ECLI:NL:RBNHO:2022:11276

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
C/15/332326/FA RK 22-4536
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in een complexe gezinszaak met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming

Op 16 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De rechtbank oordeelde dat de moeder, die een verstandelijke beperking heeft, niet in staat is om de zorg voor de minderjarige adequaat te dragen. De minderjarige, die sinds 2020 onder toezicht staat en uit huis is geplaatst, heeft behoefte aan een veilige en gestructureerde opvoeding, wat de moeder niet kan bieden. De vader, die geen gezag heeft, werd niet als belanghebbende aangemerkt in deze procedure, omdat de beëindiging van het gezag van de moeder geen directe inmenging in zijn familie- en gezinsleven vormde. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd, terwijl de GI als voogd werd benoemd. De rechtbank benadrukte het belang van het contact tussen de minderjarige en beide ouders, ondanks de beëindiging van het gezag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
ZaaknummerC
Datum uitspraak: 16 december 2022
Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI;
gevestigd te Amsterdam.
De rechtbank merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. mr. L. Scheffer, te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 22 september 2022, ingekomen bij de griffie op 22 september 2022;
- het verzoekschrift van de vader, ingekomen op 8 november 2022.
1.2.
Uit het proces-verbaal van de pro forma gehouden terechtzitting op 14
november 2022 blijkt dat de rechtbank ter zitting van 18 november 2022 alleen het verzoek
van de vader om als belanghebbende te worden aangemerkt zal behandelen. De overige verzoeken van de vader vertonen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende connexiteit om gezamenlijk met het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder te beëindigen te worden behandeld en zullen van deze procedure worden afgesplitst.
1.3.
Op 18 november 2022 heeft de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn: [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad, de moeder vergezeld door haar ambulant begeleidster [ambulant begeleidster] , de vader bijgestaan door mr. L. Scheffer, en [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 5 juni 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 5 juni 2023.
2.3.
Sinds 5 juni 2020 is [de minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. [de minderjarige] verblijft sinds 25 november 2020 in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ( [accommodatie jeugdhulpaanbieder] in [plaats] ).
Deze maatregel is laatstelijk eveneens verlengd tot 5 juni 2023.
2.4.
De GI heeft zich bij brief van 6 september 2022 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek van de Raad

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd(es) over [de minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft ter onderbouwing van het verzochte – samengevat – het volgende gesteld. [de minderjarige] woont al twee jaar niet meer bij zijn moeder. [de minderjarige] heeft in de thuissituatie bij de moeder veel meegemaakt. De moeder heeft een verstandelijke beperking en de vader heeft psychiatrische problematiek. [de minderjarige] is getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. [de minderjarige] vraagt meer van een opvoeder dan een regulier ontwikkelde jongen van 11 jaar. [de minderjarige] kan niet praten, klimt en klautert overal op en ziet geen gevaar. Het is moeilijk om [de minderjarige] te begrenzen en om contact met hem te maken. Uit onderzoek is gebleken dat de zorgen over [de minderjarige] en zijn ouders niet worden gecompenseerd door de krachten. Om deze reden is en blijft professionele hulp noodzakelijk om hem een (emotioneel) veilig opvoedklimaat te bieden om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] zich binnen zijn mogelijkheden zo goed mogelijk kan ontwikkelen. [de minderjarige] is gelet op zijn problematiek veel gebaat bij structuur en veiligheid, die hem geboden kan worden in een professionele opvoedomgeving. In de thuissituatie bij de moeder was de basiszorg van [de minderjarige] in orde. De moeder is echter onvoldoende in staat om de opvoeding van [de minderjarige] zelfstandig vorm te geven en zij realiseert zich dit ook. De draagkracht van de moeder is beperkt en daarnaast lijkt zij niet alles te begrijpen. De moeder kan door haar eigen problematiek niet goed aansluiten bij [de minderjarige] .
3.3.
De grootste zorg is dat het niet altijd lukt om (tijdig) in contact te komen met de moeder. Belangrijke afspraken, zoals doktersafspraken, worden daarom niet op tijd gemaakt. Dit is een probleem, omdat [de minderjarige] veel zorg nodig heeft. Daarnaast zijn afspraken en regelzaken soms te ingewikkeld voor de moeder. Het is daardoor niet mogelijk om altijd (tijdig) een passende beslissing te nemen. Het is lastig om met de moeder in contact te komen en zij voelt zich niet altijd verantwoordelijk om een doktersafspraak te maken of voor het maken van een afspraak om [de minderjarige] te zien. De moeder kan erg emotioneel worden en vertellen hoe zwaar het was toen [de minderjarige] nog thuis woonde. De Raad vindt het zorgelijk dat het erop lijkt dat de moeder steeds meer afstand van haar zoon neemt.
3.4.
De vader woont begeleid bij Cordaan. De vader overziet niet wat [de minderjarige] nodig heeft en kan hem geen veilig opvoedklimaat bieden. Volgens de Raad is het niet in het belang van [de minderjarige] om de vader te belasten met het gezag. Vanwege zijn eigen problematiek mag de vader [de minderjarige] alleen samen met de moeder bezoeken. De Raad vraagt zich af in hoeverre de moeder de rol van omgangsbegeleider kan vervullen. Hiernaast is het zorgelijk dat de verhouding tussen de ouders regelmatig op scherp staan, waarbij er zoals nu ruzie is en de vader [de minderjarige] niet kan zien. Volgens de Raad moet er daarom een passende vorm van begeleiding komen.
3.5.
De Raad acht het in het belang van [de minderjarige] dat de GI met het gezag over hem wordt belast, omdat zij als professionele organisatie betrokken zijn bij [de minderjarige] en zij in staat zijn om de in zijn belang noodzakelijke keuzes te maken en beslissingen te nemen. [accommodatie jeugdhulpaanbieder] is een perspectiefbiedende plek, maar deze organisatie kan geen voogdijmaatregel uitvoeren.

4.De verzoeken van de vader

4.1.
De vader heeft verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • als belanghebbende te worden aangemerkt;
  • het verzoek van de Raad af te wijzen;
  • de vader mede te belasten met het gezag over [de minderjarige] dan wel hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten;
  • bij wijze van voorlopige voorzieningen voor de duur van de procedure een zorg- en contactregeling vast te stellen van elke week een dagdeel tussen hem en [de minderjarige] ;
  • in de bodemprocedure een zorg- en contactregeling vast te stellen van elke week een dagdeel en in elke schoolvakantie minstens twee dagen aaneengesloten met een overnachting tussen hem en [de minderjarige] .
4.2.
De vader is van mening dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt. De vader heeft verwezen naar de uitgangspunten die hierover zijn geformuleerd in de uitspraken van de Hoge Raad van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:488) en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 mei 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:4587). Volgens de vader brengen de omstandigheden in dit concrete geval mee dat de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] een inmenging vormt in het familie- en gezins- dan wel privéleven van de vader en of het onderwerp van deze zaak kan leiden tot een rechterlijke beslissing die het recht op familie- en gezins- of privéleven van de vader rechtstreeks raakt. Deze bijzondere omstandigheden houden in dat, indien de vader mede zou worden belast met het gezag, de ouders hier samen uitvoering aan zouden kunnen geven en samen beslissingen over [de minderjarige] zouden kunnen nemen. Ook staat de huidige jeugdbeschermer op het moment geen contact toe tussen de vader en [de minderjarige] , terwijl de moeder geen bezwaar heeft tegen dit contact.

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1.
De moeder heeft ter zitting het volgende meegedeeld. De moeder ziet [de minderjarige] niet vaak, omdat zij een broze gezondheid heeft. De moeder heeft suikerziekte en heeft daardoor weinig energie. De moeder heeft negen jaar lang voor [de minderjarige] gezorgd. Dat vond zij heel zwaar. Zij vindt dat [de minderjarige] nu op een goede plek zit, maar zij vindt het moeilijk dat hij nooit meer thuis kan wonen. De moeder wil graag dat [de minderjarige] eenmaal per maand een weekend bij haar verblijft. Volgens de moeder wordt de vader soms boos tegen het personeel van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] , omdat [de minderjarige] zo dun is. Hij maakt zich zorgen dat er onvoldoende op de voeding van [de minderjarige] wordt gelet.
5.2.
De GI heeft ter zitting meegedeeld dat het duidelijk is dat beide ouders veel van [de minderjarige] houden. De GI zal met de moeder en [accommodatie jeugdhulpaanbieder] in gesprek gaan om de mogelijkheden tot uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] te onderzoeken. De GI vindt het ook belangrijk dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] wordt hervat. De omgang is gestopt nadat het personeel van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] zich onveilig voelde door het gedrag van de vader. De GI is opzoek naar passende omgangsbegeleiding. Zij vindt het niet wenselijk om de moeder deze verantwoordelijkheid te laten dragen. Als het niet lukt om op korte termijn iemand te vinden die de omgang begeleidt dan zal de GI de omgang zelf begeleiden. De GI vindt het belangrijk dat de omgang op een veilige manier plaatsvindt en wil hier zicht op houden.

6.De beoordeling

6.1.
De vader kan slechts worden ontvangen in zijn verzoek, indien hij - gelet op de aard van de procedure - als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan worden aangemerkt.
6.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de vader in de onderhavige zaak betreffende de beëindiging van het gezag van de moeder als belanghebbende kan worden aangemerkt, stelt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraken van de Hoge Raad van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:488 en ECLI:NL:HR:2018:463), het volgende voorop.
6.3.
Artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv bepaalt dat voor het bijzondere procesrecht in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) onder belanghebbende wordt verstaan “degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”.
6.4.
Voor de toepassing van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv behoeft het recht of de verplichting waarop men een beroep doet, nog niet in concreto vast te staan.
6.5.
Tot de in artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv beschermde ‘rechten of verplichtingen’ behoren de rechten die worden beschermd door internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, voor zover daarop door een burger in rechte rechtstreeks een beroep kan worden gedaan (omdat die rechten zijn neergelegd in een ieder verbindende bepalingen als bedoeld in artikel 93 Grondwet).
6.6.
Het vorenstaande betekent dat de door artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) niet in algemene zin kan worden afgebakend. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop iemand zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is deze in die zaak belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv.
6.7.
Ten slotte is van belang dat uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in artikel 8 lid 1 EVRM, er tevens aanspraak op kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf tevens moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. De door artikel 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.
6.8.
De rechter dient de vraag of iemand belanghebbende is in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv, te beantwoorden met inachtneming van deze uit artikel 8 EVRM voortvloeiende eisen.
6.9.
De rechtbank zal daarom – in overeenstemming met de hiervoor genoemde uitgangspunten – onderzoeken of de omstandigheden van dit
concretegeval meebrengen dat de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] een inmenging vormt in het familie- en gezins- dan wel privéleven van de (niet met het gezag belaste) vader als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM, en of het onderwerp van de onderhavige zaak kan leiden tot een rechterlijke beslissing die het recht op familie- en gezins- of privéleven van de vader rechtstreeks raakt, met als gevolg dat de vader moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv, in verbinding met artikel 8 lid 1 EVRM.
6.10.
De rechtbank acht voor die beoordeling het volgende van belang.
6.11.
In de onderhavige procedure staat vast dat de vader de biologische en – door de erkenning – juridische vader is van [de minderjarige] . De moeder en vader hebben voor de geboorte van [de minderjarige] een enigszins bestendige affectieve relatie gehad. De vader heeft [de minderjarige] na de geboorte erkend en [de minderjarige] draagt de geslachtsnaam van de vader. Voordat [de minderjarige] op zijn achtste levensjaar uit huis is geplaatst was de vader actief betrokken bij [de minderjarige] . De ouders woonden niet samen, maar de vader was regelmatig, vaak dagelijks bij de moeder en [de minderjarige] . De vader ondersteunde hen door vaak boodschappen te doen en andere spullen voor hen te kopen.
De rechtbank is met de vader van oordeel dat er op grond hiervan ‘family life’ in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen de vader en [de minderjarige] is ontstaan. Weliswaar is de vader sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] minder betrokken bij [de minderjarige] , maar hieruit volgt niet dat het ‘family life’ verbroken is geraakt. Een eenmaal aanwezig 'family life' kan slechts in zeer bijzondere, zwaarwegende omstandigheden als verbroken worden beschouwd, waarvan in deze zaak niet is gebleken.
6.12.
De rechtbank is van oordeel dat de vader in de onderhavige procedure betreffende [de minderjarige] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv. Anders dan de vader heeft gesteld, vormt de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder naar het oordeel van de rechtbank geen directe inmenging in zijn familie- en gezinsleven, dan wel privéleven met [de minderjarige] . Bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het uitgangspunt dat een ouder zonder gezag niet belanghebbende is in de procedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de andere ouder, zijn de rechtbank niet gebleken. De beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder levert ten opzichte van de niet met het ouderlijk gezag belaste vader immers geen beperking op voor de effectuering van zijn recht op familie- en gezinsleven met [de minderjarige] Daartoe merkt de rechtbank nog op dat de vader in principe omgang heeft met [de minderjarige] . De vader dient derhalve in zijn verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.13.
De rechtbank zal nu de verzoeken van de Raad beoordelen.
6.14.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.15.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder onvoldoende in staat is om zelf de volledige verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. [de minderjarige] heeft in de thuissituatie bij de moeder veel meegemaakt. [de minderjarige] is destijds onder meer geconfronteerd met huiselijk geweld. De moeder heeft een verstandelijke beperking en de vader van [de minderjarige] , die vaak in het gezin aanwezig was, heeft psychische problematiek. Daar komt bij dat [de minderjarige] niet functioneert op het niveau van een gemiddelde 11-jarige. [de minderjarige] kan niet praten, klimt en klautert overal op en ziet geen gevaar. [de minderjarige] is moeilijk te begrenzen en heeft eigenlijk één op één begeleiding van professionals nodig. Ondanks de inzet van hulpverlening is het de moeder niet gelukt om [de minderjarige] de structuur en veiligheid te bieden die hij nodig heeft en kon zij onvoldoende bij [de minderjarige] aansluiten. De moeder heeft [de minderjarige] tot zijn negende levensjaar verzorgd. De moeder vond dit echter erg zwaar en hoewel het haar verdriet doet ziet zij in dat zij niet meer volledig voor [de minderjarige] kan zorgen. De moeder is van mening dat er bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] goed voor [de minderjarige] wordt gezorgd en zij stemt daarom in met het verzoek van de Raad.
6.16.
Uit het vorenstaande volgt dat voldaan is aan de voorwaarden voor een gezagsbeëindiging zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 aanhef en onder a BW. De bevoegdheid tot gezagsbeëindiging is daarmee gegeven en de rechtbank kan zodanig beslissen. De wet laat middels de bewoordingen wel een zekere ruimte voor de rechtbank om na te gaan of er omstandigheden zijn die maken dat de rechtbank geen gebruik zou moeten maken van deze bevoegdheid, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn te achten.
6.17.
De rechtbank overweegt dat beëindiging van het ouderlijk gezag een maatregel is die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt daarnaast dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag als ook is gebleken dat de gezondheid en de ontwikkeling van het kind wordt geschaad indien de ouder of de ouders hun gezag behouden. De rechtbank is van oordeel dat dat in deze zaak het geval is. De draagkracht van de moeder is beperkt en zij lijkt niet alles goed te begrijpen. Het lukt de moeder mogelijk daardoor niet altijd om tijdig afspraken, zoals doktersafspraken voor [de minderjarige] , te maken. Het lukt ook niet altijd om tijdig in contact te komen met de moeder. Dit vormt een probleem omdat [de minderjarige] veel zorg nodig heeft en er nu niet altijd tijdig een beslissing voor [de minderjarige] wordt genomen. Dit is niet in zijn belang. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
6.18.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de moeder als betrokken en liefdevolle ouder een belangrijke rol speelt in het leven van [de minderjarige] . Een wijziging in het gezag maakt dit niet anders. De rechtbank acht het van groot belang dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] in stand blijft, zodat [de minderjarige] zich blijvend een goed beeld van zijn moeder kan vormen en zij een waardevolle rol in het leven van [de minderjarige] kan vervullen. Ter zitting is duidelijk geworden dat dit ook de intentie van de GI is en zij zal onderzoeken of de door de moeder gewenste uitbreiding van de omgang in het belang van [de minderjarige] is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de vader ook een belangrijke rol speelt in het leven van [de minderjarige] en dat de GI heeft toegezegd om de omgang tussen hem en [de minderjarige] te hervatten indien er afspraken gemaakt kunnen worden over het gedrag van vader.
6.19.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] over de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
7.2.
benoemt tot voogd(es) over genoemde minderjarige(n), William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
7.5.
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Lengyel, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.