ECLI:NL:RBNHO:2022:11300

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
22/1282
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot wijziging van de spelling van de geslachtsnaam in de basisregistratie personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 25 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om wijziging van de spelling van zijn geslachtsnaam in de basisregistratie personen (brp) beoordeeld. Eiser had zijn verzoek ingediend omdat hij meende dat de bij koninklijk besluit (KB) vastgestelde geslachtsnaam niet overeenkwam met de juiste spelling zoals vermeld in zijn brondocumenten. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad had het verzoek afgewezen, stellende dat de bij KB vastgestelde geslachtsnaam in rangorde voorgaat op de door eiser overgelegde documenten. De rechtbank concludeert dat er inderdaad een rangorde bestaat tussen de brondocumenten zoals genoemd in artikel 2.8 van de Wet brp. De rechtbank oordeelt dat de tazkera, die eiser had overgelegd, van lagere orde is dan het KB en dat de geslachtsnaam van eiser niet kan worden gewijzigd op basis van de door hem overgelegde documenten. De rechtbank wijst erop dat de wetgever bij de totstandkoming van de Wet brp een duidelijke rangorde heeft aangebracht tussen de verschillende brondocumenten. Eiser had ook aangevoerd dat de afwijzing in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en internationale verdragen, maar de rechtbank oordeelt dat de voorwaarden voor wijziging van de brp bij wet zijn voorzien en dat er geen sprake is van willekeurige inbreuken op het recht op eerbiediging van het privéleven. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1282

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad

(gemachtigde: mr. P. Koenhen).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om wijziging van de spelling van zijn geslachtsnaam in de basisregistratie personen (brp).
1.2
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 6 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college met [naam 1] en [naam 2] .

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser is in 1998 uit Afghanistan naar Nederland gekomen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij gedurende de asielprocedure niet precies wist wat de correcte vertaalwijze van zijn naam was. De tolk heeft zijn geslachtsnaam onder meer vertaald met een ‘y’ aan het eind. Eiser vermoedde dat dit mogelijk een ‘i’ moest zijn en aan hem zou zijn medegedeeld dat hij dit later nog kon wijzigen. Op 17 augustus 1998 heeft eiser onder ede verklaard dat zijn naam “ [naam 3] ” is en is hij met die naam in de brp [1] ingeschreven in de gemeente Amsterdam.
2.2
In maart 2003 heeft eiser een verzoek tot naturalisatie gedaan. Blijkens het op eiser betrekking hebbende naturalisatiedossier, zoals door hem op zitting overgelegd, heeft eiser daarbij verzocht om zijn naam vast te stellen als “ [naam 4] ”. Hij dacht op dat moment dacht dat dit de juiste spelling was. Uit de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 4 maart 2003 blijkt dat naamvaststelling dient aan te sluiten bij het Nederlandse namenrecht en overeen te komen met de gegevens van de aanvrager in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). De IND heeft het verzoek van eiser met betrekking tot zijn geslachtsnaam gelet op het voorgaande niet mogelijk geacht. Wel kan de voornaam van eiser worden gesplitst in twee voornamen, zoals door hem verzocht.
2.3
Bij Koninklijk Besluit (KB) van 22 september 2003 is aan eiser het Nederlanderschap verleend en is daarbij zijn naam vastgesteld als “ [naam 5] ”, overeenkomstig zijn alsnog op 18 april 2003 gedane verzoek. Tegen dat besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
2.4
De kinderen van eiser en zijn partner, geboren in 2007, 2010 en 2014, hebben alle drie de geslachtsnaam “ [achternaam 1] ”. In 2017 waren eiser en zijn partner voornemens te trouwen. Toen bleek dat de gegevens van de ouders van eiser ontbraken in zijn persoonslijst. Om die gegevens te laten opnemen in zijn persoonslijst is eiser in 2017 naar Afghanistan gegaan. Daar heeft hij zijn tazkera (geboortedocument) opgehaald (gestempeld op 13 december 2017). Pas op dat moment, na het inzien van de tazkera, zag eiser dat zijn geslachtsnaam gespeld wordt als “ [achternaam 2] ”. In de tazkera staan uitsluitend de gegevens van zijn vader. Eiser heeft de tazkera op 1 september 2020 overgelegd bij de gemeente Zaanstad, waar hij sinds 2017 woont. Op 20 oktober 2020 is de naam van zijn vader “ [naam vader] ” opgenomen in eisers’ persoonslijst. Omdat de gegevens van zijn moeder ontbreken op de tazkera heeft eiser op 3 november 2020 een verklaring onder ede afgelegd voor het laten opnemen van haar gegevens op zijn persoonslijst. Ook op 3 november 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt bij het college omdat hij wil dat zijn geslachtsnaam, net als die van zijn vader en overeenkomstig de tazkera, wordt gewijzigd in “ [achternaam 2] ”. Aan eiser is medegedeeld dat hij een verzoek tot wijziging van zijn geslachtsnaam kan indienen.
2.5
Eiser heeft op 19 september 2021 een dergelijk verzoek gedaan en verzocht om zijn geslachtsnaam “ [achternaam 1] ” te wijzigen in “ [achternaam 2] ”. Daartoe heeft hij de tazkera uit 2017 overgelegd, een vertaling van die tazkera en (gelegaliseerde) verklaringen van de ambassade van Afghanistan in Den Haag van 29 juni 2017 en 7 februari 2018 waarin wordt verklaard dat [achternaam 2] de echte geslachtsnaam van eiser is. Eiser heeft er ook belang bij dat de geslachtsnaam van zijn kinderen op dezelfde wijze worden gewijzigd.
3. Het college heeft het verzoek afgewezen omdat de bij KB vastgestelde geslachtsnaam van eiser in rangorde voorgaat op de door eiser overgelegde brondocumenten ten behoeve van zijn verzoek tot wijziging. Gelet op de dwingendrechtelijke aard van de brp is het niet mogelijk om de gegevens te wijzigen. Voor zover eiser een beroep doet op internationale verdragen stelt het college dat daaruit evenmin volgt dat zijn geslachtsnaam gewijzigd moet worden – nog daargelaten of die regelgeving van toepassing is in het onderhavige geval.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college het verzoek van eiser tot wijziging van de brp terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, dat zijn de beroepsgronden. De rechtbank bespreekt die hierna.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Eiser voert aan dat de door hem overgelegde tazkera hoger in rangorde is dan de aan het KB ten grondslag liggende verklaring onder ede. Gelet op de systematiek van artikel 2.8 van de Wet brp kan zijn geslachtsnaam daarom wel gewijzigd worden. Eiser ziet steun voor zijn standpunt in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 oktober 2016 [2] , waarin volgens hem is overwogen dat een geslachtsnaam in de brp kan worden aangepast nadat deze bij KB is vastgesteld. Daarnaast verwijst eiser naar de recente uitspraak van de Afdeling waarmee de toetsingsmaatstaf voor het wijzigen van gegevens in de brp is genuanceerd. [3]
Verder voert eiser aan dat de weigering van zijn verzoek in strijd is met het evenredigheidsbeginsel [4] , het recht op privéleven [5] en de belangen van zijn kinderen [6] . Eiser heeft er belang bij dat zijn geslachtsnaam en die van zijn kinderen hetzelfde is als de personen van wie zij afstammen. Daarnaast kunnen zich problemen voordoen in Afghanistan als eiser of zijn kinderen aanspraak willen maken op een erfenis en niet de geslachtsnaam “ [achternaam 2] ” dragen. Volgens eiser is het bestreden besluit excessief formalistisch. Eiser verzoekt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [7] , de in die uitspraak geformuleerde criteria met betrekking tot het evenredigheidsbeginsel indringend te toetsen, omdat het bestreden besluit een inbreuk maakt op fundamentele rechten van eiser en zijn kinderen.
Waar gaat het in deze zaak over?
8.1
De rechtbank stelt voorop dat het KB een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid en onder b, van de Wet brp, namelijk een besluit. [8] De door eiser overgelegde tazkera is een brondocument als bedoeld in het tweede lid en onder d, namelijk een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie. Aan het KB ligt een verklaring onder ede ten grondslag, hetgeen een brondocument is als bedoeld in het tweede lid en onder e.
8.2
Eiser heeft aangevoerd dat omdat de tazkera een hoger brondocument is dan de aan het KB ten grondslag liggende verklaring onder ede, en het college de tazkera echt heeft bevonden omdat hij op grond daarvan de gegevens van eisers’ vader op zijn persoonslijst heeft opgenomen, zijn geslachtsnaam gewijzigd moet worden. De rechtbank volgt eiser niet in dat standpunt omdat het KB zelf een brondocument is, namelijk een besluit. Dat de tazkera van hogere orde is dan de verklaring onder ede is een argument dat eiser had kunnen aanwenden tegen de naamvaststelling bij KB. Dat eiser toen nog niet beschikte over de tazkera doet daaraan niet af. Omdat het KB onherroepelijk is kan de rechtbank zich daar in de onderhavige procedure niet over uitlaten.
8.3
Gelet op het voorgaande ligt ter beantwoording aan de rechtbank voor de vraag of een bij een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid en onder b, van de Wet brp, vastgestelde geslachtsnaam kan worden gewijzigd door een brondocument ingevolge het eerste lid en onder d. In essentie gaat het erom of eenzelfde rangorde bestaat tussen het eerste en tweede lid van artikel 2.8 van de Wet brp als ten aanzien van de brondocumenten genoemd in de afzonderlijke leden (in lid 1 sub a en b en lid 2 sub a t/m e). Toegespitst op het onderhavige geval gaat het om de vraag of het KB van een hogere orde is dan de tazkera.
De totstandkoming van artikel 2.8 van de Wet brp
8.4
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of een rangorde bestaat tussen het eerste en tweede lid van artikel 2.8 van de Wet brp bevestigend moet worden beantwoorden. Dit leidt de rechtbank af uit de totstandkoming van het artikel.
8.5.1
Voor inwerkingtreding van de Wet brp gold de Wet GBA. Ten tijde van de totstandkoming van de Wet GBA luidde artikel 23, voor zover van belang, als volgt [9] :

1. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan de akten die zijn opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland.
2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het gemeentebestuur aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
(…)
In de memorie van toelichting op de Wet GBA staat over artikel 23 het volgende [10] :

Hoofdregel voor het opnemen van gegevens betreffende de burgerlijke staat is de in het eerste lid opgenomen regel dat deze indien mogelijk moeten worden ontleend aan de registers van de burgerlijke stand in Nederland. In het geval dat dat niet mogelijk is, moeten de gegevens conform het tweede of het derde lid worden opgenomen. Dat de gegevens moeten worden ontleend aan de registers van de burgerlijke stand in Nederland houdt ook in dat indien een gegeven conform het tweede of derde lid is opgenomen, maar de ambtenaar van de burgerlijke stand later bij het opmaken van een akte in deze akte afwijkende gegevens opneemt, de gegevens zoals die in de akte worden opgenomen, volgens de regels van de onderhavige wet in de GBA moeten worden opgenomen.
In het tweede lid wordt geregeld aan de hand van welke brondocumenten gegevens betreffende de burgerlijke staat die feiten betreffen die zich in het buitenland hebben voorgedaan, in de basisadministratie wordt opgenomen.
Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd om een onderscheid te maken tussen de feiten die zich in Nederland hebben voorgedaan en de feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan. Uit de hoofdregel dat gegevens zoveel mogelijk moeten worden ontleend aan de registers van de burgerlijke stand in Nederland maakt de rechtbank op dat meer waarde wordt gehecht aan Nederlandse documenten ten opzichte van andere, niet-Nederlandse documenten. Verder blijkt uit de aangehaalde passage dat pas als het niet mogelijk is om gegevens te ontlenen aan de registers van de burgerlijke stand in Nederland, de gegevens conform het tweede lid worden opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever bij de totstandkoming van de Wet GBA beoogd een rangorde aan te brengen tussen lid 1 en 2 van artikel 23.
8.5.2
Op 13 april 2000 is de Wet GBA gewijzigd [11] en is artikel 23 vernummerd naar artikel 36. Het eerste lid is als volgt gewijzigd:

1 De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a en bij gebreke hiervan aan een geschrift bedoeld onder b:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland;
b. een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte, over het desbetreffende feit.
Met deze wijziging is de rangorde tussen sub a en b in het eerste lid vastgelegd. Het artikel is verder ongewijzigd gebleven zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de rangorde tussen het eerste en het tweede lid zoals eerder beschreven in de memorie van toelichting nog steeds geldt.
8.5.3
In 2013 is de huidige Wet brp in werking getreden [12] . Artikel 36 van de Wet GBA is vernummerd naar het huidige artikel 2.8. De tekst van het artikel is nagenoeg ongewijzigd gebleven zodat de rechtbank ervan uitgaat dat niet is beoogd een wijziging in de systematiek van het artikel aan te brengen.
Tussenconclusie I
8.6
De rechtbank concludeert dat een rangorde bestaat tussen het eerste en tweede lid van artikel 2.8 van de Wet brp. Dat betekent dat de brondocumenten genoemd in het eerste lid van hogere orde zijn dan die in het tweede lid. Met betrekking tot het onderhavige geval betekent dit dat het KB van hogere orde is dan de door eiser overgelegde tazkera.
Kan een bij KB vastgestelde geslachtsnaam gewijzigd worden?
8.7
Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2704, in het bijzonder de volgende passage uit rechtsoverweging 3.3:

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de door [appellant] overgelegde documenten niet tot een verbetering van zijn geslachtsnaam in het brp kunnen leiden. Daarbij is van belang dat deze documenten niet hoger zijn dan het Iraaks identiteitsbewijs en de akte van Iraakse nationaliteit die aan het Koninklijk Besluit van 1 december 2008 ten grondslag zijn gelegd en [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn geslachtsnaam op laatstgenoemde documenten onjuist is. (…)
Eiser leidt (impliciet) uit deze passage af dat een bij KB vastgestelde geslachtsnaam op een later moment (wel) gewijzigd kan worden door overlegging van hogere brondocumenten dan die aan het KB ten grondslag hebben gelegen. Volgens eiser kan zijn geslachtsnaam daarom gewijzigd worden omdat de tazkera van hogere orde is dan de verklaring onder ede uit 2003 die aan het KB ten grondslag heeft gelegen.
Reeds is vastgesteld dat het KB een op zichzelf staand brondocument is. Om die reden dient niet de waarde van wat aan het brondocument ten grondslag heeft gelegen te worden beoordeeld – maar de waarde van dat document zelf. Gelet op hetgeen in 8.6 is geconcludeerd, volgt de rechtbank eiser dus niet in zijn lezing van deze uitspraak.
Nuancering van de toetsingsmaatstaf?
8.8.1
Eiser heeft verder nog gewezen op de recente uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, waarin de toetsingsmaatstaf dat de brp alleen gewijzigd kan worden als onomstotelijk vaststaat dat de eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn en de bij de aanvraag tot wijziging verstrekte vervangende gegevens juist zijn, is genuanceerd. Volgens de Afdeling moet (voortaan) beoordeeld worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. In dat kader heeft eiser aangevoerd dat omdat de tazkera uit 2017 als brondocument is gebruikt om de geslachtsnaam van zijn vader in zijn persoonslijst op te nemen als “ [achternaam 2] ”, uit dat brondocument buiten redelijke twijfel volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn.
8.8.2
De rechtbank is van oordeel dat de nuancering van de Afdeling niets afdoet aan het reeds vastgestelde dat gegevens uitsluitend gewijzigd kunnen worden door brondocumenten van een hogere orde. Gewezen wordt op de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1843, rechtsoverweging 4.3:

Zoals de Afdeling in de uitspraken van 4 mei 2022 samenvattend heeft overwogen, moet in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag worden beantwoord of de verzoeker brondocumenten heeft weten te overleggen die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8 tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, buiten redelijke twijfel volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving in de brp heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.
Hieruit volgt dat als een brondocument voldoet aan het criterium “buiten redelijke twijfel” nog steeds vereist is dat het van hogere orde is om gegevens in de brp te wijzigen. De systematiek van artikel 2.8 van de Wet brp is dan ook niet genuanceerd. Dat uit de tazkera van eiser buiten redelijke twijfel volgt dat de daarin opgenomen geslachtsnaam juist is, hetgeen de rechtbank hier in het midden laat, maakt niet dat het KB opzij kan worden gezet.
Tussenconclusie II
8.9
De rechtbank is van oordeel dat de geslachtsnaam van eiser zoals vastgesteld bij KB, gelet op het systeem van artikel 2.8 van de Wet brp, niet gewijzigd kan worden aan de hand van de door hem overgelegde tazkera omdat deze van een lagere orde is.
Evenredigheidsbeginsel en verdragsrecht
8.10.1
Eiser heeft de rechtbank ten slotte verzocht om het bestreden besluit te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel en de fundamentale rechten die voortvloeien uit internationale verdragen.
8.10.2
De rechtbank overweegt dat de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 in het onderhavige geval niet van toepassing is omdat het gaat over toetsing van beleidsregels aan het evenredigheidsbeginsel. De Wet brp is een wet in formele zin. In het advies van staatsraden advocaat-generaal Wattel en Widdershoven [13] dat vooraf is gegaan aan de uitspraak van de Afdeling wordt overwogen dat een algemeen rechtsbeginsel slechts bij hoge uitzondering
contra legem, dat wil zeggen in strijd met de wet in formele zin, getoetst kan worden, als die onevenredigheid niet in de wet in formele zin is verdisconteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daar geen sprake van. Doordat de wetgever een rangorde heeft aangebracht in artikel 2.8 is rekening gehouden met de situatie dat de brp niet gewijzigd kan worden door een brondocument van lagere orde.
8.10.3
Een wet in formele zin kan wel getoetst worden aan internationale verdragen. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet tot een andere uitkomst leidt. Eiser heeft verwezen naar het EVRM en het IVRK.
De Afdeling heeft eerder overwogen dat artikel 8 van het EVRM als doel heeft om het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven. [14] Daar is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van omdat de voorwaarden voor wijziging van de brp bij wet zijn voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij geen problemen heeft of ervaart met de schrijfwijze van zijn geslachtsnaam. Hij hecht er belang aan dat hij in een veilig land woont en dat komt door de schrijfwijze van zijn naam niet in gevaar. Wat betreft het IVRK is het vaste jurisprudentie dat de bestuursrechter dient te toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en bij de uitoefening van haar bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Die toets heeft een terughoudend karakter. [15] Eiser heeft desgevraagd aangegeven dat zijn kinderen regelmatig aan hem vragen wanneer hun naam eindelijk gewijzigd wordt maar niet is gebleken dat zij in ernstig in hun belangen worden geraakt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college de belangen van de kinderen onvoldoende heeft betrokken bij haar besluit.
Conclusie
8.11
De rechtbank is van oordeel dat het college het verzoek van eiser tot wijziging van het brp terecht heeft afgewezen omdat de door hem overgelegde tazkera niet van hogere orde is dan het KB. Daarnaast heeft eiser geen omstandigheden aangevoerd die maken dat de Wet brp in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten omdat het bestreden besluit wegens onevenredigheid niet in stand kan blijven.
9. Ten overvloede wijst de rechtbank, zonder uitspraak te doen over de kansrijkheid daarvan, eiser er op dat hij kan verzoeken om herziening van het KB voor zover dat betrekking heeft op zijn naamsvaststelling.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.8 luidt als volgt:
1. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a en bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b:
een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland;
een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte, over het desbetreffende feit.
2 De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
en verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
3 De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan en waarvan een in Nederland geaccrediteerde consulaire ambtenaar van een ander land bevoegd een akte heeft opgemaakt die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, ontleend aan die akte.

Voetnoten

1.Toen nog de gemeentelijke basisadministratie (GBA).
3.Uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198.
4.Ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Ingevolge artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
6.Ingevolge artikel 24, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikelen 3 en 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
8.Zie ookde “Handleiding Uitvoeringsprocedures”, versie 2.5 van 15 november 2016.
9.
10.
11.
12.
13.Conclusie van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:328.
15.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1101.