Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
1. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan de akten die zijn opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland.
Hoofdregel voor het opnemen van gegevens betreffende de burgerlijke staat is de in het eerste lid opgenomen regel dat deze indien mogelijk moeten worden ontleend aan de registers van de burgerlijke stand in Nederland. In het geval dat dat niet mogelijk is, moeten de gegevens conform het tweede of het derde lid worden opgenomen. Dat de gegevens moeten worden ontleend aan de registers van de burgerlijke stand in Nederland houdt ook in dat indien een gegeven conform het tweede of derde lid is opgenomen, maar de ambtenaar van de burgerlijke stand later bij het opmaken van een akte in deze akte afwijkende gegevens opneemt, de gegevens zoals die in de akte worden opgenomen, volgens de regels van de onderhavige wet in de GBA moeten worden opgenomen.
1 De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a en bij gebreke hiervan aan een geschrift bedoeld onder b:
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de door [appellant] overgelegde documenten niet tot een verbetering van zijn geslachtsnaam in het brp kunnen leiden. Daarbij is van belang dat deze documenten niet hoger zijn dan het Iraaks identiteitsbewijs en de akte van Iraakse nationaliteit die aan het Koninklijk Besluit van 1 december 2008 ten grondslag zijn gelegd en [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn geslachtsnaam op laatstgenoemde documenten onjuist is. (…)”
Zoals de Afdeling in de uitspraken van 4 mei 2022 samenvattend heeft overwogen, moet in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag worden beantwoord of de verzoeker brondocumenten heeft weten te overleggen die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8 tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, buiten redelijke twijfel volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving in de brp heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.”
contra legem, dat wil zeggen in strijd met de wet in formele zin, getoetst kan worden, als die onevenredigheid niet in de wet in formele zin is verdisconteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daar geen sprake van. Doordat de wetgever een rangorde heeft aangebracht in artikel 2.8 is rekening gehouden met de situatie dat de brp niet gewijzigd kan worden door een brondocument van lagere orde.