Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2022 in de zaken tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
€ 1.946
€ 889
€ 826
€ 889
€ 27
€ 330
€ 352
€ 1.248
€ 324
€ 792
€ 332
Geschil17. In geschil is de hoogte van de opgelegde aanslagen voor wat betreft de inkomsten uit werk en woning. De hoogte van de aanslagen voor zover deze betrekking hebben op eisers belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is voor geen van beide belastingjaren in geschil. Met name worden partijen verdeeld gehouden door de vraag of eiser op goede gronden aanspraak maakt op de door hem in zijn aangifte opgenomen aftrek voor specifieke zorgkosten, zijnde de kosten voor extra kleding en beddengoed. Voor wat betreft het belastingjaar 2017 heeft eiser betoogd dat de hoogte van de inkomenscorrectie dermate gering is dat verweerder zogenaamde ‘correctiebeleid’ voorschrijft dat geen correctie dient plaats te vinden.
Op grond van vaste jurisprudentie zal de rechtbank de vergoeding voor het beroep inzake het belastingjaar 2016, dat uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komt vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in gelijke helften verdelen over verweerder en de Staat. Gegeven de gegrondverklaring van het beroep inzake het belastingjaar 2017 is het aan verweerder het ter zake van dat beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
schade, vastgesteld op € 1.400;
geleden immateriële schade, vastgesteld op € 600;
€ 24, aan eiser te vergoeden.
Inzake het beroep tegen de aanslag voor het belastingjaar 2017 (HAA 21/1895)
belastbaar inkomen uit werk en woning;
inkomen uit werk en woning van € 19.626 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
E.H. Mazel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.