ECLI:NL:RBNHO:2021:12200

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
C/15/306949 / HA ZA 20-573
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning en gebruiksvergoeding in faillissement

In deze zaak vordert [eiser] de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot de overwaarde van de voormalige echtelijke woning, die na verkoop bij de notaris is gestort. [gedaagde 3] is failliet verklaard, waardoor de rechtbank de vorderingen tegen haar afwijst. De rechtbank oordeelt dat de curator in het faillissement van [gedaagde 3] verantwoordelijk is voor de afhandeling van de vorderingen. De rechtbank komt tot de conclusie dat [eiser] recht heeft op gedwongen schuldtoerekening, waarbij de helft van de woonkosten die hij heeft betaald in mindering wordt gebracht op het aandeel van de curator in de gemeenschap. Tevens wordt [eiser] veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding aan de curator voor het uitsluitend gebruik van de woning gedurende de periode dat [gedaagde 3] deze had verlaten. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] in conventie toe, maar wijst de vorderingen van de curator in reconventie af. De proceskosten worden toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/306949 / HA ZA 20-573
Vonnis van 29 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.H. Heerebout te [plaats 2] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland en daarbuiten,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [gedaagde 1] ,
kantoorhoudende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.J. Mijnssen te [plaats 2] .
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden.
Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde 3] c.s. en ieder afzonderlijk [gedaagde 3] en de curator genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] vordert verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van hem en [gedaagde 3] , voor zover het betreft de overwaarde die na verkoop van de echtelijke woning bij de notaris is gestort. [gedaagde 3] is failliet verklaard. Daarom wijst de rechtbank de vorderingen voor zover die tegen haar zijn ingesteld, af.
1.2.
Ten aanzien van de vordering voor zover die tegen de curator in het faillissement van [gedaagde 3] zijn ingesteld, komt de rechtbank tot het oordeel dat op grond van gedwongen schuldtoerekening de schuld van [gedaagde 3] aan de gemeenschap, bestaande uit de helft van de woonkosten, in mindering wordt gebracht op het aandeel van (inmiddels) de curator in de gemeenschap.
1.3.
In reconventie komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] aan de curator een gebruiksvergoeding moet betalen voor het uitsluitend gebruik dat hij van de woning heeft gemaakt in de periode dat [gedaagde 3] de woning had verlaten. De rechtbank stelt die gebruiksvergoeding vast op de helft van de woonkosten die [eiser] aan de gemeenschap heeft betaald. Dat is dus hetzelfde bedrag dat in conventie wegens schuldtoerekening in mindering wordt gebracht op het aandeel van de curator in de gemeenschap.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 augustus 2021
  • de mondelinge behandeling van 18 november 2021 en de pleitaantekeningen van partijen
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte van de curator.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde 3] zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Op 17 november 2009 zijn zij gescheiden. Op 8 februari 2010 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. [gedaagde 3] had reeds voor die datum de echtelijke woning verlaten.
3.2.
Bij vaststellingsovereenkomst van 4 februari 2018 (hierna: het convenant) hebben [eiser] en [gedaagde 3] afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Tot deze gemeenschap behoorden destijds onder meer het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met afzonderlijke berging op de begane grond, plaatselijk bekend [adres] te [plaats 2] (hierna: de woning) en de levensverzekeringspolis bij Nationale-Nederlanden met nummer [Nummer] (hierna: de levensverzekering). Partijen hebben in het convenant onder meer afgesproken dat aan [eiser] de eigendom van de woning wordt toebedeeld, dat hij de aan de woning verbonden kosten van de hypothecaire geldlening en de levensverzekering op zich neemt en dat [gedaagde 3] wordt ontslagen uit haar hoofdelijke verbondenheid. Ook is bepaald dat [eiser] de kosten die samenhangen met de overname van de hypothecaire geldleningen voor zijn rekening neemt.
3.3.
Aan het convenant is vervolgens geen gevolg gegeven en de daarin opgenomen verdeling is niet gevolgd door een (notariële) akte van verdeling.
3.4.
Op 14 april 2020 is [gedaagde 3] failliet verklaard, met benoeming van [gedaagde 2] tot curator.
3.5.
De woning is verkocht aan een derde en op 24 juli 2020 ten overstaan van notaris [notaris] te [plaats 2] (hierna: de notaris) geleverd. De levensverzekering is afgekocht. In dit verband staat op de derdengeldenrekening van de notaris een bedrag van € 70.333,44 met betrekking tot de verkoopopbrengst van de woning en een bedrag van € 66,097,30 met betrekking tot de afkoop van de levensverzekering, in totaal € 136.430,74.
3.6.
[eiser] heeft op 24 juli 2020 en 27 juli 2020 onder de notaris en onder Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. maritaal beslag gelegd op voormelde bedragen.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser] vordert, na vermindering en wijziging eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om:
a te bepalen dat de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap verdeeld wordt door op het aandeel van [gedaagde 3] een bedrag van € 86.371,- in mindering te brengen,
b. te bepalen dat de overwaarde van de gemeenschap die gestort is bij notaris [notaris] , geheel aan [eiser] wordt toegescheiden,
c. te bepalen dat de helft van de door [eiser] gemaakte beslagkosten en deurwaarderskosten op het aandeel van [gedaagde 3] in mindering worden gebracht, en
d. te bepalen dat de gedaagden hoofdelijk, zodanig dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten waaronder een bedrag voor (na)salaris advocaat.
4.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] aan dat hij met betrekking tot de woning vanaf de echtscheiding een totaalbedrag van € 172.742,00 aan rente en premies voor de levensverzekering heeft betaald. De helft hiervan ad € 86.371,00 dient [gedaagde 3] aan de gemeenschap te vergoeden en dient daarom in mindering te komen op haar aandeel in de gemeenschap. In dit verband beroept [eiser] zich primair op gedwongen schuldtoerekening als bedoeld in artikel 3:184 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 56 Faillissementswet (Fw). [eiser] doet subsidiair een beroep op de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 3:185 BW, meer subsidiair een beroep op zijn opschortingsrecht om mee te werken aan de verdeling en nog meer subsidiair een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW.
4.3.
De curator voert verweer. Samengevat concludeert hij dat het onverdeelde aandeel van [gedaagde 3] in de verkoopopbrengst van de woning en het bedrag terzake de afkoop van de levensverzekering van € 68.215,37 (de helft van € 136.430,74) in de boedel valt en door de notaris aan hem dient te worden uitbetaald. De curator concludeert dan ook tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel afwijzing van zijn vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
De curator vordert:
(i) toedeling (ex artikel 3:185 lid 2 sub a BW) aan hem van de helft van het onder de notaris rustende depot van € 136.430,74 en de andere helft aan [eiser] , zodanig dat aan ieder van hen € 68.215,37 wordt uitgekeerd,
(ii) [eiser] - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen tot opheffing van de door hem gelegde beslagen binnen 48 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft,
4.6.
De curator heeft zijn eis voorwaardelijk aangevuld, voor het geval de rechtbank [eiser] in zijn voorgestelde wijze van verdelen zou volgen. In dat geval vordert de curator ook:
(iii) om [eiser] te veroordelen tot betaling van de aan [gedaagde 3] toekomende gebruiksvergoeding op grond van artikel 3:169 BW, vanwege het gebruik door [eiser] van de door [gedaagde 3] al voor de echtscheiding verlaten voormalige echtelijke woning over de periode vanaf het verlaten daarvan, althans vanaf de datum van de echtscheiding tot het moment van het transport van de woning op 24 juli 2021, in redelijkheid vast te stellen op de helft van de door [eiser] tijdens genoemde periode betaalde woonlasten.
4.7.
[eiser] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de curator dan wel afwijzing van de vorderingen.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie

5.1.
De rechtbank begrijpt uit de over en weer ingestelde vorderingen alsmede uit hun stellingen, dat partijen vorderen dat de rechtbank de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen [eiser] en [gedaagde 3] vaststelt [1] , voor zover de boedelbestanddelen aan de rechtbank zijn voorgelegd. Die boedelbestanddelen betreffen de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning en het geld dat is vrijgekomen met de afkoop van de levensverzekering. Daarnaast vordert de curator in reconventie voorwaardelijk, als de verdeling zoals [eiser] die vordert wordt toegewezen en (dus) de verdeling zoals de curator die vordert wordt afgewezen, om [eiser] te veroordelen tot het betalen van een gebruiksvergoeding.
in conventie
De vordering van [eiser] jegens [gedaagde 3]
5.2.
[gedaagde 3] is niet in de procedure verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen en heeft verstek verleend tegen [gedaagde 3] . Nu de curator wel in de procedure is verschenen, wordt tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat wordt beschouwd als een vonnis op tegenspraak. [2]
5.3.
[eiser] heeft deze procedure ingeleid ná het uitspreken van het faillissement van [gedaagde 3] . De vorderingen van [eiser] zijn rechtsvorderingen die rechten of verplichtingen betreffen die tot de faillissementsboedel behoren en zijn dus geen in het faillissement verifieerbare vorderingen. Deze rechtsvorderingen moeten worden ingesteld tegen de curator [3] . [eiser] heeft zowel de curator als [gedaagde 3] gedagvaard. [eiser] is in zijn vorderingen jegens [gedaagde 3] weliswaar ontvankelijk [4] , maar een eventuele veroordeling van [gedaagde 3] heeft tegenover de failliete boedel geen rechtskracht. [5] De rechtbank is echter van oordeel dat de vorderingen van [eiser] voor zover die zijn ingesteld tegen [gedaagde 3] , moeten worden afgewezen. Omdat [gedaagde 3] van rechtswege de beschikking en het beheer over haar tot het faillissement behorende vermogen heeft verloren [6] , kan zij niet meewerken aan een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Dat kan alleen de curator. [7] [eiser] heeft zijn vorderingen ook tegen de curator ingesteld. Een eventuele veroordeling van de curator heeft tegenover de failliete boedel uiteraard wel rechtskracht.
5.4.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] voor zover die zijn ingesteld tegen [gedaagde 3] , zal afwijzen.
De door [eiser] gevorderde verdeling en gedwongen schuldtoerekening
5.5.
De manier waarop de gemeenschap volgens [eiser] moet worden verdeeld, grondt hij primair op artikel 3:184 BW in samenhang met artikel 56 Fw. Voor de bepaling van ieders aandeel in de gemeenschap moet volgens [eiser] gedwongen schuldtoerekening plaatsvinden. [8] Daarvoor stelt [eiser] dat hij altijd de volledige kosten (hypotheekrente en premies voor de levensverzekering) van de woning heeft betaald. Daarmee is [gedaagde 3] de helft van die kosten aan de gemeenschap verschuldigd. Dit brengt per saldo mee dat het bedrag van de gemeenschap van in totaal € 136.430,74 in zijn geheel aan hem toekomt, aldus [eiser] .
5.6.
De curator stelt zich onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad [9] en een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [10] op het standpunt dat de door [eiser] gemaakte kosten meebrengen dat [gedaagde 3] een schuld heeft aan [eiser] voor de helft van de kosten die [eiser] heeft betaald. Die schuld kan volgens de curator niet gelden als schuld van [gedaagde 3] aan de gemeenschap. Daarom kan volgens de curator de regel van artikel 3:184 lid 1 BW hier niet worden toegepast. De schuld van [gedaagde 3] valt in de categorie schulden die weliswaar verbintenisrechtelijk vereffend moeten worden, maar die buiten de verdeling vallen. De vorderingen kunnen dan ook bij de curator ter verificatie in het faillissement worden ingediend, maar niet in mindering strekken op het aandeel van de faillissementsboedel in de overwaarde, aldus de curator.
5.7.
Dit verweer van de curator slaagt niet. Deelgenoten moeten naar evenredigheid van hun aandeel bijdragen in de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht [11] (de bijdrageplicht). Partijen hebben gelijke aandelen in de gemeenschap, waarvan de woning deel uitmaakt. Zij dienen dus de (rente over de) hypotheekschuld en de premie van de levensverzekering bij helfte te dragen. De schulden uit hoofde van deze bijdrageplicht, in dit geval de sinds de ontbinding van de huwelijksgemeenschap betaalde rente en premies, worden bij een bijzondere gemeenschap [12] , zoals de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van [eiser] en [gedaagde 3] , gekwalificeerd als een schuld aan de gemeenschap en dienen daarom te worden toegerekend aan het aandeel van [gedaagde 3] in de gemeenschap. Dat is het gevolg van het feit dat bij een bijzondere gemeenschap, anders dan bij een eenvoudige gemeenschap, de betalingsverplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening en de levensverzekering schulden zijn die tot de gemeenschap - een afgescheiden vermogen - behoren. De curator grondt zijn verweer op een tweetal arresten, maar deze zijn in de situatie van [eiser] en [gedaagde 3] niet van toepassing. In de genoemde arresten was geen sprake van gemeenschapsschulden, omdat het daar ging om een eenvoudige gemeenschap van uitsluitend het gezamenlijk eigendom van een woning.
Conclusie
5.8.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde 3] op grond van gedwongen schuldtoerekening [13] een bedrag gelijk aan de helft van de door [eiser] gemaakte kosten voor de woning aan de gemeenschap moet vergoeden. Het feit dat [gedaagde 3] failliet is verklaard staat aan die schuldtoerekening niet in de weg [14] en heeft dus ook werking tegenover de failliete boedel. Het bedrag van de schuldtoerekening kan, als niet weersproken door de curator, worden vastgesteld op een bedrag van € 86.371,00, conform het overzicht dat is opgesteld door de notaris (productie G bij de dagvaarding). Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] onder a en b zal toewijzen.
5.9.
Ook de vordering van [eiser] onder c, te bepalen dat de helft van de door [eiser] gemaakte beslagkosten en deurwaarderskosten op het aandeel van [gedaagde 3] (inmiddels de curator) in mindering worden gebracht, zal de rechtbank, als niet weersproken, toewijzen. [eiser] heeft de totale beslagkosten begroot op een bedrag van € 919,46. Uit de productie (H bij de dagvaarding) waarnaar hij daarvoor verwijst, volgt echter dat het gaat om een totaalbedrag van € 917,89. Van dat bedrag zal de rechtbank bij toewijzing van de vordering dan ook uitgaan. De helft van dat bedrag, € 458,95, komt in mindering op de het aandeel van de curator in de gemeenschap.
De proceskosten
5.10.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 203,85
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.633,85
5.11.
Voor een veroordeling van [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 3] bestaat geen aanleiding, omdat [gedaagde 3] niet in de procedure is verschenen en dus geen kosten heeft gemaakt.
in reconventie
Ontvankelijkheid van de curator
5.12.
[eiser] voert als verweer in reconventie aan dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vordering onder (i), omdat hij veroordeling van de notaris wenst dan wel veroordeling van [eiser] als deelgenoot. De notaris is geen partij in deze procedure. En een deelgenoot in een gemeenschap kan geen vordering instellen ten behoeve van de gemeenschap tegen de andere deelgenoot. [15] Dit verweer slaagt niet. Uit de stellingen van de curator volgt dat (ook) hij de verdeling vordert van de huwelijksgoederengemeenschap tussen [eiser] en [gedaagde 3] . [16] Dit breng mee dat de curator ontvankelijk is in zijn vordering.
De door de curator gevorderde verdeling en zijn vordering tot opheffing van het beslag
5.13.
De vorderingen in reconventie van de curator vermeld in r.o 4.5 onder (i) en (ii) vloeien voort uit het verweer van de curator in conventie. Zoals hiervoor overwogen slaagt dit verweer niet. De verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zal worden vastgesteld zoals [eiser] heeft gevorderd en niet zoals de curator heeft gevorderd. Dat betekent dat de rechtbank de vorderingen van de curator onder (i) en (ii) zal afwijzen.
Gebruiksvergoeding
5.14.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de voorwaarde van de voorwaardelijke vordering in reconventie (onder iii) in vervulling is gegaan en de rechtbank toekomt aan de beoordeling hiervan.
5.15.
De curator vordert een aan [gedaagde 3] toekomende gebruiksvergoeding op grond van artikel 3:169 BW, vanwege het gebruik door [eiser] van de door [gedaagde 3] al voor de echtscheiding verlaten echtelijke woning over de periode vanaf het verlaten daarvan, althans vanaf de datum van de echtscheiding tot het moment van het transport van de woning op 24 juli 2021, in redelijkheid vast te stellen op de helft van de door [eiser] tijdens genoemde periode betaalde woonlasten.
5.16.
[eiser] betwist de vordering van de curator en voert - samengevat - als verweer dat de vordering is verjaard, [gedaagde 3] van een gebruiksvergoeding heeft afgezien en haar rechten heeft verwerkt, dat [eiser] niet het uitsluitend gebruik van de woning heeft gehad en dat een verbruiksvergoeding niet redelijk is omdat [eiser] een woning in Thailand, waarvan [gedaagde 1] eigenaar is, volledig uit eigen geld heeft betaald.
5.17.
Het gebruik en genot van een woning komt toe aan de deelgenoten in de gemeenschap tezamen. [17] Onder omstandigheden kan het zo zijn dat de deelgenoot die verstoken blijft van het gebruik en genot van de gemeenschappelijke woning schadeloos moet worden gesteld, bijvoorbeeld door toekenning van een gebruiksvergoeding. Daarbij dienen de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten beheersen tot maatstaf. Nu vast staat dat [gedaagde 3] in betreffende periode feitelijk geen gebruik heeft gemaakt van de woning (en [eiser] wel), komt haar (inmiddels de curator) naar het oordeel van de rechtbank een schadeloosstelling in de vorm van een gebruiksvergoeding toe.
5.18.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de curator tot het betalen van een gebruiksvergoeding is verjaard. De curator heeft daartegen als verweer gevoerd dat een eventuele verjaring niet eraan in de weg staat dat hij zijn vordering mag verrekenen met de in conventie toegewezen vordering van [eiser] . [18] Daarmee gaat de curator eraan voorbij dat zijn vordering tot een gebruiksvergoeding een (verbintenisrechtelijke) vordering tot schadevergoeding is, terwijl het in conventie gaat om een (goederenrechtelijke) vaststelling van de verdeling van een gemeenschap. Daarom kan van verrekening geen sprake zijn.
5.19.
De verjaringstermijn van de vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding is naar het oordeel van de rechtbank gaan lopen vanaf het moment dat [eiser] aanspraak maakte op de schuldtoerekening. Vanaf dat moment bestond voor de curator aanleiding om een gebruiksvergoeding te vorderen, omdat voor die tijd de gebruiksvergoeding feitelijk lag besloten in het aandeel in de kosten voor de woning van [gedaagde 3] dat [eiser] voor zijn rekening nam. De termijn van verjaring bedraagt vijf jaar. [19] [eiser] heeft daarom onvoldoende toegelicht dat de vordering van de curator inmiddels is verjaard.
5.20.
Ook het standpunt van [eiser] dat [gedaagde 3] nooit om een gebruiksvergoeding heeft gevraagd en ook in het convenant geen aanspraak hierop heeft maakt en daarmee haar rechten heeft verwerkt, volgt de rechtbank niet. Zolang [eiser] alle woonlasten voor zijn rekening nam, was er voor [gedaagde 3] geen reden om een gebruiksvergoeding te vragen. Die gebruiksvergoeding lag feitelijk besloten in het aandeel van [gedaagde 3] in de woonlasten die [eiser] voor zijn rekening nam. Omdat [eiser] nu, anders dan eerder afgesproken in het convenant, via schuldtoerekening van [gedaagde 3] alsnog vergoeding aan de gemeenschap van de helft van de woonlasten eist, en die vordering in conventie ook wordt toegewezen, is er nu wel een reden voor [gedaagde 1] , en in haar plaats de curator, om alsnog een gebruiksvergoeding te vorderen.
5.21.
De door [eiser] aangehaalde jurisprudentie over de gebruiksvergoeding biedt geen grond voor het oordeel dat aan de curator geen gebruiksvergoeding toekomt. Dat [gedaagde 3] volgens [eiser] uit eigen beweging de echtelijke woning heeft verlaten en [eiser] hun dochter in de woning onderdak heeft verschaft en heeft onderhouden, doet niet af aan het feit dat [eiser] met uitsluiting van [gedaagde 3] het gebruik van de woning had terwijl die woning nog deel uitmaakte van de gemeenschap. Dat bij [eiser] behoefte bestond aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud, heeft hij niet gesteld en is ook niet gebleken. Ook daarover hebben partijen in het convenant geen afspraken gemaakt.
5.22.
[eiser] voert ten slotte aan dat het feit dat hij tijdens het huwelijk een woning in Thailand, waarvan [gedaagde 3] eigenaar is, heeft gekocht en volledig heeft betaald, ook in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling of het redelijk is om een gebruiksvergoeding aan de curator toe te kennen. Daargelaten de vraag of [eiser] inderdaad de woning in Thailand (volledig) heeft betaald, hetgeen de curator betwist, maakt de woning in Thailand ook deel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap. [eiser] kan ook daarvan de verdeling vorderen, maar kennelijk heeft hij ervoor gekozen die woning niet in deze procedure in de verdeling te betrekken. Er kan daarom nu niet bij de vaststelling van een gebruiksvergoeding voor de woning (in Nederland) rekening worden gehouden met de betaling die [eiser] stelt te hebben gedaan voor de woning in Thailand.
Conclusie: de curator heeft recht op een gebruiksvergoeding
5.23.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de curator een gebruiksvergoeding toekomt. Wat betreft de hoogte hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
De hoogte van de gebruiksvergoeding
5.24.
Partijen vorderen geen nakoming van het convenant, maar (een nieuwe) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van [eiser] en [gedaagde 3] . Uit het convenant valt wel af te leiden dat [eiser] en [gedaagde 3] destijds de bedoeling hadden hun onderlinge verplichtingen over en weer tegen elkaar weg te strepen. Aan [eiser] zou immers de eigendom van de woning worden toebedeeld onder voorwaarde dat hij de woonlasten op zich zou nemen en daartegenover zou [gedaagde 3] worden ontslagen uit haar hoofdelijke verbondenheid. Over het toedelen van de schuld van [gedaagde 3] aan de gemeenschap in verband met de woonlasten en een gebruiksvergoeding voor de periode dat [eiser] met uitsluiting van [gedaagde 3] in de woning heeft gewoond, hebben [eiser] en [gedaagde 3] niets opgenomen in het convenant. Het blijkt ook niet dat partijen daar op een andere manier iets over hebben afgesproken. Anders dan nu, had de woning ten tijde van het convenant nauwelijks overwaarde. Omdat met de verkoop van de woning inmiddels een aanzienlijk overwaarde is gerealiseerd, heeft [eiser] daarin kennelijk alsnog aanleiding gezien toerekening van de schuld van [gedaagde 3] aan de gemeenschap op haar aandeel te verlangen. Dat is - gelet op wat in conventie is overwogen en geoordeeld - zijn goed recht, maar gelet daarop acht de rechtbank het redelijk dat, nu de vordering in conventie van [eiser] meebrengt dat op het aandeel van [gedaagde 3] in de gemeenschap een bedrag van € 86.371,00 (de helft van de door [eiser] gemaakte kosten voor de woning) in mindering komt, aan [gedaagde 3] voor de periode vanaf 8 februari 2010 (datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking) tot 24 juli 2021 (datum overdracht van de woning) een vergoeding toekomt vanwege het uitsluitend gebruik door [eiser] van de woning ter hoogte van datzelfde bedrag.
Conclusie: de rechtbank wijst de vordering van de curator toe
5.25.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het door de curator gevorderde bedrag van € 86.371,00 als gebruiksvergoeding toewijzen.
De proceskosten
5.26.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op € 703,75 (0,5 × 2,5 punten × tarief € 563,00) voor salaris advocaat.
5.27.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
ten aanzien van de vorderingen gericht tegen [gedaagde 3]
6.1.
wijst de vorderingen af,
ten aanzien van de vorderingen gericht tegen de curator
6.2.
bepaalt dat de tussen partijen bestaande gemeenschap verdeeld wordt door op het aandeel van de curator in de gemeenschap een bedrag van € 86.371,00 en de helft van de door [eiser] gemaakte beslagkosten en deurwaarderskosten - een bedrag van € 458,95 -in mindering te brengen,
6.3.
bepaalt dat de overwaarde van de gemeenschap die gestort is bij notaris [notaris] , geheel aan [eiser] wordt toegescheiden,
6.4.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.633,85,
6.5.
veroordeelt de curator in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 3] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
veroordeelt [eiser] om aan de curator bij wijze van gebruiksvergoeding te betalen € 86.371,00,
6.9.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 703,75,
6.10.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.11.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021. [20]

Voetnoten

1.artikel 3:185 BW
2.artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
3.artikel 25 lid 1 Fw
4.HR 12 februari 1931, NJ 1931/854 (Kettenes/Gerhards)
5.artikel 25 lid 2 Fw
6.artikel 23 Fw
7.artikel 69 lid 1 Fw
8.artikel 3:184 lid 1 BW in samenhang met artikel 56 Fw
9.HR 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0365
10.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6167
11.artikel 3:172 BW
12.artikel 3:189 lid 2 BW
13.artikel 3:184 BW
14.artikel 56 Fw
15.HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535
16.artikel 3:185 BW
17.artikel 3:169 BW
18.artikel 6:131 lid 1 BW
19.artikel 3:310 lid 1 BW
20.type: 299