ECLI:NL:RBNHO:2020:8982

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
8647397 AO VERZ 20-108
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 oktober 2020 geoordeeld over het ontslag op staande voet van [verzoeker] door Werkorganisatie BUCH. [verzoeker] was in dienst als Programmanager en werd op staande voet ontslagen vanwege vermeende onvoldoende controle op facturen die door een externe projectleider waren ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet kon aantonen dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. De kantonrechter oordeelde dat [verzoeker] niet op de hoogte was van eventuele onregelmatigheden en dat hij zijn taken naar behoren had uitgevoerd. Bovendien was de procedure rondom het ontslag onzorgvuldig verlopen, waarbij [verzoeker] niet adequaat was gehoord en geen toegang had gekregen tot relevante documenten. Hierdoor was er sprake van onregelmatige opzegging, wat leidde tot een schadevergoeding gelijk aan het loon over de opzegtermijn. Daarnaast werd een billijke vergoeding van €30.000,- toegekend aan [verzoeker] vanwege de ernstige gevolgen van het onterecht gegeven ontslag. De kantonrechter heeft BUCH ook veroordeeld tot het plaatsen van een rehabilitatie-mededeling op intranet en aan de betrokken gemeentebesturen, om de schade aan de goede naam van [verzoeker] te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8647397 AO VERZ 20-108
Uitspraakdatum: 26 oktober 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoeker
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. J.F. Holsteijn
tegen
de Publiekrechtelijke Rechtspersoon (BVO)
Werkorganisatie BUCH
gevestigd te Uitgeest
verweerder
verder te noemen: Buch
gemachtigde: mr. J.P. Dikker

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft op 13 juli 2020 een verzoekschrift ingediend waarin hij verzoekt om toekenning van onder meer een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het verzoek bevat mede een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv waarin [verzoeker] vraagt Buch te bevelen aan hem, ten behoeve van zijn verzoeken in de hoofdzaak, stukken te verstrekken.
1.2.
Het verzoek ex artikel 223 Rv is door de kantonrechter opgevat als een verzoek om afgifte van stukken als bedoeld in artikel 843a Rv. Bij beschikking van 10 september 2020 is dit verzoek toegewezen en heeft de kantonrechter Buch bevolen aan [verzoeker] de bij beschikking bepaalde stukken te verstrekken (8647397 AO VERZ 20-108).
1.3.
Bij akte overlegging producties, binnengekomen op 24 september 2020, heeft [verzoeker] aanvullende stukken overgelegd. Bij akte wijziging van eis van 28 september 2020 heeft [verzoeker] zijn verzoek tot rectificatie gewijzigd.
1.4.
Op 28 september 2020 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnota’s en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Buch is een per 1 januari 2017 opgericht samenwerkingsverband van de zelfstandige gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo, die samen één gezamenlijke ambtelijke organisatie vormen. Alle medewerkers werkzaam in uitvoerende dienst bij één van de vier gemeenten zijn per oprichtingsdatum van Buch, overgegaan naar Buch.
2.2.
[verzoeker] , geboren [in 1953] , is op 1 september 2017 op basis van een jaarcontract bij Buch in dienst getreden als Programmanager bij het domein Informatisering & Automatisering (hierna I&A) tegen een salaris van (laatstelijk) € 5.487,00 bruto per maand exclusief emolumenten voor 36 uur per week. Per 1 september 2018 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verlengd.
2.3.
Nadat zijn dienstverband op [datum] 2020 was geëindigd wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, is de arbeidsrelatie aansluitend voortgezet op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot [datum] 2021. In deze arbeidsovereenkomst is een tussentijds opzegbeding opgenomen.
2.4.
Tijdens zijn dienstverband bij Buch was [verzoeker] de intern verantwoordelijke voor de volgende IT-projecten:
i) ‘het 5de huis’: het bouwen van een nieuwe ICT-omgeving voor Buch naast en uiteindelijk ter vervanging van de bestaande, afzonderlijke systemen van de vier gemeenten;
ii) ‘Rationalisatie en Harmonisatie’: het opruimen/onderbrengen van applicaties van de vier gemeenten in de nieuwe ICT-omgeving.
De externe projectleider van deze projecten was (sinds de zomer van 2017) [externe projectleider] (hierna [externe projectleider] ). In die hoedanigheid was [externe projectleider] ook verantwoordelijk voor de inhuur van extern personeel/ZZP-ers ten behoeve van de projecten. Dit externe personeel werd via diverse partijen, waaronder de onderneming van [externe projectleider] ( [rechtspersoon 1] B.V.) en [rechtspersoon 2] ingehuurd.
2.5.
Vanaf 1 januari 2020 trad [domeinmanager] (hierna [domeinmanager] ) aan als domeinmanager Bedrijfsvoering, waaronder domein I&A per die datum ook kwam te vallen. [domeinmanager] werd daardoor formeel verantwoordelijk voor het project ‘Rationalisatie en Harmonisatie’. Eind januari 2020 ontstond bij hem het vermoeden dat [externe projectleider] dan wel zijn vennootschap [rechtspersoon 1] Buch financieel had benadeeld door onjuiste (valse) facturen te sturen voor via [rechtspersoon 1] aan Buch uitgeleend (ZZP-)personeel. Daarnaast zette [domeinmanager] vraagtekens bij de controle door [verzoeker] op het project en bij zijn contacten met [externe projectleider] .
2.6.
Bij e-mail van 18 februari 2020 heeft [domeinmanager] [verzoeker] gevraagd input te leveren op een door [externe projectleider] aangeleverde onderbouwing van een aantal facturen. In reactie hierop heeft [verzoeker] bij e-mail van 24 februari 2020 – voor zover relevant – aan [domeinmanager] geschreven:
‘(…). Het beeld van niet gemaakte uren is lastig te weerleggen. Ik heb nimmer de indruk gehad/ nog bewijzen gekregen dat [externe projectleider] (dan wel zijn inhuur) ten onrechte uren zouden schrijven. Zolang ik daar geen "harde" bewijzen voor heb ga ik uit van goed vertrouwen. Klopt dat de heer [betrokkene 1] stevig aantal uren heeft bemoeit met het MDU waarvan we vele versies hebben die conflicteerde met elkaar. Ik ga er van uit dat de uren die daarvoor geschreven zijn werkelijk zijn gemaakt. Nogmaals ik heb geen (tegen)bewijs dat het anders is. De verantwoording zoals [externe projectleider] in zijn mail (kennelijk na telefonisch overleg met jou ) heeft opgesteld kan ik onderschrijven. Mijn advies is de zaak af te ronden onder verrekening van zijn wachturen zoals hij zelf schrijft. Anders schikken.Ik weet niet of je dit helpt. Hoor het graag als ik nog wat moet of kan doen in deze. Meedenken kan ik altijd’
2.7.
[domeinmanager] heeft de situatie vervolgens met de (nieuwe) algemeen directeur besproken, waarna op 27 februari 2020 Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna Hoffmann) is ingeschakeld met de opdracht om: i) vast te stellen of [externe projectleider] werkzaamheden heeft gefactureerd/laten factureren die niet of gedeeltelijk niet zijn uitgevoerd en, zo ja, ii) vast te stellen of er interne betrokkenheid is geweest bij het opmaken, indienen en accorderen van deze (gedeeltelijk) valse facturen, en wie hierbij betrokken is.
2.8.
Op 9 april 2020 is [verzoeker] door Hoffmann gehoord.
2.9.
Op 16 april 2020 is [verzoeker] door Buch geschorst hangende het onderzoek en is hij afgesloten van zijn zakelijke (IT-)account.
2.10.
Op 29 mei 2020 heeft Hoffmann aan Buch een rapport van 65 pagina’s met 74 bijlagen opgeleverd. In de samenvatting is ten aanzien van de rol van [verzoeker] bij de onjuiste facturering door [externe projectleider] – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

(…). Door de wijze waarop het administratieve proces is vormgegeven en is ingericht, is niet vastgesteld kunnen worden of de (gedeeltelijk) valse facturen slechts 'te goeder trouw' binnen De BUCH zijn geaccordeerd en betaalbaar zijn gesteld. Duidelijk is dat alleen [externe projectleider] van [rechtspersoon 1] de urenverantwoordingen heeft geaccordeerd van extern personeel, dat ook door [externe projectleider] werd ingehuurd. De urenverantwoordingen van [externe projectleider] zelf bleken niet door een vertegenwoordiger van De BUCH te worden gecontroleerd en geaccordeerd. De controle op de ingediende facturen van onder meer [rechtspersoon 1] , met betrekking tot de inzet van extern personeel binnen het project Rationalisatie en Harmonisatie, is in het proces uitgevoerd door [betrokkene 2] . Dit terwijl [betrokkene 2] geen controle kon uitvoeren op het aantal uren dat werd gefactureerd. Daarin was zij volledig afhankelijk van de informatie van [externe projectleider] en van de door [verzoeker] geaccordeerde prestatieorders. In deze prestatieorders/verplichtingen staan de feitelijke afspraken opgenomen over de opdracht van een externe, een maximaalbedrag, en een uurtarief. De ingediende facturen dienen voorzien te zijn van een verplichting-/prestatieordernummer. [verzoeker] accordeerde uiteindelijk de facturen en stelde deze betaalbaar.
Uit de functieomschrijving strategisch manager II, die volgens de heer [domeinmanager] betrekking heeft op de functie van domeinmanager, is duidelijk dat [verzoeker] de planning en control van de bedrijfsprocessen dient te bewaken en de contracten met partijen/belanghebbenden dient te bewaken en te beheren. Tevens dient [verzoeker] de inzet van mensen en middelen te bepalen. (…).
[betrokkene 2] deelde mee dat zij de controle niet kon uitvoeren en [verzoeker] deelde mee de controle niet uit te voeren. (…). Vastgesteld is dat [verzoeker] de facturen van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] in voorkomende gevallen zonder urenverantwoordingslijsten heeft geaccordeerd en betaalbaar heeft gesteld. Daarnaast heeft [verzoeker] in voorkomende gevallen facturen met ongetekende urenverantwoordingslijsten geaccordeerd en betaalbaar laten stellen, waarop soms de naam van een medewerker ontbrak. Ook heeft [verzoeker] facturen met daarop een grote hoeveelheid aan uren geaccordeerd van in ieder geval de heren [betrokkene 3] en [betrokkene 1] van [aanduiding] , terwijl hij wist of kon weten dat de betreffende medewerkers niet meer of nauwelijks meer werkzaam waren voor De BUCH. [externe projectleider] heeft de inzet van deze medewerkers per e-mail aan [verzoeker] laten weten. [verzoeker] deelde in het gesprek met onze medewerkers mee dat hij bijna dagelijks afstemming met [externe projectleider] had over de voorgang van het project. Tevens werd daarbij de inzet van de ingehuurde medewerkers met hem besproken.
[verzoeker] deelde hierover in het gesprek met onze medewerkers onder andere mee dat hij in het kader van het project Rationalisatie en Harmonisatie geen facturen met urenverantwoordingen heeft vergeleken, omdat dat zijn taak niet is. Volgens [verzoeker] is dat de taak van [betrokkene 2] , die naar zeggen van [verzoeker] als financieel medewerkster is aangesteld om dat te controleren. [verzoeker] doet alleen de accordering voor de betaalbaarstelling en houdt als budgetverantwoordelijke zijn budgetten in de gaten. [verzoeker] kan, naar zijn zeggen, niet beoordelen of de uren door externen daadwerkelijk gemaakt zijn. Dat is de verantwoordelijkheid voor degene die 'er het kortst opzit', in deze [externe projectleider] .
Over dat er onder meer is vastgesteld dat er medewerkers op facturen zijn vermeld die in de betreffende maand(en)/periode helemaal niet voor De BUCH gewerkt hebben, deelde [verzoeker] mee dit echt schokkend te vinden. Volgens [verzoeker] heeft hij dit nooit geweten.
Er is niet vastgesteld dat [verzoeker] wetenschap heeft gehad dat er vanuit [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] (gedeeltelijk) valse facturen en urenverantwoordingen bij De BUCH zijn ingediend.
[betrokkene 2] heeft bij [verzoeker] regelmatig haar zorgen geuit, zowel mondeling als per mail, over de gang van zaken met betrekking tot de hoogte van de ingediende facturen en hierdoor het overschrijden van de verplichtingen/prestatieorder. [verzoeker] heeft bij [betrokkene 2] in die gevallen aangegeven dat het werk moest gebeuren en dat dit goed was. [teamleider 1] deelde onder andere mee dat [externe projectleider] de facturen van de door hem ingehuurde medewerkers controleerde op geleverde prestaties. In eerste instantie accordeerde [externe projectleider] ook zijn eigen uren, maar dat heeft [verzoeker] uiteindelijk, na overleg met [betrokkene 5] , de domeinmanager Bedrijfsvoering bij de start van De BUCH, teruggedraaid. Vanaf dat moment was [verzoeker] volgens [teamleider 1] degene die de facturen van [externe projectleider] zelf op geleverde prestaties moest controleren. [teamleider 1] heeft tijdens de afwezigheid van [verzoeker] , tijdens ziekte of vakantie, deze werkzaamheden voor [verzoeker] gedaan. Zij vond het lastig om de facturen te controleren, omdat er geen getekende urenverantwoordingen bij de facturen zaten. Volgens [teamleider 1] deed [verzoeker] ook niet aan controle van de urenverantwoordingen van [externe projectleider] . [teamleider 1] weet niet waarom de urenverantwoordingen niet getekend waren. Zij tekent de urenverantwoordingen wel, als zij als opdrachtgever externen inhuurt.
[teamleider 1] heeft niet met [verzoeker] besproken dat zij urenverantwoordingen tegenkwam die niet getekend waren, omdat [verzoeker] naar haar zeggen een heel dominante man is, die al het werk naar zich toe had getrokken. (…)
2.11.
Bij e-mail van 4 juni 2020 is het rapport van Hoffmann met [verzoeker] gedeeld, waarbij hem is medegedeeld dat het voornemen bestond hem op staande voet te ontslaan omdat (samengevat) hij met zijn handelwijze (waaronder onvoldoende controle op de facturatie vanuit [externe projectleider] ) de kans heeft vergroot en aanvaard dat [externe projectleider] daarvan misbruik zou maken. Daarbij is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 8 juni 2020 schriftelijk op het ontslagvoornemen te reageren.
2.12.
Op 6 juni 2020 is in de krant NH nieuws – voor zover relevant - het volgende bericht verschenen:
‘De Werkorganisatie BUCH heeft onlangs een onderzoek laten uitvoeren door een extern bureau naar aanleiding van een vermoeden van onregelmatigheden. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek denkt de Werkorganisatie BUCH (Bergen – Uitgeest – Castricum – Heiloo) dat er is gefraudeerd met facturen die betrekking hadden op onze bedrijfsvoering. We vermoeden betrokkenheid van enkele externe partijen en een ambtenaar. Tegen hen is vanmiddag aangifte gedaan. Ook onderneemt de werkorganisatie juridische stappen. (…)’.
2.13.
Bij brief van 8 juni 2020 heeft [verzoeker] (bij monde van zijn gemachtigde) bezwaar gemaakt tegen het ontslagvoornemen en aangegeven dat hij de door Hoffmann geuite vermoedens kan weerleggen als hij toegang krijgt tot zijn zakelijke e-mailaccount, agenda en relevante financiële stukken. [verzoeker] heeft verzocht hem daartoe toegang te verschaffen en de ontslagbeslissing uit te stellen totdat reële wederhoor heeft plaatsgevonden.
2.14.
Buch heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven en [verzoeker] op 10 juni 2020 op staande voet ontslagen, hetgeen als volgt aan zijn gemachtigde is bevestigd:

De reactie die u eergisteren namens [verzoeker] hebt gestuurd, heeft De BUCH niet afgebracht van haar voornemen om hem op staande voet te ontslaan.
Het verweer is dat De BUCH gebreken vertoonde in de administratieve organisatie en dat haar financiële situatie rommelig en zelfs chaotisch was. Hiermee gaat [verzoeker] niet in op de gedragingen waarvan De BUCH hem beschuldigt. Deze komen in de kern erop neer dat [verzoeker] facturen betaalbaar heeft gesteld zonder deze eerst te hebben gecontroleerd, dat hij heeft nagelaten prestatieorders schriftelijk te verlengen terwijl er op die orders wel werd doorgefactureerd en dat hij zorgen van collega's over het gebrek aan voortgang en de hoge kosten van het project en signalen van collega's dat de facturen mogelijk onjuist waren, heeft genegeerd.
U hebt De BUCH verzocht [verzoeker] toegang te verlenen tot gegevens en documenten waarmee hij meent zijn verweer te kunnen bewijzen, en een beslissing over het ontslag op staande voet uit te stellen. Aangezien deze gegevens en documenten geen betrekking hebben op de redenen waarom De BUCH [verzoeker] wil ontslaan, zal zij niet aan uw verzoek voldoen.
De conclusie is dat De BUCH [verzoeker] hierbij op staande voet ontslaat op grond van de in mijn e-mail van 4 juni genoemde daden en gedragingen, die zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang een dringende reden vormen. Deze zijn:
  • dat hij facturen betaalbaar heeft gesteld zonder zich ervan te vergewissen of de in rekening gebrachte prestaties waren geleverd dan wel of voor dezelfde werkzaamheden al eerder was betaald;
  • dat hij geen of in ieder geval onvoldoende controle of toezicht heeft gehouden op de facturen noch op de inzet van [externe projectleider] en van door deze ingeschakelde personen;
  • dat hij stelselmatig heeft nagelaten prestatieorders schriftelijk te verlengen terwijl er op die orders wel werd doorgefactureerd;
  • dat hij de kosten niet heeft beheerst;
  • dat hij onzorgvuldig is omgegaan met financiële middelen van De BUCH;
  • dat hij zorgen van collega's over het gebrek aan voortgang en de hoge kosten van het project en signalen van collega's dat de facturen mogelijk onjuist waren, heeft genegeerd;
  • dat hij de kans heeft vergroot en aanvaard dat [externe projectleider] c.q. [rechtspersoon 1] en/of anderen daarvan misbruik zouden maken;
  • dat hij het in hem te stellen vertrouwen in ernstige mate heeft geschonden en aldus aan het eigen aanzien en dat van De BUCH ernstige schade heeft toegebracht.
De BUCH zal het dienstverband afrekenen.’
2.15.
In een kort geding vonnis van 13 augustus 2020 heeft de rechtbank Amsterdam de door Buch bij onder (onder andere) [externe projectleider] gelegde conservatoire beslagen opgeheven, omdat niet voorshands is gebleken dat door Buch daadwerkelijk schade is geleden nu Hoffmann niet heeft onderzocht welke werkzaamheden wél zijn verricht en tot welke besparingen (door het uitfaseren van de applicaties) deze werkzaamheden hebben geleid (ECLI:NL:RBAMS:2020:3982).
2.16.
Op 16 en 18 september 2020 heeft Buch – in navolging op de onder 1.2 genoemde beslissing – stukken aan [verzoeker] verzonden.

3.Het (gewijzigde) verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt Buch, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om:
  • Buch te veroordelen te betalen aan [verzoeker] binnen tien dagen na de datum van deze beschikking het in geld vastgestelde loon over de termijn (10 juni tot 31 juli 2020) dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, zijnde € 10.666,72 bruto;
  • Buch te veroordelen aan [verzoeker] te betalen, binnen tien dagen na de datum van de in deze te nemen beschikking, een billijke vergoeding ter hoogte van € 255.401,08 bruto;
  • Buch te veroordelen om binnen 10 dagen na deze beschikking op haar intranet te plaatsen en gedurende een week geplaatst te houden en schriftelijk aan de vier betrokken gemeentebesturen te doen toekomen, de volgende mededeling tot het rehabiliteren van [verzoeker] :
alsmede diezelfde mededeling binnen 10 dagen na deze beschikking te plaatsen in de zaterdagkrant van de 7 edities van het Noord Hollands dagblad die in Noord Holland verschijnen;
  • Buch te veroordelen in de kosten van de procedure in incident;
  • Buch te veroordelen in de kosten van de procedure in de hoofdzaak;
  • Buch te veroordelen in de na dit vonnis ontstane nakosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken (samengevat) het volgende ten grondslag. De verwijten in de ontslagbrief zijn niet concreet en duidelijk geformuleerd en voldoen daardoor niet aan de mededelingseis. De verwijten zijn bovendien onterecht. Het is aan Buch om de ontslagredenen te bewijzen, maar daarin is zij niet geslaagd; het kwalitatief ondermaatse rapport van Hoffmann is daarvoor onvoldoende.
De aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen kwalificeren bovendien niet als een dringende reden. Voor zover zou vaststaan dat [externe projectleider] Buch financieel heeft benadeeld, geldt dat [verzoeker] slachtoffer is geworden van de handelwijze van [externe projectleider] . [verzoeker] heeft altijd voldoende controlemaatregelen getroffen en uit het rapport van Hoffmann blijkt dat hij te goeder trouw was en geen betrokkenheid heeft gehad bij de onjuiste facturering door [externe projectleider] . Uit de omstandigheid dat Buch geen enkele maatregel heeft getroffen tegen de teammanager, terwijl ook zij veelvuldig facturen van [externe projectleider] betaalbaar heeft gesteld, blijkt dat de ontslagredenen ook subjectief gezien niet dringend zijn.
Tot slot is niet voldaan aan onverwijldheidseis. De directeur en business controller van Buch wisten al in 2018 van de dubbelrol van [externe projectleider] en de onregelmatigheden in de facturen zijn al in januari 2020 aangetroffen. Buch is pas zes maanden daarna tot ontslag op staande voet overgegaan, zodat van een onverwijlde opzegging geen sprake is.
3.3.
Doordat Buch zonder instemming, zonder toestemming en zonder dringende reden (en dus in strijd met artikel 7:671 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) heeft opgezegd is zij een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (gelijk aan de opzegtermijn bij regelmatige opzegging) en een billijke vergoeding (die bestaat uit € 230.000,-- aan inkomensschade,
€ 10.000 aan immateriële schade en een bedrag van € 15.000,-met een punitief karakter) verschuldigd. Bij de hoogte van de billijke vergoeding is rekening gehouden met inkomensverlies en reputatieschade van [verzoeker] en met de ernstige verwijtbaarheid van Buch. Tot slot verzoekt [verzoeker] om rehabilitatie.

4.Het verweer

4.1.
Buch verweert zich tegen het verzoek en verzoekt om afwijzing van de verzoeken. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig gegeven. Er is voldaan aan de onverwijldheidseis en de ontslagredenen kwalificeren als een dringende reden. [verzoeker] heeft geen of in ieder geval te weinig toezicht gehouden op de door [externe projectleider] en anderen in opdracht van Buch uitgevoerde werkzaamheden; [verzoeker] heeft de facturen van deze opdrachtnemers niet of niet adequaat gecontroleerd en signalen van collega’s dat de facturen mogelijk onjuist waren genegeerd. Daarmee heeft hij misbruik en fraude mogelijk gemaakt en is hij onzorgvuldig omgegaan met de financiële middelen van Buch. Er is ook subjectief sprake van een dringende reden, nu de teammanager, die ook onjuiste facturen van [externe projectleider] betaalbaar heeft gesteld, een gelet op de omstandigheden passende sanctie heeft gekregen.
Subsidiair verzoekt Buch de billijke vergoeding op nihil te stellen omdat de gevolgen van het ontslag voor [verzoeker] , die de AOW-gerechtelijke leeftijd al heeft bereikt, daartoe aanleiding geven. Meer subsidiair moet de billijke vergoeding niet meer bedragen dan het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst zonder ontslag op staande voet zou hebben geduurd (tot 1 september of 1 oktober 2020), waarop de gefixeerde schadevergoeding in mindering moet worden gebracht.
Omdat de billijke vergoeding geen punitief karakter heeft, moet de verzochte punitieve vergoeding worden afgewezen. Ook het verzoek om een immateriële schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Tot slot moet ook de verzochte rectificatie worden afgewezen, omdat de vorderingen te algemeen geformuleerd zijn en Buch niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoeker] .
[Verzoeker] moet tot slot worden veroordeeld in de kosten van het geding.

5.De beoordeling

5.1.
[verzoeker] is ontvankelijk in zijn verzoek, nu dit is ingediend binnen de vervaltermijn van twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4 sub a BW).
5.2
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of het op 10 juni 2020 door Buch aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
Ontslag op staande voet
5.3.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
5.4.
Op grond van artikel 7:678 eerste lid, BW worden als dringende redenen in de zin van het eerste lid van artikel 7:677 BW beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die opzegging van de arbeidsovereenkomst op staande voet rechtvaardigt, dienen volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen, waaronder de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. De werkgever moet stellen en bewijzen dat een dringende reden bestaat.
5.5.
De aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen komen er in de kern op neer dat [verzoeker] facturen ten behoeve van het project Rationalisatie niet/onvoldoende heeft gecontroleerd, waardoor Buch incorrecte facturen heeft betaald en schade heeft geleden, terwijl [verzoeker] signalen van collega’s over een gebrek aan voortgang van het project, daarmee gepaard gaande te hoge kosten en onjuiste facturen heeft genegeerd.
5.6.
[verzoeker] heeft ten aanzien van het verwijt dat hij onvoldoende controle heeft uitgevoerd toegelicht dat Buch (al voor zijn aantreden) [externe projectleider] als externe projectleider had aangesteld, waardoor [externe projectleider] verantwoordelijk was geworden voor de inhuur van (en controle op) extern personeel op het project. Als projectleider had [externe projectleider] zelf de bevoegdheid de urenstaten van door hem ingehuurd personeel af te tekenen. Na zijn aantreden heeft [verzoeker] intern de situatie aangekaart dat [externe projectleider] als extern projectleider zijn eigen prestaties en de prestaties van door hem ingehuurde ZZP-ers kon beoordelen en uren kon aftekenen, maar daar is niets mee gedaan. [verzoeker] heeft er toen wel voor gezorgd dat [externe projectleider] niet meer bevoegd was zijn eigen facturen te accorderen. De controle die [verzoeker] wel uitvoerde bestond eruit dat hij de ingediende facturen samen met de financieel expert controleerde op de aanwezigheid van urenverantwoordingsstaten, samen met zijn twee teamleiders ( [teamleider 1] en [teamleider 2] ) in wekelijke voortgangsgesprekken controleerde of de opgedragen prestaties werden geleverd en erop toezag dat de inhuurkosten binnen het beschikbare budget bleven. [verzoeker] erkent (het verwijt van Buch) dat hij heeft nagelaten te controleren of alle gedeclareerde uren daadwerkelijk zijn gemaakt door de op de facturen vermelde personen. Hij stelt zich echter op het standpunt dat een dergelijke, gedetailleerde controle voor hem niet mogelijk was omdat hij daar geen zicht op had (want hij was niet de projectleider die dicht op het project zat) en bovendien niet nodig was, zolang de overeengekomen prestaties werden geleverd en ruim binnen budget bleven. Dat was volgens [verzoeker] steeds het geval, waardoor er geen aanleiding was [externe projectleider] te wantrouwen.
5.7.
De kantonrechter is met Buch eens dat de wijze waarop de controle op (de facturatie op) het project was ingericht, onvoldoende is geweest. Vaststaat dat er gewerkte uren van ingehuurde personen op facturen staan vermeld, terwijl deze personen
op dat momentniet ten behoeve van Buch hebben gewerkt. Vaststaat ook dat er facturen zijn afgetekend waarbij geen urenverantwoordingen zaten en dat het aantal uren dat door [externe projectleider] op sommige facturen is gedeclareerd op zijn minst vraagtekens moet hebben opgeroepen, omdat dat aantal bijvoorbeeld betekende dat er door of namens [externe projectleider] 12 uur op een (weekend) dag gewerkt was.
5.8.
De gedragingen (of het nalaten) van [verzoeker] leveren naar het oordeel van de kantonrechter echter in de gegeven omstandigheden geen dringende reden voor ontslag op staande voet op. Daarbij is allereerst van belang dat de werkwijze waarop de samenwerking tussen Buch en [externe projectleider] (en aan hem gelieerde vennootschappen) was vormgegeven al bestond toen [verzoeker] aantrad. Bovendien is door Hoffmann niet vastgesteld dat [verzoeker] wetenschap heeft gehad van de onjuiste facturen en al helemaal niet dat [verzoeker] met [externe projectleider] onder één hoedje speelde (waarvan Buch [verzoeker] , zo is ter zitting desgevraagd door Buch verklaard) wel verdacht. Vaststaat aldus dat [verzoeker] zich zelf op geen enkele wijze heeft bevoordeeld.
5.9.Verder is relevant dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een budgetoverschrijding. Hoewel duidelijk is dat sommige van de ingediende facturen niet overeenstemden met de werkelijkheid, is niet aannemelijk geworden dat de overeengekomen prestaties niet door [externe projectleider] en/of door hem ingeschakeld personeel zijn geleverd en dat Buch (dus) daadwerkelijk financiële schade heeft geleden. Dit aspect is door Hoffmann niet onderzocht, zoals ook is overwogen in het kort geding vonnis van 13 augustus 2020. In dit verband is van belang dat volgens [verzoeker] eigenlijk sprake was van aanneming van werk door [externe projectleider] , maar dat voor een andere vorm van declareren (‘uurtje factuurtje’) is gekozen om de aanbestedingsregels (en daarmee het risico op vertraging door een leverancierswisseling) te omzeilen. Uit de door [verzoeker] overgelegde productie 15 blijkt dat het omzeilen van de aanbestedingsregels teneinde de voortgang van het project te waarborgen in samenspraak met (althans wetenschap van) de Inkoopadviseur is gebeurd.
5.10.
Verder heeft de kantonrechter meegewogen dat [verzoeker] met productie 13 aannemelijk heeft gemaakt dat wel degelijk werd gecontroleerd of facturen van [externe projectleider] waren voorzien van een urenverantwoordingsstaat en dat [verzoeker] [externe projectleider] erop heeft aangesproken toen deze ontbraken. Ook blijkt uit de door hem overgelegde producties 12, 16, 17 en 18 dat [verzoeker] samen met zijn teamleiders de voortgang in de werkzaamheden controleerde. Ter zitting heeft Buch erkend dat de facturen betreffende de inzet van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] (waarvan vaststaat dat zij in de betreffende periode niet/minder hebben gewerkt dan waarvoor [externe projectleider] heeft gedeclareerd) niet door [verzoeker] , maar door teamleider [teamleider 1] zijn geaccordeerd. Daarmee is ook de feitelijke grondslag van dit verwijt komen te vervallen.
5.11.
Ten aanzien van het verwijt van Buch dat [verzoeker] signalen van collega’s heeft genegeerd oordeelt de kantonrechter dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat [verzoeker] met de signalen die er zijn gegeven niets heeft gedaan. Wellicht heeft [verzoeker] niet gedaan wat Buch van hem op dit punt verwachtte, maar [verzoeker] heeft in zijn functie als Programmamanager wel zijn kerntaken, te weten de voortgang van het project en het budget in de gaten gehouden.
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat Buch ook op procedureel vlak de nodige steken heeft laten vallen. Zo is de onderzoeksperiode (van bijna drie maanden) erg lang geweest en valt te betwijfelen of daarmee aan de onverwijldheidseis is voldaan. Bovendien is [verzoeker] niet deugdelijk gehoord voordat tot zijn ontslag werd besloten. Zoals ter zitting door [domeinmanager] is toegelicht, is bij hem in februari 2020 het vermoeden ontstaan dat [verzoeker] samen met [externe projectleider] onder ‘een hoedje speelde’. Dat vermoeden was enkel ingegeven door de e-mail van [verzoeker] van 24 februari 2020 waarin [verzoeker] [domeinmanager] schreef dat hij uitging van goed vertrouwen in [externe projectleider] . In plaats van hierover eerst met [verzoeker] het gesprek aan te gaan, heeft Buch op dat moment Hoffmann ingeschakeld zonder [verzoeker] daarover te informeren. Hoewel Hoffmann vervolgens rapporteerde dat zij geen bewijs had gevonden voor de verdenkingen richting [verzoeker] , heeft Buch toch aangifte van fraude tegen hem gedaan, waarover op 6 juni 2020 in verschillende Noord-Hollandse bladen is gepubliceerd. Buch heeft dit gedaan vóórdat [verzoeker] over het ontslagvoornemen was gehoord. Ook daarna is [verzoeker] niet adequaat gehoord. Door de weinig concrete verwijten/verdenkingen in de brief van 4 juni 2020, het korte tijdsbestek waarbinnen [verzoeker] daarop (en op het omvangrijke rapport van Hoffmann) moest reageren en de weigering van Buch om [verzoeker] toegang te verschaffen tot zijn zakelijke account en overige stukken, is het [verzoeker] vrijwel onmogelijk gemaakt daar goed op te reageren. Buch heeft pas een aantal dagen voor de zitting, ruim ná het gegeven ontslag op staande voet en eerst op bevel van de kantonrechter, de verzochte informatie verstrekt. De kantonrechter vindt deze handelwijze onzorgvuldig en (onnodig) beschadigend voor [verzoeker] .
5.13.
Gelet op al het voorgaande is het ontslag op staande voet naar het oordeel van de kantonrechter niet rechtsgeldig gegeven.
Vergoeding onregelmatige opzegging
5.14.
Nu geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, staat vast dat er onregelmatig is opgezegd. Als gevolg hiervan is Buch schadeplichtig en is een schadevergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de opzegtermijn die bij een rechtsgeldige opzegging in acht genomen had moeten worden (10 juni 2020 – 31 juli 2020). Buch heeft aangevoerd dat het door [verzoeker] verzochte bedrag (€ 10.666,72) niet juist is, en dat dit € 10.704,21 moet zijn. [verzoeker] heeft hiertegen (uiteraard) geen verweer gevoerd, maar nu in het petitum het bedrag van € 10.666,72 staat vermeld en de kantonrechter niet meer kan toewijzen dan verzocht zal het door [verzoeker] verzochte bedrag worden toegewezen.
Billijke vergoeding
5.15.
Omdat Buch de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] niet op rechtsgeldige wijze heeft beëindigd kan de kantonrechter aan [verzoeker] ten laste van Buch een billijke vergoeding toekennen. Voor de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding zijn de gezichtspunten zoals door de Hoge Raad gegeven in de zaken New Hairstyle (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) en Zinzia (HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:857) van belang. Het gaat onder meer om de mate van verwijtbaarheid van de werkgever en de (inkomens-)schade van werknemer. Daarbij kan worden gelet op hetgeen de werknemer nog aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal daarbij van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in acht moet worden genomen. Mede van belang is of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze had kunnen beëindigen en op welke termijn dit had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Of en in hoeverre rekening moet worden gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd hangt af van de omstandigheden van het geval. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding dient bovendien de eventueel aan de werknemer te betalen transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging te worden betrokken. (zie ook Hof Den Haag 22 september 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1715).
5.16.
Uitgangspunt is dat Buch ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door [verzoeker] op staande voet te ontslaan, zonder dat daaraan een geldige dringende reden ten grondslag lag. Vaststaat echter wel dat [verzoeker] uit hoofde van zijn functie intern verantwoordelijk was voor het Rationaliseringsproject en dat er onder zijn verantwoordelijkheid met name in de facturatie op dat project zaken fors zijn misgegaan. Hoewel de kantonrechter op basis van de beschikbare stukken niet heeft kunnen vaststellen dat Buch daardoor financieel is benadeeld, kan evenmin met zekerheid worden vastgesteld dat dit
niethet geval is geweest. De kantonrechter acht het onder die omstandigheden waarschijnlijk dat, wanneer door Buch een ontbindingsverzoek zou zijn ingediend, de arbeidsovereenkomst per 1 november 2020 zou zijn ontbonden. De kantonrechter zal bij het vaststellen van de billijke vergoeding daarom rekening houden met een inkomensverlies van circa 4,5 maand. Dat [verzoeker] de pensioengerechtigde leeftijd al heeft bereikt, doet aan dit inkomensverlies niet af. Voorts wordt bij het vaststellen van de billijke vergoeding, onder verwijzing naar hetgeen onder 5.8 t/m 5.12 hiervoor is overwogen, rekening gehouden met de mate waarin Buch van het einde van het dienstverband een verwijt kan worden gemaakt. De kantonrechter ziet gelet daarop aanleiding om de vergoeding wegens onregelmatige opzegging niet op de billijke vergoeding in mindering te brengen. Gelet op al het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat een billijke vergoeding van € 30.000,- bruto passend is.
5.17.
Voor het (daarnaast) toekennen van een punitieve vergoeding bestaat geen aanleiding nu door de Hoge Raad (in voornoemde arresten) is geoordeeld dat de billijke vergoeding geen punitief karakter heeft. De mate van verwijtbaarheid van Buch is bovendien al in het hiervoor toegewezen bedrag aan billijke vergoeding verdisconteerd.
5.18.
Met betrekking tot de door [verzoeker] verzochte immateriële schadevergoeding geldt dat een benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien hij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW). Van een aantasting in zijn persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. In het algemeen zal slechts bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld in rechte het bestaan van geestelijk letsel kunnen worden vastgesteld (zie o.m. HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356 en Hof Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2017 ECLI:NL:GHARL:2017:8439). [verzoeker] heeft onvoldoende concrete gegevens aangevoerd waaruit het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld of van psychische schade kan worden vastgesteld. De verzochte immateriële schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
Rectificatie/rehabilitatie
5.19.
[verzoeker] heeft voorts verzocht Buch te veroordelen tot het doen van een mededeling (op Intranet, aan de vier gemeentebesturen en in het Noord-Hollands dagblad) om hem te rehabiliteren. De kantonrechter vindt het aannemelijk dat de reputatie van [verzoeker] (ernstig) is geschaad door zijn plotselinge vertrek (als gevolg van de schorsing en het onterecht gegeven ontslag) in combinatie met het daags daarna verschenen media bericht ‘dat er aangifte is gedaan tegen een ambtenaar in het kader van een fraudeonderzoek’. Het belang van [verzoeker] bij rehabilitatie is daarmee gegeven. De kantonrechter zal daarom de rehabilitatie toewijzen zoals hierna vermeld. De kantonrechter zal Buch niet veroordelen tot plaatsing van de rectificatie in de edities van het Noord-Hollands Dagblad, omdat de naam van [verzoeker] in dat krantenbericht niet wordt genoemd en de mededeling dat aangifte tegen een ambtenaar is gedaan wegens fraudeonderzoek niet in strijd is met de waarheid.
Proceskosten
5.20.
Buch wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat zij (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld. Het salaris gemachtigde wordt daarbij begroot op een bedrag van € 720,00. Daabij wordt Buch veroordeeld tot betaling van nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt. Het verzoek van [verzoeker] om Buch te veroordelen in de proceskosten in incident is reeds bij de beschikking in incident toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Buch tot betaling aan [verzoeker] , binnen tien dagen na de datum van deze beschikking, het in geld vastgestelde loon over de termijn (10 juni tot 31 juli 2020) dat de arbeidsovereenkomst bij egelmatige opzegging had behoren voort te duren, zijnde € 10.661,72 bruto;
6.2.
veroordeelt Buch aan [verzoeker] te betalen, binnen tien dagen na de datum van de in deze te nemen beschikking, een billijke vergoeding ter hoogte van € 30.000,- bruto;
6.3.
veroordeelt Buch om binnen 10 dagen na deze beschikking op haar intranet te plaatsen en gedurende een week geplaatst te houden en schriftelijk aan de vier betrokken gemeentebesturen te doen toekomen, de volgende mededeling tot het rehabiliteren van [verzoeker] : ‘
De kantonrechter van de rechtbank Noord Holland, zittingslocatie Haarlem, heeft op 26 oktober 2020 geoordeeld dat Werkorganisatie BUCH [verzoeker] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen en heeft Werkorganisatie BUCH veroordeeld tot het verzenden van deze rectificatie om de met het ontslag op staande voet toegebrachte schade aan de goede naam van [verzoeker] zoveel mogelijk teniet te doen’;
6.4.
veroordeelt Buch tot betaling van de proceskosten van [verzoeker] , die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 803,00, te weten:
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 720,00,
vermeerderd met de nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter