3.2Samenhangende prestaties
De volgende prestaties die de exploitant van een kamp- en vakantiebestedingsbedrijf verricht aan de kampeerders vallen onder de post:
(…)
–het geven van gelegenheid tot het plaatsen van een auto.
Niet onder de post vallen de volgende prestaties:
–het enkel geven van gelegenheid tot parkeren van vervoermiddelen;
(…)
POST B 111. Inhoud van de post
De tekst van post b 11 luidt:
‘het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden;’
(…)
Voor de toepasselijkheid van de post op bijkomende prestaties die worden verricht aan personen aan wie logies wordt verstrekt, wordt verwezen naar onderdeel 3.2 bij post b 10.”
26. Tussen partijen is in geschil of eiseres er op basis van deze besluiten op mag vertrouwen dat het geven van gelegenheid tot parkeren na beëindiging van het logies ook onder het verlaagd tarief valt. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dit het geval is omdat niet vermeld is dat de toepassing van het verlaagde tarief voor het parkeren is beperkt tot de tijd van het logies en het bij haar in beginsel niet is toegestaan om de auto geparkeerd te laten tijdens de vliegreis. Het parkeren moet samengaan met het verblijf en dat is het geval, aldus eiseres. Verweerder stelt dat het beleid redelijkerwijs niet anders valt uit te leggen dan dat de goedkeuring beperkt is tot het verstrekken van parkeergelegenheid met gelijktijdig logies.
27. De rechtbank is van oordeel dat het hierbij gaat om goedkeurend beleid dat beperkt dient te worden uitgelegd. De genoemde toelichtingen zien uitsluitend op de samenhangende prestaties bij kamp- en vakantiebestedingsbedrijven en hotels en pensions. De voorwaarde is dat het geven van gelegenheid om een auto te plaatsen geschiedt aan kampeerders of personen die logies genieten. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank, zoals verweerder stelt, niet anders worden begrepen dan dat het gaat om parkeren tijdens het verblijf, en niet het parkeren van maximaal 30 (31 -/- 1) dagen buiten dat verblijf zoals eiseres aanbiedt. Dit volgt ook uit het feit dat op grond van de tekst van de toelichtingen het enkel geven van gelegenheid tot parkeren is uitgesloten van de goedkeuring. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
28. Uit het voorgaande volgt dat het gelegenheid bieden tot parkeren voor een duur van maximaal 31 dagen als onderdeel van het PSF-arrangement moet worden aangemerkt als een afzonderlijke prestatie, waar het hoge tarief op van toepassing is. Vervolgens dient de vergoeding voor die prestatie te worden bepaald. In dit verband is het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9108 van belang. De Hoge Raad heeft in dat arrest het volgende overwogen: “3.2. Naar het Hof van Justitie heeft geoordeeld in zijn arresten van 22 oktober 1998, Madgett en Baldwin, C-308/96 en C-94/97, Jurispr. blz. I-6229, en van 25 februari 1999, Card Protection Plan, C-349/96, Jurispr. blz. I-00973, dient de belastingplichtige in de situatie dat tegen betaling van één prijs verschillende te onderscheiden diensten worden verleend, bij de toedeling van het totaalbedrag aan de verschillende diensten de eenvoudigste berekenings- of beoordelingsmethode te volgen. Hierbij kan worden gedacht aan een methode gebaseerd op de werkelijke kosten dan wel een methode gebaseerd op de marktwaarde. Uit het na de uitspraak van het Hof gewezen arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2005, My Travel, C-291/03, Jurispr. blz. I-08477, volgt dat van een vrije keus voor de marktwaardemethode dan wel de methode van de werkelijke kosten in beginsel geen sprake is. De belastingplichtige dient bij de splitsing van een vergoeding de marktwaardemethode te hanteren, tenzij hij kan aantonen dat de methode van de werkelijke kosten voor het betrokken heffingstijdvak de werkelijke samenstelling van de als één geheel geleverde prestaties getrouw weergeeft.”
29. Uitgangspunt is derhalve dat de toedeling van de totaalprijs van het PSF-arrangement op grond van de marktwaardemethode dient te geschieden. Dit is anders indien eiseres kan aantonen dat de methode van de werkelijke kosten de werkelijke samenstelling van de als één geheel geleverde prestaties getrouw weergeeft.
30. Eiseres heeft in haar eigen administratie de volgende bedragen aan parkeeromzet geboekt:
2012 2013 2014 2015 2016
€ 230.659 € 372.784 € 494.199 € 508.357 € 651.633
Daarmee heeft eiseres zelf aangegeven welke waarde het gedeelte van het PSF-arrangement heeft dat aan parkeren dient te worden toegerekend. Deze bedragen zijn, zoals tussen partijen niet in geschil is, gebaseerd op een bedrag van € 40 per PSF-arrangement dat aan PSF-afnemers wordt berekend. Verweerder heeft vervolgens bij het berekenen van de naheffingsaanslagen nog een afslag toegepast voor een hoger toe te rekenen bedrag aan het shuttlevervoer dan eiseres zelf al had gedaan (€ 6 per arrangement), namelijk € 7,50. Daarmee is een lager bedrag dan € 40 toegerekend aan het parkeren, namelijk € 36,25 per arrangement. Dit bedrag is, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, aanzienlijk lager dan de gemiddelde marktwaarde van de verstrekking van besloten parkeergelegenheid gedurende 31 dagen op of in de nabije omgeving van luchthaven Schiphol in de jaren 2012 – 2016. Uit de door verweerder overgelegde gegevens blijkt dat 7 dagen parkeren op luchthaven Schiphol in 2017 € 95 kostte, hetgeen 19% duurder was dan in de herfst van 2012, hetgeen betekent dat dit in 2012 ongeveer € 80 kostte. Dit is meer dan het dubbele van hetgeen thans bij eiseres in aanmerking is genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de marktwaarde van het parkeren zeker niet te hoog is vastgesteld.
31. Voorts zal ook indien er vanuit zou moeten worden gegaan dat de marktwaarde van het shuttlevervoer hoger is dan € 7,50 per arrangement, zoals eiseres stelt, dit niet leiden tot een lagere toe te rekenen waarde van de totaalvergoeding aan het parkeren. Immers, de waarde van het logies staat vast, dit is het bedrag wat berekend wordt aan hotelgasten die geen gebruik maken van het PSF-arrangement. Een evenredige allocatie over de te onderscheiden prestaties, te weten parkeren, logies en shuttlevervoer, leidt bij een toepassing van een door eiseres gestelde hogere markwaarde voor het shuttlevervoer niet tot een lagere waarde dan € 36,25 voor het parkeren.
32. Eiseres heeft voorts naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de marktwaarde van het shuttlevervoer hoger is dan € 7,50 per arrangement. Het door haar aangevoerde taxi- of besloten busvervoer is onvoldoende vergelijkbaar met het shuttlevervoer waar ook andere gasten en personeel gebruik van kunnen maken. De stelling van eiseres dat de marktwaarde van het parkeren ook op nihil bepaald zou kunnen worden omdat aan de overzijde van de [# 2] gratis geparkeerd zou kunnen worden, wordt door de rechtbank eveneens verworpen. Eiseres heeft onvoldoende gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat dit parkeren onder vergelijkbare omstandigheden gebeurt als bij eiseres het geval is. Bovendien heeft eiseres, zoals hiervoor is aangegeven, in haar administratie zelf een waarde toegerekend aan het parkeren. Deze is met een afslag ten voordele van eiseres gebruikt voor het berekenen van de naheffingsaanslagen. Voor zover eiseres heeft bedoeld dat de informatie in haar administratie bij nader inzien onjuist is, is het aan haar om op reële wijze te onderbouwen op welke bedragen haar administratie dan had moeten worden gebaseerd.
33. Het betoog van eiseres dat voor de toerekening van het gedeelte van de totaal vergoeding aan parkeren uitgegaan zou moeten worden van een kostprijs benadering wordt door de rechtbank eveneens verworpen. Immers, eiseres dient dan aan te tonen dat de kostprijsmethode voor de betrokken heffingstijdvakken de werkelijke samenstelling van de als één geheel geleverde prestaties getrouw weergeeft. De rechtbank acht eiseres hierin niet geslaagd. Ten eerste omdat eiseres in het geheel niets heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt ten aanzien van de kostprijs van het logies. Ten tweede omdat eiseres ten aanzien van de kostprijs van het shuttlevervoer niet is uitgegaan van daadwerkelijke kostprijzen van het shuttlevervoer, maar de kostprijs heeft berekend op basis van aannames. Eiseres heeft onvoldoende inzicht gegeven in hoeverre het gebruik van het shuttlevervoer voor PSF- arrangementen was, en in hoeverre voor andere doeleinden. Uit de stukken van het geding en hetgeen partijen hebben gesteld volgt dat het shuttlevervoer niet alleen voor de PSF-arrangementen werd gebruikt. Ten slotte omdat eiseres voor de kostprijs van het parkeren ook niet is uitgegaan van daadwerkelijke kosten, maar van aannames ten aanzien van het aantal m2 per parkeerplaats, bouwkosten, afschrijving en onderhoud. Ook heeft zij voor het berekenen van de kostprijs per arrangement ten onrechte gerekend met een gemiddelde parkeerduur van 10 dagen per arrangement, terwijl de prestatie die eiseres leverde het recht tot parkeren gedurende maximaal 31 dagen was. Eiseres is derhalve niet in haar bewijslast geslaagd.
34. De rechtbank is van oordeel dat de toedeling van het totaalbedrag dat door eiseres is berekend aan PSF-gasten aan de verschillende diensten dient te geschieden met behulp van de marktwaardemethode, en dat verweerder hiervoor zeker geen te hoog bedrag in aanmerking heeft genomen bij het berekenen van de naheffingsaanslagen.
35. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
36. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.