilo hennep(toppen) in zijn woning aangetroffen.
De politierechter is van oordeel dat de toepassing van artikel 9a Sr onder deze omstandigheden dan ook geen recht doet aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat de aanwezigheid van dergelijke hoeveelheden softdrugs in een woning ook risico’s voor omwonenden met zich meebrengen. De verdachte heeft ter zitting immers ook gewezen op het gevaar voor overvallen.
De politierechter houdt er rekening mee dat verdachte reeds 30 jaar de coffeeshop in eigendom heeft, dat de politierechter geen meldingen van overlast bekend zijn en dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf.
Gelet op dit alles ziet de politierechter reden om af te wijken van zowel het oriëntatiepunt voor straftoemeting van het LOVS van een gevangenisstraf van 12 maanden voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs tussen de 25.000 en 250.000 gram, als van de eis van de officier van justitie. De politierechter acht oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf passend.

7.Beslag

De onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten verdovende middelen (G1209310, G1211276, G1211294 en G1211302), moeten worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan, danwel dat die voorwerpen tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd en dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c en 63 van het Wetboek van Strafrecht
3 en 11 van de Opiumwet

9.Beslissing

De politierechter:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
tweehonderd (200) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderd (100) dagen hechtenis, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
twee jaarbepaalde
proeftijdzich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Onttrekt aan het verkeer:
1. ZAK Verdovende middelen (G1209310)
6012 STK Verdovende Middelen (G1211276)
1. KRA Verdovende Middelen (G1211294)
1. ZAK Verdovende Middelen (G1211302)
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Riem, politierechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 mei 2022.