ECLI:NL:RBNHO:2021:6786

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
8870896 \ CV EXPL 20-9592
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake arbeidsongeschiktheid en re-integratie van werknemer bij Tata Steel

In deze zaak heeft [eiser], die van 1984 tot 2017 in dienst was bij Tata Steel, een vordering ingesteld tegen zijn werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen en verboden onderscheid op grond van handicap. De kantonrechter heeft op 31 maart 2021 een tussenvonnis gewezen waarin werd geoordeeld dat het beroep op verjaring niet slaagt, maar dat de vordering tot schadevergoeding niet is verjaard voor zover deze voortvloeit uit tekortkomingen in de re-integratie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Tata Steel zich niet als goed werkgever heeft gedragen door te laat een arbeidsdeskundig onderzoek te laten verrichten. De vorderingen van [eiser] tot schadevergoeding en betaling van achterstallig loon zijn in behandeling genomen, waarbij de kantonrechter heeft aangegeven dat er nog onduidelijkheden zijn over de hoogte van het achterstallige loon. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de partijen zijn in de gelegenheid gesteld om aanvullende akten in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8870896 \ CV EXPL 20-9592
Uitspraakdatum: 31 maart 2021
tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: L. de Jong
tegen
Tata Steel IJmuiden B.V.
gevestigd te Velsen-Noord
gedaagde
verder te noemen: Tata Steel
gemachtigde: mr. E.F. Seunke

1.Procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 19 oktober 2020 een vordering tegen Tata Steel ingesteld. Tata Steel heeft schriftelijk geantwoord. Op 3 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Voorafgaand aan de zitting hebben [eiser] en Tata Steel bij brieven van 4 en 15 februari 2021 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[eiser] , geboren [in 1966] , is van 1 november 1984 tot 1 mei 2017 bij (de rechtsvoorganger van) Tata Steel in dienst geweest. [eiser] heeft tijdens zijn dienstverband, voordat hij voor het eerst arbeidsongeschikt raakte, gewerkt bij de hoogovens en de vertinnerij.
2.2.
Op 31 maart 2003 heeft [eiser] zich arbeidsongeschikt gemeld vanwege nek- en schouderklachten. Kort na de ziekmelding tot 10 januari 2009 heeft [eiser] als heftruckchauffeur gewerkt. In die periode is hij meerdere keren arbeidsongeschikt geweest en weer hersteld.
2.3.
Bij brief van 31 januari 2008 heeft [eiser] aan Tata Steel geschreven:
‘Maar we moeten wel naar het verleden kijken van mijn ziekmeldingen betreft mijn nekhernia en hoe er mee omgegaan is […] Ik ben er ook van overtuigd na 4 jaren dat ik niet goed ben behandeld met mijn nekhernia die al 4 jaar gaande is, Waardoor ik nu in deze situatie ben beland […] Uit al deze stukken kunt U na gaan ondanks herhaaldelijke nek klachten door de nekhernia ben ik constant onverantwoord op een verkeerde werkplek neergezet, Waardoor ik telkens uitviel van mijn werk.’
2.4.
Bij brief van 8 februari 2008 heeft [eiser] aan het UWV geschreven:
‘Ik word namelijk op deze manier Geestelijk en psychologisch helemaal Gek gemaakt, Ik Kan Hier Niet Meer Tegen. Ik wordt van Kast naar de Muur Gestuurd maar Oplossing Ho maar. Ze hebben Me Helemaal Overspannen gemaakt. […] Ik kan het Niet meer Verdragen, Hoe ze met mij tot nu toe zijn omgegaan.’
2.5.
Bij deskundigenoordeel van 17 maart 2008 heeft het UWV geoordeeld:
‘Ik erken dat, als werknemer al bij aanvang in passend werk zou zijn herplaatst, dit nog geen garantie zou zijn geweest dat hij daarna nooit meer met nekklachten was uitgevallen. Er speelden (en spelen) waarschijnlijk meerdere factoren een rol bij het ontstaan en in stand houden van de klachten, ook factoren die buiten de invloedssfeer van werkgever gelegen zijn. Er zou in elk geval wel een belangrijke factor zijn uitgesloten. […]4. ConclusieHet kan werkgever niet worden ontzegd dat hij veel heeft ondernomen om werknemer te herplaatsen, maar hij heeft daarbij lang niet altijd adequaat gehandeld. Er is daarnaast te lang gewacht met het inzetten van adequate acties. Er zijn daardoor mijns inziens reïntegratiekansen verloren gegaan.’
2.6.
Bij beslissing van 20 oktober 2008 heeft het UWV de WIA-aanvraag van [eiser] opgeschort en aan Tata Steel een loonsanctie opgelegd voor de duur van (maximaal) 52 weken.
2.7.
Bij brief van 8 januari 2009 heeft Tata Steel het UWV verzocht om de loonsanctie te verkorten in verband met de volledige inzet van [eiser] op de Inspectiebanen:
‘De heer [eiser] krijgt daarna een formele aanstelling op maat, als Operator Inspectiebanen. De bestaande functiebenaming is Operator PKI, maar dan zou hij ook werkzaam moeten zijn op de Platenknipbanen. Omdat hij niet volledig inzetbaar is, hij kan slechts 2 van de 8 taken, hebben wij zijn loonwaarde vastgesteld op 80%.’Bij beslissing van 4 februari 2009 heeft het UWV de loonsanctie verkort tot 16 maart 2009.
2.8.
Bij brief van 9 januari 2009 heeft Tata Steel aan [eiser] geschreven:
‘Na een gedegen opleiding en instructie zult u volledig ingezet worden voor alle voorkomende werkzaamheden bij IB11 en IB12. […] Op IB12 heeft u nog geen ervaring […] In het belloschema zoeken we naar een vergelijkbare installatie met 8 bedieningspraktijktaken. Als iemand in de groeilijn 2 bedieningspraktijktaken beheerst kan hij naar fgr. 6. Dat is bepalend voor de loonwaarde die wij voor u vaststellen; uw huidige salaris is 100%; het maximum in fgr. 6 is 80% hiervan. Uw loonwaarde wordt derhalve vastgesteld op 80%.U zult door het UWV worden opgeroepen voor de WIA-beoordeling; hierin worden uw beperkingen vastgesteld en bekeken ten opzichte van uw formele werkplek in de chauffeurspool. Van het UWV verwachten we een formele verklaring over uw ongeschiktheid van het werk in de chauffeurspool. Zodra dat is vastgelegd, kunnen we u aanstellen als operator IB 11/IB12.’
2.9.
Op 11 augustus 2008 heeft [eiser] de Commissie Gelijke Behandeling gevraagd om te onderzoeken of Tata Steel jegens [eiser] onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte en/of ras. In zijn uitspraak van 6 juli 2009 heeft de Commissie geoordeeld:
‘De Commissie constateert dat de beperkingen van verzoeker(ktr: [eiser] )
zich al sinds 2003 voordoen en dat verweerster(ktr: Tata Steel)
reeds lange tijd op de hoogte was, althans had moeten zijn van verzoekers nekhernia en de daarmee samenhangende beperkingen in zijn belastbaarheid. In dat licht had het voor de hand gelegen dat verweerster, voordat zij verzoeker herplaatste in de functie van productiemedewerker aan de PKB’s en de IB’s, door haar arbeidsdeskundige een onderzoek zou hebben laten verrichten naar de geschiktheid van verzoeker voor de taken die hij binnen deze functie zou moeten uitvoeren. Voorgaande klemt te meer daar het doel van het re-integratietraject er nu juist op gericht was passende arbeid voor verzoeker te vinden. De Commissie stelt vast dat verweerster dit onderzoek pas in juli 2008 heeft laten verrichten, terwijl verzoeker al sinds oktober 2007 aan het werk was in een functie die door verweerster als passend werd verondersteld. Het bevreemdt in dit verband dat verweerster pas in oktober 2008 haar arbeidsdeskundige heeft laten onderzoeken of en zo ja welke doeltreffende aanpassingen nodig zouden zijn om verzoeker geschikt te maken voor de functie.Hoewel de Commissie constateert dat verweerster zich uiteindelijk wel heeft ingespannen de passendheid van de functie en de eventuele doeltreffende aanpassingen te onderzoeken,(ktr: maar)
dat het, gezien de voorgeschiedenis, op de weg van verweerster had gelegen dit te doen vóórdat verzoeker werd geplaatst in zijn huidige functie. Daarmee heeft verweerster in strijd met haar onderzoeksplicht uit artikel 2 WGBH/CZ gehandeld en heeft zij onderscheid gemaakt op grond van handicap/chronische ziekte.’
2.10.
Op 7 oktober 2011 heeft [eiser] zich arbeidsongeschikt gemeld.
2.11.
Op enig moment in 2012 heeft [eiser] psychologische hulp gezocht. Op 6 december 2012 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. In het verslag van dat gesprek staat dat [eiser] zich ongelukkig voelt door vele moeilijke situaties die hij in zijn leven heeft meegemaakt; het overlijden van zijn vader, de ziekte van zijn broer, de ziekte en het overlijden van zijn dochter in 2007, een rechtszaak over een huis en zijn schulden. Ook staat in het verslag dat [eiser] veel problemen op zijn werk heeft gehad, dat hij een nekhernia en een zenuwontsteking heeft (gehad) en dat hij op het werk werd uitgescholden en weggepest door collega’s. In het behandelplan staat dat er sprake is van
‘verschillende klachten waarbij met name de depressieve gevoelens en eenzaamheid naar voren komen’.
2.12.
Bij beslissing van 3 september 2013, in het kader van de WIA-aanvraag, heeft het UWV geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen op dat moment onvoldoende waren, omdat [eiser] vanaf 1 juli 2013 belastbaar was voor arbeid, maar er sindsdien nog geen concrete re-integratieactiviteiten waren ontplooid. Het UWV heeft een loonsanctie van (maximaal) 52 weken opgelegd die uiteindelijk is verkort tot 6 april 2014.
2.13.
Bij brief van 6 oktober 2013 heeft [eiser] Tata Steel aansprakelijk gesteld. In de onderwerpregel van de brief staat:
‘Aansprakelijk stellen van mijn Werkgever: Tata-Steel IJmuiden, Voor de Opgelopen Nekhernia,Door Zware Werkomstandigheden, En juist vanaf die dag Jaren lang Verkeerd en Ongelijke behandeling, En de schade die ik hierdoor jaren lang zowel Materieel als Immaterieel Heb geleden en nog zal leiden.’
2.14.
Verder heeft [eiser] in de brief geschreven:
‘Door de Opgelopen Nekhernia ben ik Jaren Ongelijk Behandeld en wat nog steeds gaande is, Deze Ongelijke Behandel wijze is dan ook Door de Commissie Gelijke Behandeling vastgesteld. (zie Oordeel 6-juli 2009). En ook nog eens paar Rapportages van UWV door verschillende Arbeidsdeskundigen is geconstateerd dat er niet naar behoren is gehandeld en zelfs een Jaar Boete opgelegd, […] Maar evengoed moest ik vanaf die dag 20% van mijn inkomen inleveren van U, en wel vanaf dat moment had U al eenzijdig besluit genomen over mijn inkomen, U betaalde mij al jaren 80% geheel op Uw eigen manier genomen besluit. […] Hoogst waarschijnlijk kunt U ook niet begrijpen dat deze houding van U en al Uw leidinggevenden met hun Teamleiders mij Lichamelijk en Geestelijk behoorlijk hebben toegetakeld door de Jaren heen. Deze houding en standpunt van U Jaren lang is dan ook de reden geweest om U,(Tata Steel IJmuiden), Nu Aansprakelijk te stellen voor deze Opgelopen (Nekhernia en Zenuwontsteking en de gevolgen er van door Zware Werkomstandigheden en de Psychische druk. […] En ik word door de Collega en Teamleider uitgescholden, Als je werk niet kan uitoefenen moet je maar Oprotten enz., […] Maar dat neemt niet weg dat ik mijn Juridische stappen niet zal zetten, Als U hier ook niets mee doet.
2.15.
In een reactie van 20 november 2013 heeft Tata Steel geschreven:
‘In uw brief stelt u dat de omstandigheden waaronder u bij Tata Steel werkt, geleid hebben tot fysiek letsel en psychische druk voor welke schade u Tata Steel aansprakelijk stelt. Tevens wilt u dat de directie hiervan op de hoogte wordt gesteld.’Tata Steel schrijft in haar brief dat [eiser] een inhoudelijke reactie op de aansprakelijkstelling zal ontvangen.
2.16.
Bij brief van 8 juli 2014 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [eiser] verzocht om de beloofde inhoudelijk reactie en om erkenning van de aansprakelijkheid. Ook staat in de brief dat [eiser] aanspraak maakt op betaling van achterstallig loon vanaf 2007. Bij brief van 13 juli 2015 heeft [eiser] Tata Steel verzocht zijn uurloon vanaf 2009 te corrigeren.
2.17.
[eiser] heeft sinds 5 april 2014 een WIA-uitkering. Bij beslissing van 4 oktober 2016 heeft het UWV een ontslagvergunning verleend. Bij brief van 19 oktober 2016 heeft Tata Steel de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd tegen 1 mei 2017.
2.18.
Bij brief van 13 december 2017 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [eiser] aan Tata Steel geschreven:
‘De heer [eiser] heeft uw onderneming in een eerder stadium aansprakelijk gesteld voor de door hem opgelopen gezondheidsschade. Hiermee laat ik u weten dat betrokkene Tata Steel onverminderd aansprakelijk houdt voor zijn geleden en te lijden schade. Hij behoudt zich dan ook ondubbelzinning het recht op nakoming voor, zoals bedoeld in art. 3:317 BW. Verder vernam ik dat het loon van de heer [eiser] met 20% werd teruggebracht. De heer [eiser] meent dat dit onterecht is gebeurd en dat hij recht heeft op aanvulling tot zijn volledig loon. Ook wat dit betreft behoudt hij zich ondubbelzinning het recht op nakoming voor, zoals bedoeld in art. 3:317 BW. […]’
2.19.
Bij brief van 6 september 2018 heeft [eiser] aan Tata Steel geschreven:
‘Hierbij wil ik U nogmaals Aansprakelijk stellen voor de volgende, Nerkhernia wat ik door Zware werkomstandigheden heb opgelopen, Aanspraak stellen op de daar door ontstaan materiele en immateriele schade, Aanspraak stellen op maken van Verboden Onderscheid conform uitspraak College Rechten van de Mens 2009 in Utrecht.Ik stel U ook Aansprakelijk voor dat U Onterecht eenzijdig en geheel Onwettig 20% loon heeft ingehouden sinds 2009 tot op de dag van Ontslag via UWV. […]’
2.20.
Bij dagvaarding van 1 oktober 2019 heeft [eiser] de kantonrechter verzocht om voor recht te verklaren dat Tata Steel op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade van [eiser] , met veroordeling van Tata Steel tot vergoeding van zijn materiële en immateriële schade. [eiser] heeft daarnaast verzocht om Tata Steel te veroordelen tot betaling van een voorschot op de materiële en immateriële schade ter hoogte van € 35.000,-. Ten aanzien van de aansprakelijkheid van Tata Steel heeft [eiser] in die procedure onder meer gesteld:
‘Toen [eiser] reeds getroffen was door een nekhernia, nek-en schouderklachten, werd hij gere-integreerd als heftruckchauffeur. Heftruckchauffeur is een ernstig nekbelastende functie. Hierdoor is de gezondheid van [eiser] extra beschadigd en heeft hij zich definitief ziek moeten melden. De werkgever heeft hiermee een verkeerde re-integratiebeslissing genomen en hiermee niet aan haar zorgplicht voldaan.’
2.21.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 22 juli 2020 de vorderingen van [eiser] afgewezen omdat – samengevat – de blootstelling van [eiser] aan gevaarlijke werkomstandigheden onvoldoende is komen vast te staan en omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de klachten van [eiser] zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden. [eiser] heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. Hij heeft Tata Steel gedagvaard tegen 19 oktober 2021.

3.Vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat
  • a) Tata Steel jegens [eiser] niet als goed werkgever heeft gehandeld,
  • b) Tata Steel jegens [eiser] onderscheid heeft gemaakte op grond van handicap/chronische ziekte.
3.2.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Tata Steel veroordeelt tot betaling van
  • c) een immateriële schadevergoeding van € 50.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente,
  • d) € 100.010,- bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding,
  • e) de proceskosten.
3.3.
[eiser] legt aan de vorderingen onder (a) en (b) ten grondslag – kort weergegeven – dat Tata Steel gedurende de ziekte en arbeidsongeschiktheid van [eiser] onvoldoende inspanning heeft verricht voor zijn re-integratie in passende werkzaamheden en dat Tata Steel [eiser] in de periode 2003 tot 2007 heeft geïntimideerd. Zijn collega’s, teamleider en chef van de wacht hebben bijvoorbeeld gezegd dat [eiser] niet wilde werken, dat hij alleen maar zat te janken en hij beter kon opsodemieteren. Dat Tata Steel onvoldoende inspanning heeft verricht voor de re-integratie van [eiser] in passende werkzaamheden volgt onder meer uit het deskundigenoordeel van 17 maart 2008, het arbeidsdeskundigenrapport van 19 oktober 2008, de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling van 6 juli 2009 en het arbeidsdeskundig rapport van 3 september 2013. Dit heeft naast fysieke klachten, ook geleid tot mentale belasting van [eiser] . Door deze handelwijze van Tata Steel heeft [eiser] emotionele schade geleden. Die moet Tata Steel vergoeden [vordering (c)].
3.4.
Aan vordering (d) legt [eiser] ten grondslag dat Tata Steel de loonwaarde van zijn nieuwe werkzaamheden zonder zijn instemming en zonder goedkeuring van het UWV heeft vastgesteld op 80% van de loonwaarde van zijn eigen werk als heftruckchauffeur. Tata Steel heeft deze loonwaarde nooit onderbouwd. Bovendien zijn de inhoudingen in strijd met de cao.

4.Verweer

4.1.
Tata Steel betwist de vorderingen. Zij voert aan – samengevat – dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat [eiser] misbruik van procesrecht maakt door dezelfde vorderingen nog een keer in te stellen, omdat in het vonnis van 22 juli 2019 al op gelijke vorderingen is beslist. Daarom vraagt Tata Steel om [eiser] te veroordelen tot betaling van de volledige kosten van juridische bijstand. Tata Steel voert verder aan dat de vorderingen van [eiser] op grond van artikel 3:310 BW verjaard zijn, omdat alles wat [eiser] heeft gesteld ten aanzien van intimidatie en verboden onderscheid voor 19 oktober 2015 heeft plaatsgevonden.
4.2.
Tata Steel betwist meer subsidiair dat zij zich jegens [eiser] niet als goed werkgever heeft gedragen en dat [eiser] zou zijn gepest of dat collega’s en/of leidinggevenden intimiderende opmerkingen hebben gemaakt. Ten aanzien van het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling voert Tata Steel aan dat haar weliswaar een (formeel) verwijt wordt gemaakt ten aanzien van re-integratie, maar dat [eiser] daarvan geen materiële of immateriële schade heeft ondervonden. [eiser] heeft die schade ook niet onderbouwd.
4.3.
Voor zover de loonvordering van [eiser] niet is verjaard, heeft Tata Steel aangevoerd dat [eiser] nooit heeft geprotesteerd tegen de nieuwe loonwaarde van zijn nieuwe functie. De toekenning van deze loonwaarde is conform de cao gegaan en het maandinkomen van [eiser] is bovendien niet lager geworden. De loonvordering is ten slotte niet naar behoren onderbouwd.

5.Beoordeling

5.1.
De vragen die voorliggen zijn of Tata Steel zich jegens [eiser] als goed werkgever heeft gedragen en of Tata Steel verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte. Voor zover dat het geval is, moet de vraag worden beantwoord of Tata Steel aan [eiser] een vergoeding voor immateriële schade moet betalen. Ten slotte ligt de vraag voor of Tata Steel aan [eiser] nog loon moet betalen.
5.2.
Tata Steel heeft drie formele verweren aangevoerd die volgens Tata Steel leiden tot niet-ontvankelijkheid. Ten eerste heeft Tata Steel aangevoerd dat het vonnis van 22 juli 2020, waarin de vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, bindende kracht heeft op grond van artikel 236 Rv. Ten tweede heeft Tata Steel aangevoerd dat de vorderingen van [eiser] zijn verjaard. Ten slotte heeft Tata Steel aangevoerd dat [eiser] in strijd met zijn klachtplicht (artikel 6:89 BW) heeft gehandeld.
Vorderingen (a) en (b) verklaringen voor recht
Artikel 236 Rv
5.3.
[eiser] is in zijn vorderingen niet ontvankelijk als de geschilpunten die in de onderhavige procedure aan de orde zijn, al aan de orde zijn geweest in de eerdere procedure en als de kantonrechter op dezelfde geschilpunten al heeft beslist. [eiser] is in zijn vorderingen wel ontvankelijk als in hij in deze procedure dezelfde of een soortgelijke vordering instelt op basis van een andere grondslag dan de grondslag waarover de kantonrechter zich in de vorige procedure nog niet heeft uitgelaten, ongeacht of [eiser] deze andere grondslag in die eerdere procedure had kunnen aanvoeren (zie: ECLI:NL:HR:2020:2099).
5.4.
Het beroep van Tata Steel op artikel 236 Rv slaagt niet. De kantonrechter licht dat als volgt toe. In de vorige procedure ging het om (het ontstaan van) de nekhernia en de daaruit voortvloeiende materiële en immateriële schade. De juridische grondslag van die vordering was artikel 7:658 BW. In de uitspraak is alleen de vordering tot betaling van (een voorschot op) schadevergoeding als gevolg van de nekhernia beoordeeld. In de onderhavige procedure gaat het om immateriële schade op grond van het tekortschieten in de re-integratie en de discriminatie en intimidatie. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] stelt dat Tata Steel zich niet als goed werkgever heeft gedragen doordat zij haar re-integratieverplichtigen heeft geschonden en [eiser] heeft gediscrimineerd en geïntimideerd. Artikel 7:611 BW is in deze procedure dus de juridische grondslag. Hoewel er wel een zekere overlap bestaat voor wat betreft de grondslagen van de immateriële schade, is er ook voldoende onderscheid tussen deze grondslagen. De kantonrechter heeft zich in de vorige procedure niet uitgelaten over het tekortschieten in de re-integratieverplichtingen, de discriminatie en intimidatie. De arbeidsdeskundige rapporten, het deskundigenoordeel en de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling speelden in die uitspraak geen rol, terwijl deze stukken in deze procedure de onderbouwing van de grondslag vormen. Aan het voorgaande doet – zoals hiervoor overwogen – niet af dat de grondslag van de onderhavige procedure (de algemene norm van) goed werkgeverschap, ook in de vorige procedure aan de vordering ten grondslag gelegd had kunnen worden.
Verjaring?
5.5.
Tata Steel heeft daarnaast als formeel verweer aangevoerd dat de vorderingen van [eiser] zijn verjaard. Gelet op artikel 3:310 BW verjaart een vordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaar en een dag na de dag waarop de benadeelde met de schade bekend is geworden. Ter zitting is aan de orde gesteld dat – gelet op de grondslag van de gevorderde verklaringen voor recht en de gevorderde schadevergoeding – deze termijn begon te lopen op 6 juli 2009, de dag waarop de Commissie Gelijke Behandeling uitspraak heeft gedaan. In die uitspraak oordeelde de Commissie Gelijke Behandeling dat Tata Steel in strijd met haar onderzoeksplicht uit artikel 2 WGBH/CZ heeft gehandeld en onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap/chronische ziekte, doordat Tata Steel pas in juli 2008 een arbeidsdeskundig onderzoek heeft laten verrichten naar een functie die [eiser] al vanaf oktober 2007 verrichtte.
5.6.
De vorderingen verjaarden dus op 7 juli 2014, voor zover de verjaring van de vorderingen niet tijdig is gestuit. Gelet op artikel 3:317 lid 1 BW wordt verjaring van een rechtsvordering tot nakoming – waaronder ook moet worden begrepen de gevorderde schadevergoeding – gestuit door een schriftelijke aanmaning of schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Door een stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar aan (artikel 3:319 lid 1 en 2 BW).
5.7.
[eiser] stelt dat hij de vordering tot betaling van schadevergoeding heeft gestuit met de door en namens hem verstuurde brieven van 6 oktober 2013, 8 juli 2014, 13 december 2017 en 6 september 2018 (zie: feiten). De brief van 6 oktober 2013 is als enige vóór 7 juli 2014 gestuurd, zodat onder meer bepalend is of die brief moet worden aangemerkt als stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW. Daarnaast moet worden beoordeeld of [eiser] binnen vijf jaar na 6 oktober 2013 en binnen vijf jaar vóór het uitbrengen van de dagvaarding in de onderhavige zaak op 19 oktober 2020, nogmaals de vorderingen heeft gestuit.
5.8.
Naast aansprakelijkstelling voor de (gevolgen van) de nekhernia – wat buiten het bereik van deze procedure valt – schrijft [eiser] in zijn brief van 6 oktober 2013 over ongelijke behandeling en (immateriële) schade. Hij verwijst daarbij naar het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling en de rapportages van het UWV. In de brief benoemt [eiser] ook enkele keren dat sprake was van psychische druk of uitschelden en schrijft hij over het mogelijk zetten van juridische stappen. Blijkens de brief van 20 november 2013 heeft Tata Steel de brief van [eiser] opgevat als aansprakelijkstelling voor schade als gevolg van fysiek letsel en psychische druk. Bij brief van 8 juli 2014 is namens [eiser] geschreven dat [eiser] Tata Steel aansprakelijk heeft gesteld voor schade als gevolg van het oplopen van fysieke klachten door de aan hem opgelegde werkzaamheden. In de brief van 13 december 2017 staat dat [eiser] Tata Steel (onverminderd) aansprakelijk houdt voor geleden en te lijden gezondheidsschade. In de brief van 6 september 2018 stelt [eiser] Tata Steel expliciet aansprakelijk voor de door de nekhernia ontstane materiële en immateriële schade en het maken van verboden onderscheid (onder verwijzing naar de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling).
5.9.
Aan de mededeling in de zin van artikel 3:317 BW mag niet de eis worden gesteld dat de vordering nauwkeurig is omschreven met de aanwijzing van de correcte juridische grondslag (zie ECLI:NL:HR:2008:BD1494). Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat [eiser] zich na 6 oktober 2013 alleen nog zijn recht op nakoming heeft voorbehouden ten aanzien van de schade die voortvloeit uit de nekhernia en het verboden onderscheid. Om die reden is niet van belang of [eiser] met de brief van 6 oktober 2013 nog de verjaring van andere vorderingen heeft gestuit, hij heeft dat namelijk niet binnen vijf jaar daarna (nogmaals) gedaan.
5.10.
De conclusie is dat de vordering tot schadevergoeding niet is verjaard voor zover de gevorderde schadevergoeding het gevolg is van de tekortkomingen in de re-integratie die voortvloeien uit de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling. Voor het overige is de vordering tot schadevergoeding wel verjaard.
Klachtplicht
5.11.
Tata Steel heeft ter zitting nog aangevoerd dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met de klachtplicht van artikel 6:89 BW door niet (tijdig) te klagen over (onder andere) de gestelde discriminatie. Afgezien van het feit dat Tata Steel dit verweer (te) laat heeft gevoerd, slaagt het ook inhoudelijk niet. Uit het (omvangrijke) dossier volgt duidelijk dat de relatie tussen Tata Steel en [eiser] niet goed was en dat [eiser] steeds brieven heeft gestuurd om zijn ongenoegen kenbaar te maken. Bovendien heeft [eiser] zijn vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding op grond van de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling binnen de verjaringstermijn gestuit. Gelet op alle – waaronder voornoemde – omstandigheden van het geval is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] zijn klachtplicht niet heeft geschonden.
Onderscheid
5.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is voor het beantwoorden van de vraag of Tata Steel onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap/chronische ziekte alleen nog de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling van belang. De kantonrechter overweegt dat Tata Steel onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij het in die uitspraak vastgestelde onderscheid heeft gemaakt, zodat dit gedeelte van de vordering bij eindvonnis zal worden toegewezen.
Goed werkgeverschap
5.13.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of Tata Steel zich met het door haar gemaakte onderscheid niet als goed werkgever heeft gedragen. De kantonrechter overweegt dat het door de Commissie Gelijke Behandeling vastgestelde verwijt erop neerkomt dat Tata Steel te laat een arbeidsdeskundig onderzoek heeft laten verrichten, zodat Tata Steel niet (tijdig) heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Naar het oordeel van de kantonrechter brengt dit in de voorliggende situatie met zich mee dat Tata Staal zich niet als goed werkgever heeft gedragen. Daartoe is redengevend dat [eiser] Tata Steel regelmatig heeft aangegeven dat hij niet in staat was de door Tata Steel aangeboden functie uit te oefenen en dat Tata Steel ter zitting heeft verklaard dat het ‘
toch een beetje trial and error was’. Het ligt op de weg van een (goed) werkgever om zich te laten adviseren door medici en arbeidsdeskundigen over welke werkzaamheden een werknemer kan doen.
Trial and erroris niet de aangewezen weg. Gesteld noch gebleken is dat, en waarom Tata Steel zich niet eerder kon laten adviseren door een (externe) arbeidsdeskundige. Voorgaande verplichting geldt naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval des te meer, gelet op de eerdere perioden van arbeidsongeschiktheid van [eiser] . De gevorderde verklaring voor recht zal daarom bij eindvonnis worden toegewezen.
Schadevergoeding
5.14.
[eiser] heeft een immateriële schadevergoeding van € 50.000,- gevorderd. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd toegelicht dat zijn immateriële schade bestaat uit aantasting in zijn persoon (artikel 6:106 sub b BW). Deze vordering zal worden afgewezen, omdat voor toewijzing van immateriële schadevergoeding op grond van aantasting in de persoon in beginsel een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vereist is, dat ziektebeeld is door [eiser] niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken.
5.15.
In het verslag van de intake en het behandelplan van de psycholoog (zie: feiten) staat dat sprake is van verschillende klachten waarbij het met name gaat om depressieve gevoelens en eenzaamheid. Uit het behandelplan blijkt niet dat (aan de hand van DSM-V) een psychiatrische stoornis is vastgesteld.
5.16.
Hoewel onder omstandigheden ook het bestaan van dergelijke klachten grondslag kan opleveren voor immateriële schadevergoeding, geldt in deze zaak dat het oorzakelijk verband tussen het door Tata Steel gemaakte onderscheid en de gevorderde immateriële schade niet is aangetoond. Uit het behandelplan en het verslag van het intakegesprek volgt namelijk dat [eiser] heeft verteld dat hij zowel in zijn privéleven als in zijn werk verschillende moeilijke situaties heeft meegemaakt, zodat daaruit niet volgt of, en in hoeverre Tata Steel aan de gevoelens van eenzaamheid en de depressieve gevoelens heeft bijgedragen. Die gevoelens kunnen heel goed zijn ontstaan door de (andere) stressfull life events die zich in het leven van [eiser] hebben voorgedaan. Uit het behandelplan en het verslag volgt niet dat [eiser] (immateriële) schade heeft geleden, die verband houdt met hetgeen de Commissie Gelijke Behandeling heeft aangemerkt als verboden onderscheid.
5.17.
Overigens heeft het UWV bij beslissing van 20 oktober 2008 een loonsanctie opgelegd, omdat Tata Steel te laat was met haar re-integratie-inspanningen. Als gevolg daarvan is de loondoorbetalingsverplichting verlengd, waarmee [eiser] op zijn minst (materieel) gedeeltelijk moet worden geacht te zijn gecompenseerd.
5.18.
De conclusie is dat niet kan worden vastgesteld dat [eiser] immateriële schade heeft geleden als gevolg van het te laat instellen van het arbeidsdeskundig onderzoek – zoals dat volgt uit de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal bij eindvonnis dan ook worden afgewezen.
Loonvordering
5.19.
[eiser] heeft verder gevorderd dat Tata Steel wordt veroordeeld tot betaling van € 100.010,- bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente.
Gezag van gewijsde
5.20.
Ook ten aanzien van de loonvordering heeft Tata Steel een beroep gedaan op artikel 236 Rv. Tata Steel heeft aangevoerd dat [eiser] ook in de eerdere procedure arbeidsvermogensschade vanaf 2014 tot en met 30 april 2017 heeft gevorderd. Ook dit beroep faalt. In de onderhavige procedure vordert [eiser] loon over de periode 1 januari 2009 tot 1 mei 2017. Het gaat weliswaar gedeeltelijk om dezelfde periode, maar in de eerdere procedure heeft [eiser] zijn vordering onderbouwd door te verwijzen naar het verschil tussen zijn dagloon en zijn WIA-uitkering, terwijl het, als de kantonrechter [eiser] goed begrijpt, [eiser] in deze procedure gaat om het verschil tussen het loon vóór 2009 en het loon na 2009, waarbij in ieder geval het loon na 2009 vermoedelijk min of meer gelijk zal zijn aan het dagloon vanaf 2014 – waarop de WIA-uitkering gebaseerd is.
Verjaring
5.21.
Daarnaast heeft Tata Steel aangevoerd dat de loonvordering van [eiser] verjaard is voor zover de vordering ziet op de periode vóór 19 oktober 2015. [eiser] stelt dat hij de loonvordering heeft gestuit en verwijst naar zijn brieven vanaf 6 oktober 2013. Tata Steel betwist dat de brief van 6 oktober 2013 moet worden opgevat als stuitingshandeling. De kantonrechter verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen over welke eisen wel en niet mogen worden gesteld aan de mededeling van artikel 3:317 BW. Daaraan wordt toegevoegd dat bij de beoordeling van de vraag of de waarschuwing voldoende duidelijk was, mede betekenis kan toekomen aan eventuele verdere correspondentie tussen partijen.
5.22.
Door de brief van 6 oktober 2013 moest het Tata Steel voldoende duidelijk zijn dat [eiser] zich het recht op nakoming van zijn loonvordering voorbehield. Daar komt bij dat de gemachtigde van [eiser] bij brieven van 8 juli 2014, 13 juli 2015 en 6 september 2018 expliciet aanspraak heeft gemaakt op betaling van het volgens hem ingehouden salaris en Tata Steel daarvoor ook aansprakelijk is gesteld. Bij brief van 13 december 2017 heeft [eiser] expliciet mededeling gedaan van het voorbehouden van zijn recht op nakoming. Zoals hiervoor overwogen kan ook aan deze correspondentie mede betekenis toekomen, zodat de kantonrechter van oordeel is dat Tata Steel er rekening mee moest houden dat [eiser] nog bij haar aan zou kloppen voor volgens hem te weinig betaald loon.
Klachtplicht
5.23.
Ook ten aanzien van de loonvordering heeft Tata Steel een beroep gedaan op de klachtplicht van artikel 6:89 BW. Volgens Tata Steel heeft [eiser] niet tijdig geklaagd over het volgens hem te weinig ontvangen loon vanaf 2009. De kantonrechter overweegt dat artikel 6:89 BW niet is geschreven voor een tekortkoming die bestaat uit het niet volledig nakomen van een periodieke betalingsverplichting, zoals loonbetaling (zie: ECLI:NL:GHARL:2014:1199). Het gaat in de onderhavige zaak met name om de vraag tot het verrichten van welke prestatie Tata Steel op grond van de arbeidsovereenkomst gehouden was. Indien (wordt gesteld dat) sprake is van onvoldoende betaald loon als tegenprestatie voor arbeid, geldt daarvoor de algemene verjaringstermijn van artikel 3:308 BW (zie: ECLI:NL:GHARL:2015:2523 en ECLI:NL:GHSHE:2018:1175). Gelet hierop slaagt het beroep van Tata Steel op de klachtplicht niet.
Moet Tata Steel aan [eiser] nog achterstallig salaris betalen?
5.24.
[eiser] is vanaf januari 2009 als Operator Inspectiebanen gaan werken. Vanaf dat moment was er sprake van nieuwe bedongen arbeid waarvoor [eiser] volledig arbeidsgeschikt was. Op 7 oktober 2011 heeft [eiser] zich voor die functie arbeidsongeschikt gemeld. [eiser] ontvangt sinds 5 april 2014 een WIA-uitkering, vermoedelijk is daarmee de loondoorbetalingsverplichting van Tata Steel geëindigd.
5.25.
[eiser] heeft ter zitting gesteld dat zijn salaris na de functiewijziging ongeveer € 500,- netto per maand minder was. Dat blijkt niet uit de salarisstroken van oktober 2008 en oktober 2009 die Tata Steel heeft overgelegd. [eiser] heeft van zijn stelling een bewijsaanbod gedaan. Tata Steel heeft onder andere als verweer tegen de loonvordering gevoerd, dat [eiser] er in salaris niet op achteruit is gegaan. Daartoe heeft zij, behalve naar de loonstroken, ook verwezen naar de brief van 9 januari 2009. Tata Steel heeft verklaard dat het salaris door middel van de suppletieregeling werd aangevuld. Gelet op de brieven van 8 en 9 januari 2009 was het logisch geweest als de loonwaarde op de loonstrook van oktober 2009 lager zou zijn dan op de loonstrook van oktober 2008, en dat de aanvullende uitkering hoger zou zijn op de loonstrook van oktober 2009 dan op de loonstrook van oktober 2008. Het tegendeel is echter het geval.
5.26.
Uit het voorgaande volgt dat er met betrekking tot deze vordering nog teveel onduidelijkheden bestaan om een beslissing te kunnen nemen. Partijen worden dan ook in de gelegenheid gesteld om akte te nemen.
5.27.
[eiser] wordt in de gelegenheid gesteld om bij nadere akte (uitsluitend) zijn stelling te onderbouwen dat hij vanaf januari 2009 (ongeveer) netto € 500,- per maand aan salaris minder ontving dan voor de functiewijziging.
5.28.
Tata Steel wordt (gelijktijdig) in de gelegenheid gesteld om het onder 5.25. beschreven verweer bij nadere akte te onderbouwen en een toelichting te geven op de brieven van 8 en 9 januari 2009 en de gevolgen van de formele aanstelling van [eiser] als Operator Inspectiebanen voor (de samenstelling van) zijn salaris.
5.29.
Na het nemen van deze aktes, mogen [eiser] en Tata Steel over en weer op elkaars akte te reageren. Bij die antwoordakte mogen partijen geen producties meer indienen.
5.30.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
laat [eiser] toe tot het nemen van een akte als bedoeld onder 5.27. op de rolzitting van
28 april 2021 om 10.00 uur;
6.2.
laat Tata Steel toe tot het nemen van een akte als bedoeld onder 5.28. van
28 april 2021 om 10.00 uur;
6.3.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van [eiser] of Tata Steel wordt er van uitgegaan dat die partij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot het nemen van een akte;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter