In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw die bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres met terugwerkende kracht, op grond van het vermoeden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar voormalige echtgenoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 10 december 2019 de bijstandsuitkering van eiseres heeft ingetrokken met ingang van 9 april 2011, en dat er een terugvordering van € 85.187,29 heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2022 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij altijd openhartig is geweest over haar woonsituatie en dat de gemeente onterecht heeft geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Ze heeft vastgesteld dat de gemeente een onderzoek heeft ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij verschillende getuigen zijn gehoord en waarnemingen zijn gedaan. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van het EVRM en dat de inbreuk op de privacy van eiseres gerechtvaardigd was.
De rechtbank concludeert dat de gemeente niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres en haar ex-echtgenoot een gezamenlijke huishouding voerden in de periode van 4 februari 2014 tot 1 september 2017. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de terugwerkende kracht van de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering beperkt wordt tot 1 september 2017. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.