3.3.1Verweren
Rechtmatigheid machtiging binnentreden
De raadsman heeft aangevoerd dat de machtiging tot binnentreden op grond van artikel 20 van de Wet op de economische delicten (WED) in de woning van de verdachte in het strafrechtelijk onderzoek naar zijn zoon onrechtmatig was, nu de zoon van de verdachte niet in de woning van de verdachte woonde of verbleef. Door zonder toestemming van de verdachte de woning te betreden, hebben de verbalisanten inbreuk gemaakt op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De politierechter overweegt hiertoe als volgt.
Het binnentreden van een woning kan onder omstandigheden een schending opleveren van het recht op eerbiediging van het privé-leven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
Artikel 20 van de WED luidt als volgt:
De opsporingsambtenaren hebben in het belang van de opsporing toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
De politierechter overweegt dat verbalisant [verbalisant] in de processen-verbaal van bevindingen van 6 en 19 januari 2021 heeft verklaard dat de zoon van de verdachte, [betrokkene] , in een onderzoek naar aanleiding van het aanbieden van professioneel vuurwerk op de chatapplicatie Telegram naar voren kwam als verdachte. Op 18 november 2020 werd de zoon van de verdachte aangehouden na een zogenaamde pseudokoop, waarbij de zoon van de verdachte de bestuurder was van de personenauto met kenteken [kenteken] , waarvan de bijrijder een doos met professioneel vuurwerk overdroeg.
De politierechter is op grond hiervan van oordeel dat de politie hiermee voldoende aanwijzingen had dat de verdachte ergens een voorraad vuurwerk kon hebben opgeslagen.
Uit voornoemde processen-verbaal blijkt voorts dat volgens de mededeling van de bewoner van het adres waarop de zoon van de verdachte was ingeschreven, de zoon van de verdachte daar op 18 november 2020 niet meer woonachtig was. De politie ging dan ook op zoek naar een andere mogelijke verblijfplaats van de verdachte, teneinde te kunnen onderzoeken of daar een voorraad vuurwerk lag opgeslagen.
Het telefoonnummer dat in het politiesysteem bij de zoon van de verdachte stond vermeld, bleek ten naam gesteld van een bedrijf gevestigd op het adres van de verdachte. Voorts blijkt uit voornoemde processen-verbaal dat de politie op 7 november 2020 had waargenomen dat de personenauto van de zoon van de verdachte, een BMW met kenteken [kenteken] , ’s avonds en ’s nachts voor de woning van de verdachte stond geparkeerd. Op 18 november 2020 zag de verbalisant door het raam van de woning van de verdachte dat er op het aanrecht een bord met recente sausresten stond en dat er meerdere borden in de gootsteen stonden, terwijl de verdachte telefonisch meedeelde in Spanje te verblijven. Met een sleutel aan een sleutelbos die de politie uit de auto van de zoon van de verdachte met kenteken [kenteken] haalde, kon de voordeur van de woning van de verdachte worden geopend. Naar het oordeel van de politierechter had de politie, gelet op het voorgaande, voldoende (concrete) aanwijzingen dat de zoon van de verdachte in de woning van de verdachte verbleef en dat daar een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 1a van de WED werd overtreden. Daaraan deed de telefonische mededeling van de zich in Spanje bevindende verdachte aan de verbalisant dat zijn zoon niet in zijn woning verbleef, niet af. Naar het oordeel van de politierechter mochten de verbalisanten, vanwege die concrete aanwijzingen, in het belang van de opsporing, overgaan tot het binnentreden van de woning van de verdachte met de machtiging op grond van artikel 20 van de WED.
Naar het oordeel van de politierechter biedt, onder deze omstandigheden, de machtiging als bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) juncto de bevoegdheid ex artikel 20 voornoemd, een toereikende wettelijke grondslag om tot binnentreden van de woning van de verdachte over te gaan. De gemaakte inbreuk heeft derhalve een voldoende wettelijke basis in het nationaal recht.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd, doet daaraan niet af dat de machtiging tot binnentreden niet in het dossier is gevoegd. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9929 heeft overwogen, vindt de veronderstelling dat de machtiging tot binnentreden, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Awbi, zich bij de stukken van het geding dient te bevinden, geen steun in het recht. Dat met een dergelijke machtiging is binnengetreden, kan immers ook langs andere weg worden vastgesteld. In de onderhavige zaak staat het feit dat de machtiging is afgegeven niet ter discussie en de politierechter heeft ook overigens geen aanleiding daaraan te twijfelen. Naar het oordeel van de politierechter diende het binnentreden ook een legitiem doel en was het noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) in een democratische samenleving in het belang van, onder meer, het voorkomen van wanordelijkheden, namelijk ter beperking van het gevaar dat uitging van professioneel vuurwerk dat in een woonomgeving kon zijn opgeslagen. Dat bij het binnentreden zes agenten aanwezig waren, zoals de verdediging heeft opgemerkt, is daarvoor niet relevant.
De politierechter verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat de het binnentreden in de woning van de verdachte onrechtmatig was. De politierechter verwerpt het beroep van de raadsman op artikel 8 EVRM.
Zoekend rondkijken of doorzoeking
De raadsman heeft aangevoerd dat de verbalisanten in de woning van de verdachte niet enkel zoekend hebben rondgekeken, maar dat zij de woning onrechtmatig hebben doorzocht. De garage was immers een afgesloten ruimte.
In het proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2021 heeft verbalisant [verbalisant] beschreven dat het mogelijk was om vanuit de hal van de woning van de verdachte via een deur naar de garage te lopen. De verbalisant heeft de deur geopend en is de garage ingelopen.
Zoals de Hoge Raad in het arrest van 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9998 heeft geoordeeld, kan, volgens de duidelijke bewoordingen van artikel 9 Awbi, waarop ook ambtenaren van politie en justitie moeten kunnen afgaan, degene die bevoegd is de woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, zich de toegang tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vereist. Daaronder valt, zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad, ook het forceren van de (tussen)deur van een vertrek. De politierechter is dan ook van oordeel dat de verbalisant met het enkele openen van de deur naar de garage binnen de grenzen van zijn bevoegdheid op grond van de machtiging tot binnentreden is gebleven. Immers, ook het zoekend rondkijken in de garage van de woning was redelijkerwijs vereist om een eventuele voorraad vuurwerk te ontdekken. De politierechter verwerpt het verweer.
Hennep
De raadsman heeft aangevoerd dat de inhoud van de in de garage aangetroffen plastic zakken niet forensisch is onderzocht, zodat niet kan worden vastgesteld dat het ging om middelen als genoemd op lijst II van de Opiumwet.
In het proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2021 heeft verbalisant [verbalisant] beschreven dat hij direct een aantal doorzichtige sealbags met henneptoppen zag liggen tegen de achterwand van de garage. Hij herkende de gedroogde toppen als zijnde de gedroogde vrouwelijke bloemtoppen afkomstig van de hennepplant, de Cannabis. De verbalisant rook de zo kenmerkende geur van gedroogde wiettoppen. Hij herkende deze plantdelen omdat hij in zijn werk in de opsporing regelmatig met deze (soft)drugs wordt geconfronteerd.
De politierechter overweegt dat blijkens de door de Hoge Raad gevolgde conclusie van de Advocaat-Generaal van 9 mei 2017, ECLI:NL:PHR:2017:434 de veronderstelling dat een veroordeling ter zake van het aanwezig hebben van hennep slechts mogelijk is in geval een test is gedaan op basis waarvan is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van hennep, geen steun vindt in het recht. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep, onder andere, een karakteristieke en als zodanig herkenbare geur heeft. Naar het oordeel van de politierechter heeft de verbalisant voldoende toegelicht op basis van welke omstandigheden hij tot de conclusie is gekomen dat de inhoud van de aangetroffen plastic zakken hennep(toppen) betroffen. De verdachte heeft ook aangegeven dat het om de handelsvoorraad van zijn coffeeshop ging. De politierechter verwerpt het verweer. Hoeveelheid
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het aangetroffen materiaal voor 11 kilo uit hennepgruis bestond en dat hennepgruis geen middel is als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De politierechter overweegt dat er in de stukken in het dossier geen aanknopingspunten te vinden zijn dat er in de garage 11 kilo hennepgruis lag, die bij de berekening van het totale gewicht is betrokken. De politierechter laat daarbij terzijde of hennepgruis niet onder de verboden middelen van lijst II van de Opiumwet zou vallen. De politierechter verwerpt het verweer.
De raadsman heeft, in verband met de bespreking van de bevoegdheden van de verbalisanten ter plaatse, nog aangevoerd dat de verbalisant niet de bevoegdheid had om op basis van de machtiging binnentreden de diverse plastic containers in de garage te openen. Wat daarvan ook zij, de politierechter stelt vast dat de inhoud van de tonnen niet is betrokken bij het gewicht dat in het proces-verbaal van 20 november 2020 op p. 8 van het dossier is vastgesteld. Zoals uit dat proces-verbaal blijkt zijn enkel elf zakken met een gewicht van meer dan een kilo hennep(toppen) gewogen. Deze zakken hadden een totaalgewicht van 30 kilo. De politierechter zal enkel deze 30 kilo hennep(toppen) betrekken bij de beoordeling en niet de aangetroffen joints, de aangetroffen hasj blokken of de zakjes van 50, 60 en 200 gram die volgens de verdachte in de tonnen zaten. Het verweer van de verdediging op dit punt schuift de politierechter dan ook terzijde.
Opzet
De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet wist dat er zoveel hennep in zijn woning aanwezig was. De verdachte verbleef op dat moment in Spanje. Op het moment dat de politie op 18 november 2020 de woning binnentrad, was er net 16 kilo hennep geleverd. Normaalgesproken heeft de verdachte niet zoveel hennep op voorraad, maar zijn zoon, die compagnon is bij de coffeeshop, heeft dit aangenomen van een leverancier die onverwacht langskwam.
De verdachte heeft verklaard dat hij de voorraad van de coffeeshop altijd in zijn woning bewaarde. De politierechter overweegt dat de verdachte tijdens zijn afwezigheid zijn zoon, die compagnon was bij de coffeeshop, zorg heeft laten dragen voor het beheer van de voorraad en de ontvangst van leveranties. Met de officier van justitie, is de politierechter dan ook van oordeel dat de verdachte dan ook ten minste voorwaardelijke opzet had op de omstandigheid dat er op enig moment meer dan de door hem, naar eigen zeggen, normaliter gehanteerde voorraad van vijf tot zes kilo hennep, in zijn woning aanwezig zou zijn. De politierechter acht dan ook bewezen dat de verdachte opzettelijk ongeveer 30 kilo hennep(toppen) aanwezig heeft gehad.