Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties 1-8;
- het tussenvonnis van 5 januari 2022;
- de mondelinge behandeling op 12 april 2022, waar zijn verschenen namens [eiseres] de heer [directeur eiseres] , eigenaar/directeur van het bedrijf, vergezeld van mr. M. Smit en [gedaagde] , vergezeld van zijn partner mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en mr. J. Veninga. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Smit en Veninga hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn van de processtukken.
2.De feiten
3.Het geschil
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] , in het bijzonder door de in de dagvaarding beschreven omstandigheden, het administratief leegmaken van de vennootschappen en het vervolgens zonder vereffening tot ontbinding van de vennootschappen overgaan, en [gedaagde] veroordeelt tot het vergoeden van de daardoor door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de beslagkosten ten bedrage van € 2.733,25, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4.De beoordeling
Het begrip baten in de zin van artikel 2:19 lid 4 BW moet ruim worden uitgelegd. Onder baten mogen ook potentiële baten/activa worden verstaan, niet slechts bestaande. [4] Daarnaast mogen er niet te veel eisen worden gesteld aan het bestaan van een bate, nu volgens de Hoge Raad slechts summierlijk moet blijken van feiten en omstandigheden die het bestaan van een bate aannemelijk maken. [5]
Daarnaast is het aan [eiseres] om aannemelijk te maken – en bij deugdelijke betwisting te bewijzen – dat zij in geval van vereffening (al dan niet in het kader van een faillissement) wel (enige) betaling zou hebben ontvangen.
- gezien ook het feit dat er helemaal niets meer in de vennootschap gebeurde - geen enkele waarde. De aankoop van aandelen van [bedrijfsnaam 6] B.V. vertegenwoordigde ten tijde van de ontbinding evenmin een reële waarde. Verder zijn de debiteuren afgewaardeerd, omdat deze debiteuren uit 2013 in [bedrijfsnaam 2] B.V. betroffen en oninbaar waren geworden.
enkelvoudigebalans per 31 december 2016, die deel uitmaakt van productie 9 bij de dagvaarding.
Verder blijkt uit de concept-jaarrekening over 2016 van [bedrijfsnaam 1] dat B.V. [bedrijfsnaam 4] nog een vordering in rekening-courant had op [bedrijfsnaam 1] ter hoogte van € 15.642. Nergens blijkt uit hoe deze vordering in rekening-courant zou zijn afgelost door [bedrijfsnaam 1] ; B.V. [bedrijfsnaam 4] had op de ontbindingsdatum dus een vordering in rekening-courant op [bedrijfsnaam 1] .
- kosten dagvaarding € 102,08
- griffierecht € 3.533,00 (exclusief griffierecht voor het beslagrekest)
- salaris advocaat