Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Ontstaan en loop van de procedure
2.Feiten en standpunten
- bij gebreke van een verband tussen het in beslag genomen geld en de verdenking van witwassen ook het strafvorderlijk belang ontbreekt;
- een deel (€ 7.000,-) van het in de woning aangetroffen geldbedrag (€ 12.000,-) toebehoort aan de neef van klager, [B], en klager zich ten aanzien van dit bedrag verantwoordelijk acht dit bedrag aan zijn neef uit te betalen;
- het onder klager aangetroffen geldbedrag (€ 5.000,-) spaargeld betrof van klager en zijn echtgenote;
- het leggen van loonbeslag na vier jaar en het handhaven van het reeds gelegde beslag na meer dan vier jaar onredelijk en buitengewoon disproportioneel is te noemen.
3.Beoordeling en toetsingskader
lateroordelend, aan de verdachte (klager) een verplichting tot betaling van een geldboete of de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Dat is een - voor klager - strenge maatstaf. Dat is te billijken, als de strafzaak binnen enige tijd na het beslag zal worden behandeld. Maar op dat punt is er geen “equality of arms”. Klager kan namelijk op geen enkele manier daadwerkelijke invloed uitoefenen op het moment, waarop zijn strafzaak inhoudelijk aan de strafrechter zal worden voorgelegd. Hij heeft wel recht op de behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn volgens artikel 6 EVRM, maar voorafgaand daaraan staat een klager over een gelegd beslag feitelijk met lege handen.