ECLI:NL:RBNHO:2021:12037

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
C/15/321372 / HA RK 21-200
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van de vereffening na turboliquidatie en de voortbestaan van rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin de naamloze vennootschap INTERELECTRONICS N.V. verzocht om heropening van de vereffening van de besloten vennootschap VIALIS VERKEER & MOBILITEIT B.V. De procedure is gestart na een turboliquidatie van Vialis, waarbij de verzoekster betoogde dat de rechtspersoon ten tijde van de liquidatie nog over een bate beschikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat Vialis inderdaad nog een vordering had van € 21.145.000,- op het moment van de liquidatie, wat betekent dat de rechtspersoon niet rechtsgeldig is ontbonden en op grond van artikel 2:19 lid 5 BW is blijven voortbestaan.

De rechtbank overweegt dat, hoewel de verzoekster heeft betoogd dat heropening van de vereffening mogelijk is op basis van artikel 2:23c lid 1 BW, dit niet kan worden gevolgd omdat de rechtspersoon niet is opgehouden te bestaan. De rechtbank wijst het verzoek af, waarbij zij opmerkt dat de tegenstrijdige standpunten van Vialis in verschillende procedures niet leiden tot een andere conclusie. De beschikking zal worden ingebracht in de schadestaatprocedure, waarin de eerdere veroordeling van Vialis tot schadevergoeding aan verzoekster nog steeds van toepassing is.

De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor heropening van de vereffening en wijst het verzoek van INTERELECTRONICS N.V. af.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/321372 / HA RK 21-200
Beschikking van 23 december 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
INTERELECTRONICS N.V.,
gevestigd te Oranjestad, Aruba,
verzoekster,
advocaat mr. H.B. de Regt te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VIALIS VERKEER & MOBILITEIT B.V.,
gevestigd te Haarlem,
verweerster,
advocaat mr. J. Bedaux te Amsterdam.
Partijen zullen hierna verzoekster en verweerster worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 19 oktober 2021 met tien bijlagen
  • de brief namens verzoekster, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 1 december 2021 met één bijlage
  • het verweerschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 8 december 2021 met twee bijlagen
  • de mondelinge behandeling op 14 december 2021
  • de pleitaantekeningen namens verzoekster.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
- namens verzoekster:
de heer [directeur] , directeur van verzoekster, bijgestaan door mr. De Regt voornoemd en
mr. G.W. Rep, advocaat op Aruba,
- namens verweerster:
mr. Bedaux voornoemd en mr. H.W.R.A.M. Janssen, advocaat in dienstbetrekking van Koninklijke Volker Wessels B.V.
1.3.
De beschikking is bepaald op heden.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot heropening van de vereffening van het vermogen van verweerster (Vialis Verkeer & Mobiliteit B.V. te Haarlem) en benoeming van een vereffenaar als bedoeld in artikel 2:23c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.2.
Verweerster voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat:
  • verzoekster bij vonnis van 10 december 2014 van de rechtbank Rotterdam (hierna: het Vonnis) een veroordeling van verweerster tot vergoeding van schade toegewezen heeft gekregen, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat,
  • verweerster op 6 maart 2015 tegen dit Vonnis hoger beroep heeft ingesteld,
  • bij aandeelhoudersbesluit buiten vergadering van 14 december 2016 is besloten tot liquidatie van verweerster met ingang van diezelfde datum,
  • op 15 december 2016 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 14 december 2016,
  • het gerechtshof Den Haag bij arrest van 30 mei 2017 het Vonnis heeft bekrachtigd,
  • verzoekster op 1 maart 2021 de staat waarin het beloop van de schade waarvan zij de vereffening vordert, heeft betekend aan verweerster,
  • verweerster zich in deze schadestaatprocedure – bij conclusie van antwoord op 9 juni 2021 – op het standpunt heeft gesteld dat zij reeds op 14 december 2016 is ontbonden en is opgehouden te bestaan bij gebrek aan baten, op grond waarvan verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering jegens verweerster.
3.2.
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift primair betoogd dat verweerster na december 2016 niet is opgehouden te bestaan en nog altijd bestaat. Volgens verzoekster heeft verweerster ten onrechte in het handelsregister haar ontbinding laten inschrijven en zich ten onrechte laten uitschrijven uit het handelsregister. Voor ‘heropening’ van de vereffening is dan geen plaats. Verzoekster heeft subsidiair, voor het geval dat toch sprake zou zijn van een (turbo)liquidatie, verzocht om heropening van de vereffening.
3.3.
Verweerster heeft in haar verweerschrift (van 8 december 2021) aangevoerd dat uit (zeer) recent onderzoek is gebleken dat er – inderdaad – sprake is (en was) van een bate bij verweerster. Uit de staat van baten en lasten uit 2016 blijkt namelijk van een vordering op derden van € 21.145.000,-. Verweerster is het dus met verzoekster eens dat zij niet rechtsgeldig is ontbonden en op grond van artikel 2:19 lid 5 BW is blijven voortbestaan. Dit leidt ertoe dat het verzoek moet worden afgewezen, aldus nog steeds verweerster.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster hierop als volgt gereageerd. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling in de schadestaatprocedure bij de rechtbank Rotterdam op 7 december 2021 – dus één dag vóór het indienen van het verweerschrift in deze verzoekschriftprocedure – volhard in haar standpunt dat zij is ontbonden en is opgehouden te bestaan. Volgens verzoekster kan verweerster dan niet de dag erna in haar verweerschrift in deze verzoekschriftprocedure beslissen dat zij toch wel bestaat. Verzoekster vindt dit chicaneus en leidt eruit af dat verweerster koste wat kost de regie in eigen handen wil houden en een externe vereffenaar buiten de deur wil houden. Volgens verzoekster is (echter) voldaan aan artikel 2:23c BW: het bestaan van een bate is aannemelijk, namelijk een bate van € 21.145.000,-. Bovendien is er een schuldeiser/gerechtigde opgekomen tot het saldo, te weten verzoekster. Verzoekster concludeert daarom dat de vereffening moet worden heropend en dat er een externe vereffenaar moet worden benoemd.
3.5.
Hierop heeft de advocaat van verweerster gereageerd door te stellen dat tijdens de mondelinge behandeling in de schadestaatprocedure op 7 december 2021 het verweerschrift in deze procedure nog niet met de cliënt was besproken en dat daarom de vordering niet kon worden ingetrokken, maar dat hij wel heeft meegedeeld dat hij ervan uitgaat dat in de verzoekschriftprocedure het standpunt zal worden ingenomen dat verweerster nog altijd bestaat. Na bespreking met de cliënt is de volgende dag het verweerschrift in deze procedure ingediend.
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Wanneer een rechtspersoon wordt ontbonden via een zogenaamde turboliquidatie houdt deze ingevolge artikel 2:19 lid 4 BW direct op te bestaan. Een rechtspersoon die wordt ontbonden zonder turboliquidatie komt na het ontbindingsbesluit in een vereffeningsfase terecht en blijft ingevolge artikel 2:19 lid 5 BW voortbestaan, voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Wanneer na afronding van de ontbinding – al dan niet met toepassing van turboliquidatie – alsnog van een bate blijkt, bestaat de mogelijkheid de rechtspersoon te laten herleven via artikel 2:23c lid 1 BW. Tussen artikel 2:19 lid 4 BW en artikel 2:23c lid 1 BW enerzijds en artikel 2:19 lid 5 BW anderzijds bestaat een zekere mate van spanning wanneer sprake is van een onterecht toegepaste turboliquidatie. Die situatie doet zich in deze zaak voor, omdat tot een turboliquidatie is besloten terwijl verweerster nog over een bate beschikte. De vraag die ter beantwoording voorligt is (dus) of met toepassing van artikel 2:23c lid 1 BW heropening van de vereffening moet plaatsvinden teneinde de op grond van artikel 2:19 lid 4 BW verdwenen rechtspersoon te laten herleven, of dat dat niet mogelijk is, omdat de rechtspersoon op grond van artikel 2:19 lid 5 BW is blijven voortbestaan.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval voor heropening van de vereffening op grond van artikel 2:23c lid 1 BW geen plaats is. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerster nog over een bate beschikte ten tijde van het aandeelhoudersbesluit tot liquidatie, te weten de vordering van € 21.145.000,-. Verweerster is dus niet opgehouden te bestaan. De weg van artikel 2:23c lid 1 BW kan dan niet worden gevolgd (vgl. HR 27 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1631, NJ 1995/579; HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2779; gerechtshof Amsterdam 3 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3004).
3.8.
Met verzoekster is de rechtbank van oordeel dat het feit dat verweerster zich in de schadestaatprocedure tussen partijen voor de rechtbank Rotterdam op het standpunt heeft gesteld dat zij
nietmeer bestaat (en in die procedure vooralsnog vast houdt aan haar beroep op niet-ontvankelijkheid) zich niet verhoudt met haar tegengestelde standpunt in deze verzoekschriftprocedure dat zij is blijven voortbestaan. Deze (ten minste zeer ongelukkig te noemen) wijze van procederen leidt er echter – onder verwijzing naar het hiervoor geschetste wettelijke kader – niet toe dat het verzoek tot heropening van de vereffening tóch zou moeten worden toegewezen. De rechtbank gaat er van uit dat deze beschikking zal worden ingebracht in de schadestaatprocedure.
3.9.
De slotsom is dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken door mr. W.S.J. Thijs op 23 december 2021. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 936