Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 19 oktober 2021 met tien bijlagen
- de brief namens verzoekster, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 1 december 2021 met één bijlage
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 8 december 2021 met twee bijlagen
- de mondelinge behandeling op 14 december 2021
- de pleitaantekeningen namens verzoekster.
mr. G.W. Rep, advocaat op Aruba,
2.Het verzoek
3.De beoordeling
- verzoekster bij vonnis van 10 december 2014 van de rechtbank Rotterdam (hierna: het Vonnis) een veroordeling van verweerster tot vergoeding van schade toegewezen heeft gekregen, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat,
- verweerster op 6 maart 2015 tegen dit Vonnis hoger beroep heeft ingesteld,
- bij aandeelhoudersbesluit buiten vergadering van 14 december 2016 is besloten tot liquidatie van verweerster met ingang van diezelfde datum,
- op 15 december 2016 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 14 december 2016,
- het gerechtshof Den Haag bij arrest van 30 mei 2017 het Vonnis heeft bekrachtigd,
- verzoekster op 1 maart 2021 de staat waarin het beloop van de schade waarvan zij de vereffening vordert, heeft betekend aan verweerster,
- verweerster zich in deze schadestaatprocedure – bij conclusie van antwoord op 9 juni 2021 – op het standpunt heeft gesteld dat zij reeds op 14 december 2016 is ontbonden en is opgehouden te bestaan bij gebrek aan baten, op grond waarvan verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering jegens verweerster.
nietmeer bestaat (en in die procedure vooralsnog vast houdt aan haar beroep op niet-ontvankelijkheid) zich niet verhoudt met haar tegengestelde standpunt in deze verzoekschriftprocedure dat zij is blijven voortbestaan. Deze (ten minste zeer ongelukkig te noemen) wijze van procederen leidt er echter – onder verwijzing naar het hiervoor geschetste wettelijke kader – niet toe dat het verzoek tot heropening van de vereffening tóch zou moeten worden toegewezen. De rechtbank gaat er van uit dat deze beschikking zal worden ingebracht in de schadestaatprocedure.