ECLI:NL:RBNHO:2022:3149

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB-21_6106
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van TOZO-uitkering wegens onjuiste aanname zelfstandigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk. De eiser, die sinds 5 januari 2012 ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak, ontving vanaf 1 maart 2020 Tozo-uitkeringen voor levensonderhoud. De verweerder heeft echter de Tozo-uitkeringen ingetrokken en de eerder uitgekeerde bedragen teruggevorderd, omdat hij van mening was dat de eiser niet als zelfstandige kon worden aangemerkt. Verweerder stelde dat de eiser al voor de coronacrisis niet in staat was om zelfstandig van zijn onderneming te leven, wat leidde tot de conclusie dat de uitkeringen ten onrechte waren verstrekt.

De rechtbank heeft de zaak op 21 maart 2022 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de verweerder een onjuiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van de zelfstandigheid van de eiser. De rechtbank wees erop dat de verweerder onvoldoende kennis had vergaard omtrent de relevante feiten en dat de toepassing van de levensvatbaarheidstoets uit het Bbz 2004 niet van toepassing was op de Tozo-regeling. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken vertoonde en verklaarde het beroep van de eiser gegrond.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd bepaald dat de verweerder het door de eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van H.R.A. Horring, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 1 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

In de besluiten van 3 augustus 2021 (primair besluit 1 en 2), 9 augustus 2021 (primair besluit 3) en 22 september 2021 (primair besluit 4) heeft verweerder de op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo ) verleende uitkeringen ingetrokken en de uitgekeerde bedragen van respectievelijk € 540,96 (netto), € 1950,88 (netto), € 1078,47 (netto) en € 1268,41 (netto) van hem teruggevorderd.
In het besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder [naam 2] verschenen.

Overwegingen

1. Eiser staat sinds 5 januari 2012 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak ( [naam 3] ). Hij heeft vanaf 1 maart 2020 Tozo-uitkeringen voor levensonderhoud ontvangen.
2. In juni 2021 heeft verweerder een heronderzoek gepland met als doel vast te stellen of de Tozo-uitkeringen terecht zijn toegekend. Uit het heronderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiser voorafgaande aan de coronacrisis niet in staat was zelfstandig van de inkomsten uit zijn onderneming te leven, waardoor er al vóór corona geen sprake was van een levensvatbaar bedrijf. De verminderde inkomsten die eiser had zijn daarom volgens verweerder niet te wijten aan de Corona pandemie. Hierdoor stelt verweerder aan eiser ten onrechte uitkering te hebben uitbetaald. Verweerder heeft de toekenningsbesluiten op deze grondslag ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering netto teruggevorderd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de grondslag gewijzigd. Omdat eiser al voor de coronacrisis voor de voorziening in zijn bestaan niet aangewezen is geweest op arbeid uit zijn eigen onderneming kan, volgens verweerder, hij niet als zelfstandige in de zin van artikel 1 van de Tozo worden aangemerkt. Uit de stukken is immers gebleken dat eiser over 2018 een negatief resultaat had uit eigen onderneming van € 2557,00 en over 2019 een positief resultaat van € 6729,00. Uitgaande van de belastingaangifte 2019 bedroeg het inkomen van eiser in 2019 omgerekend € 460,00 netto per maand (afgezet tegen de netto bijstandsnorm van € 1030,42 netto per maand).
4. Eiser bestrijdt het standpunt van verweerder. Hij stelt dat hij voldeed aan alle voorwaarden en wel degelijk tot de kring van rechthebbenden behoort. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte de levensvatbaarheidstoets uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) toegepast. Deze toetst is niet van toepassing op de Tozo. Eiser betoogt dat hij vóór de coronacrisis nog nooit in loondienst heeft gewerkt, geen uitkering of giften heeft ontvangen, maar prima kon rondkomen van de opbrengsten uit zijn onderneming. Het grootste deel van 2019 heeft hij besteed aan het ontwikkelen van een app voor de horecabranche en ingeteerd op zijn spaargeld, wat volgens hem behoort tot het financieel risico van een ondernemer. Zijn bedrijf is financieel (ernstig) geraakt als gevolg van de coronacrisis. Zijn omzetverlies over 2020 bedraagt 87%. Hij is in 2020 in loondienst gaan werken om zo weinig mogelijk een beroep te hoeven doen op bijstand.

Beoordeling rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt en stelt het volgende voorop.
Definitie zelfstandige artikel 1 Tozo
5.1.
In artikel 1 van de Tozo en de daarop berustende bepalingen wordt – voor zover hier van belang - onder de definitie
zelfstandigeverstaan de rechthebbende (…) die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande (…).
5.2.
In de Nota van Toelichting op de Tozo staat (pagina 30):
“Het begrip zelfstandige in dit besluit is ontleend aan het begrip zelfstandige in artikel 1, onderdeel b, van het Bbz 2004.”
5.3.
In de Nota van Toelichting bij artikel 1 aanhef en onder a van het Bijstandsbesluit zelfstandigen (oud) (Staatsblad 1986, 544, pagina’s 19 en 20) staat:
“De woorden “voor de voorziening in het bestaan” onderstrepen het bijstandskarakter van de regeling. Wie uit andere bron volledig kan voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en daarvoor dus niet is aangewezen op (het inkomen uit) arbeid in het eigen bedrijf of beroep, wordt niet als zelfstandige in de zin van de regeling aangemerkt. Dat is wél het geval met de persoon die voor een deel uit andere bron in de noodzakelijke kosten van het bestaan voorziet, en die overigens voor een «aanmerkelijk deel» is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of beroep. Met de woorden «voor een aanmerkelijk deel» wordt tot uitdrukking gebracht dat de bedrijfs- of beroepsuitoefening van de betrokkene een
reëel karakter dient te hebben. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de arbeidsinbreng van betrokkene in het bedrijf of beroep en aan de hand van het bedrijfs- of beroepsinkomen als aandeel in het totale inkomen.”
5.4.
Door in het bestreden besluit slechts te oordelen dat eiser in 2018 en 2019 voor de voorziening van zijn bestaan niet enkel afhankelijk was van het inkomen uit zijn eigen bedrijf, omdat eiser inteerde op zijn spaargeld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, gelet op genoemde Nota van Toelichting, de onjuiste maatstaf gehanteerd ter invulling van de definitie zelfstandige en voorts onvoldoende de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten. Daarbij laat de rechtbank in het midden of het spaargeld van eiser wel kan gelden als andere bron (vgl. Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 11 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6011).
5.5.
Het bestreden besluit leidt mitsdien aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek en komt – nu het beroep gegrond zal worden verklaard - voor vernietiging in aanmerking. Er is geen aanleiding om het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
5.6
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Intrekking van de Tozo-uitkering
De rechtbank overweegt verder nog ten overvloede het navolgende.
5.7.
Verweerder heeft, omdat eiser niet de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet (Pw) heeft geschonden, de uitkeringen ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw en teruggevorderd op grond van artikel 58, tweede lid, onder a, van de Pw.
5.8.
Het is vaste jurisprudentie dat de bijstand alleen met toepassing van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW kan worden herzien of ingetrokken indien de betrokkene redelijkerwijs kon begrijpen dat hij te veel of ten onrechte bijstand ontving (vgl. onder meer CRvB 4 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4317 en CRvB 13 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3214).
5.9.
In onderhavige zaak stelt verweerder dat bij de toekenningen van de Tozo-uitkeringen is uitgegaan van de bulkgegevens die door de gemeente Haarlem (als centrumgemeente) werden aangeleverd en toentertijd slechts een marginale toets heeft plaatsgevonden. In een later stadium werden dan heronderzoeken gepland met als doel om vast te stellen of de Tozo-uitkeringen terecht zijn toegekend. In het licht van de coronacrisis, de plotselinge sluiting van bedrijven en de noodzaak van een snelle financiële tegemoetkoming om de bedrijven te kunnen ondersteunen, is hier zeker begrip voor. Dit maakt echter niet dat genoemde toets daarom achterwege zou kunnen blijven bij de voorbereiding van dergelijke intrekkingsbesluiten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.