ECLI:NL:RBNHO:2021:9585

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
8797858 \ CV FORM 20-8297
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door staking personeel

In deze zaak hebben de passagiers een vervoersovereenkomst gesloten met Ryanair DAC voor een vlucht van Malaga naar Amsterdam op 28 september 2018. De vlucht werd geannuleerd, waarna de passagiers compensatie vroegen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Ryanair, weigerde deze compensatie en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een staking door een deel van het eigen personeel, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers in hun verzoek kunnen worden ontvangen, ondanks dat het aanvankelijk niet door de wettelijke vertegenwoordigers was ingediend. De rechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd dat de annulering daadwerkelijk het gevolg was van een staking die niet voorkomen had kunnen worden. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van in totaal € 3.245,00. De proceskosten werden ook aan de vervoerder opgelegd. De beschikking is gegeven door kantonrechter S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8797858 \ CV FORM 20-8297
Uitspraakdatum: 27 oktober 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te Beverwijk

2.
[passagier sub 2], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
5.
[passagier sub 5], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kinderen
allen wonende te [woonplaats]
6.
[passagier sub 6]
7.
[passagier sub 7]
beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Ryanair DAC,
gevestigd te Dublin (Ierland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 24 september 2020;
  • akte overlegging machtiging kantonrechter voor de minderjarige kinderen;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 17 februari 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Malaga Airport, Malaga (Spanje) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 28 september 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Passagiers sub 2 en sub 5 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen (passagiers sub 3 en sub 4) te voeren.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 445,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 september 2018;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 2.800,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft verzocht om onderhavige procedure aan te houden in verband met de prejudiciële vragen die het Ambtsgericht te Hamburg heeft gesteld, in de zaak met kenmerk C-287/20, omdat de uitkomst hiervan bepalend is voor onderhavige procedure. De centrale vraag in deze procedure is immers ook of een staking door het eigen personeel is aan te merken als buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, aldus de vervoerder.
4.3.
Gelet op deze strekking van de EPGV, zal de kantonrechter de passagiers niet eerst in de gelegenheid stellen om op de incidentele vordering van de vervoerder te reageren, nu deze vordering zal worden afgewezen. Het Hof heeft reeds in het arrest van 23 maart 2021 (ECLI:EU:C:2021:226, met kenmerk C28/20) prejudiciële vragen beantwoord met betrekking tot staking door het eigen personeel. Vanuit het oogpunt van rechtseenheid en efficiëntie is er dan ook geen aanleiding (meer) om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van zaak C-287/20. De incidentele vordering zal daarom niet worden toegewezen.
4.4.
De kantonrechter dient ambtshalve te onderzoeken of de passagiers in hun verzoek kunnen worden ontvangen. Vast staat dat passagiers sub 3 en sub 4 op het moment van het indienen van het verzoek niet bekwaam waren om zelfstandig in rechte op te treden, nu uit de stukken blijkt dat zij op dat moment minderjarig waren. Passagiers sub 2 en sub 5 hebben blijkens het vorderingsformulier het verzoek aanvankelijk namens zichzelf ingediend en niet (ook) in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van passagiers sub 3 en sub 4. De passagiers hebben naar aanleiding van het door de kantonrechter verstuurde verzoek om het vorderingsformulier aan te vullen een beschikking van de kantonrechter overgelegd, waarbij aan passagiers sub 2 en sub 5 een machtiging als bedoeld in artikel 1:349 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 1:253k BW is verstrekt. Mede gelet op de deformaliseringstendens in de rechtspraak van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2004:AP1435 en ECLI:NL:HR:2013:1881), is de kantonrechter in de gegeven omstandigheden van oordeel dat het feit dat het verzoek aanvankelijk niet door passagiers sub 2 en sub 5 in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van passagiers sub 3 en 4 is ingesteld, niet tot niet-ontvankelijkheid leidt. Het verzoek zal daarom als verbeterd worden gelezen, in die zin dat het is ingediend door passagiers sub 2 en sub 5 in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van passagiers sub 3 en 4, hetgeen al in de kop van deze beschikking is verwerkt.
4.5.
Vast staat dat de oorspronkelijke vlucht van de passagiers is geannuleerd. De vervoerder is gelet hierop gehouden compensatie te betalen op grond van artikel 7 van de Verordening, tenzij hij kan aantonen dat de annulering is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, van de Verordening, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen konden worden.
4.6.
De vervoerder beroept zich op buitengewone omstandigheden omdat de annulering is veroorzaakt door de staking van (een deel van) het eigen personeel. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen in geval van stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
4.7.
Niet iedere staking levert een buitengewone omstandigheid op. Het is aan de luchtvaartmaatschappij om aan te tonen dat de staking hoe dan ook niet voorkomen had kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de staking voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden.
4.8.
De vervoerder betoogt dat de vlucht is geannuleerd vanwege stakingen van een deel van het cabinepersoneel die door de vakbonden zijn geïnitieerd. De stakingen zijn geïnitieerd op een moment dat de vervoerder diverse vakbonden heeft erkend en zelfs reeds in onderhandeling was over een collectieve arbeidsovereenkomst. De werkonderbrekingen betreffen algemene eisen van werknemersorganisaties ter verbetering van de arbeidsomstandigheden. De vervoerder heeft zich ingespannen om de stakingen te vermijden, aldus de vervoerder. Zo heeft hij contact gezocht met diverse vakbonden om gesprekken met betrekking tot een collectieve arbeidsovereenkomst te voeren. Evenwel hebben enkele vakbonden gemeend over te moeten gaan tot stakingen. Aangezien de vervoerder in redelijkheid met de vakbonden overleg heeft gevoerd en de vakbonden hebben besloten om te gaan staken, is sprake van een buitengewone omstandigheid. Het was daarbij onmogelijk om redelijke maatregelen te nemen om de annulering te voorkomen, aldus de vervoerder.
4.9.
Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder een verklaring overgelegd die volgens de vervoerder is opgesteld door de afdeling ‘Flight Operations’ en verwezen naar een uitspraak van een Spaanse rechter en twee uitspraken van Duitse rechters. De kantonrechter overweegt dat uit de overgelegde verklaring niet blijkt door wie het stuk is opgesteld, ten aanzien van welke vlucht en voor welke datum. In het document wordt vluchtnummer FR 2334 genoemd zonder datum. Daarbij is het document niet ondertekend en niet gedateerd. Voorts wordt de verklaring op geen enkele wijze ondersteund door andere producties. Mede gelet op de betwisting van de passagiers dat op de dag van de vlucht sprake is geweest van een staking door het cabinepersoneel van de vervoerder, dan wel dat de staking heeft plaatsgevonden op het tijdstip van de uitvoering van de vlucht en dat niet is gebleken dat de vervoerder geen andere keuze had dan tot annulering over te gaan. Had het op de weg van de vervoerder gelegen om dit nader te onderbouwen. Doordat de vervoerder dit heeft nagelaten kan niet worden beoordeeld of op 28 september 2018 daadwerkelijk sprake was van een staking. Daarbij heeft het Hof in haar arrest van 23 maart 2021 overwogen dat overweging 14 van de Verordening ziet op stakingen die geen verband houden met het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een staking door het eigen personeel en dat, indien de staking zou komen vast te staan, de staking in dit specifieke geval moet worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. Aan hem komt daarom geen beroep toe op artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vordering van de passagiers op grond van artikel 7 van de Verordening wordt toegewezen.
4.10.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.11.
De vervoerder voert aan dat hij op grond van artikel 15.2. van zijn algemene voorwaarden niet gehouden is om de door de passagiers gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten te voldoen. De kantonrechter overweegt dat eerder bij beschikkingen van 22 januari 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBNHO:2020:505 en ECLI:NL:RBNHO:2020:535) van deze rechtbank is geoordeeld dat artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de vervoerder als een oneerlijk beding moet worden aangemerkt. Artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de vervoerder is door de kantonrechter in voormelde beschikkingen vernietigd en dient dan ook buiten toepassing te blijven.
4.12.
Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De verzochte rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 28 september 2018, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.14.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.245,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.800,00 vanaf 28 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 218,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open