ECLI:NL:GHDHA:2020:1715

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
200.278.541/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [werkneemster] tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, waarin zij op 25 februari 2020 een billijke vergoeding van € 2.592,- bruto toegewezen kreeg na een onterecht ontslag op staande voet door haar werkgever, Every Security B.V. [werkneemster] was in dienst bij Every Security en werd op 25 november 2019 op staande voet ontslagen door de heer [betrokkene 1], die de onderneming leidde. Het ontslag werd gegeven naar aanleiding van uitlatingen van [betrokkene 1] op Den Haag FM en de daaropvolgende ziekmeldingen van werknemers. [werkneemster] betwistte de dringende reden voor het ontslag en verzocht om een hogere billijke vergoeding van € 12.500,- bruto. Het hof oordeelde dat het ontslag onterecht was, maar dat de hoogte van de billijke vergoeding moest worden herzien. Het hof overwoog dat de verhoudingen tussen partijen verstoord waren en dat Every Security waarschijnlijk een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou hebben ingediend. Uiteindelijk werd de billijke vergoeding vastgesteld op € 5.500,- bruto, wat overeenkomt met ruim vier maandsalarissen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, en de beschikking van de kantonrechter werd gedeeltelijk vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.278.541/01
Zaaknummer rechtbank: 8224176 RP VERZ 19-50727

beschikking van 22 september 2020

inzake

[werkneemster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
nader te noemen: [werkneemster] ,
advocaat: mr. J.C. Zevenberg te Rijswijk (Zuid-Holland),
tegen:

Every Security B.V.,

gevestigd te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Every Security,
advocaat: mr. R.M. van der Zwan te Den Haag.

Het geding

Bij beroepschrift (met productie), ingekomen ter griffie van het hof op 20 mei 2020, is [werkneemster] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 25 februari 2020. In het beroepschrift heeft [werkneemster] één beroepsgrond aangevoerd. Every Security heeft een verweerschrift (met productie) ingediend. Op 17 augustus 2020 heeft – met instemming van partijen – een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgevonden voor een raadsheer-commissaris. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
1.1
Every Security is een beveiligingsbedrijf. De aandeelhouders van Every Security waren tot voor kort de heer [betrokkene 1] , tevens (indirect) bestuurder, hierna “ [betrokkene 1] ”, en de heer [betrokkene 2] , hierna “ [betrokkene 2] ”. [betrokkene 2] heeft zijn aandelen in Every Security in de loop van de procedure in hoger beroep overgedragen aan [betrokkene 1] .
1.2
[werkneemster] is de partner van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] is tevens eigenaar van het beveiligingsbedrijf MHR Service. [werkneemster] is gevolmachtigde van MHR Service. Met ingang van juni 2020 is [werkneemster] mede-vennoot van MHR Service.
1.3
[werkneemster] is op 1 augustus 2019 in dienst getreden bij Every Security in de functie
van [functienaam] . Er was sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd (1 jaar) met een opzegtermijn van 1 maand. Het bruto maandsalaris van [werkneemster]
was € 1.200,00 zonder emolumenten en 8% vakantietoeslag voor 24 uur per week. Op de
arbeidsovereenkomst is de cao voor de Evenementen- en Horecabeveiligingsbranche van
toepassing.
1.4
Naar aanleiding van uitlatingen van [betrokkene 1] op Den Haag FM hebben enkele werknemers van Every Security zich ziekgemeld. Vervolgens heeft er op 24 november 2019 een bespreking plaatsgevonden met [betrokkene 1] waarbij deze door [werkneemster] en andere personeelsleden is geconfronteerd met klachten over hem. [werkneemster] heeft zich na deze bijeenkomst eveneens ziek gemeld.
1.5
Bij brief van 25 november 2019 heeft [betrokkene 1] [werkneemster] op staande voet
ontslagen. In de brief is het volgende opgenomen:
‘‘Hierbij geef ik u per direct per vandaag op staande voet uw ontslag.
Dit vanwege het hebben van een nevenfunctie bij MHR Service, ingeschreven bij de
Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] , welke bij mij niet kenbaar is
gemaakt bij de in dienst treding.
In uw contract is nadrukkelijk aangegeven onder punt 8.2 dat het niet toegelaten is
(betaalde) arbeid te verrichten zonder toestemming van Every Security B.V.”
1.6
[werkneemster] betwist dat er sprake was van een dringende reden, maar heeft berust in de
opzegging.
2. In deze procedure heeft [werkneemster] , kort samengevat, de kantonrechter verzocht om Every Security te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 12.500,- bruto en een opzegvergoeding van € 1.296,- bruto, met nevenvorderingen. [werkneemster] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij ten onrechte op staande voet is ontslagen, omdat er geen sprake was van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW.
3. De kantonrechter heeft de vorderingen van [werkneemster] deels toegewezen. De billijke vergoeding heeft hij bepaald op € 2.592,- bruto (twee maandsalarissen). Het hoger beroep van [werkneemster] richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de hoogte van de aan haar toegekende billijke vergoeding.
Billijke vergoeding
4. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering dat [werkneemster] ten onrechte op staande voet is ontslagen en dat zij op grond van artikel 7:681 BW aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Partijen twisten over de hoogte daarvan.
5. Met betrekking tot de vraag hoe de omvang van een billijke vergoeding berekend moet worden, heeft de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking (
ECLI:NL:HR:2017:1187) een aantal gezichtspunten gegeven. Tegen die achtergrond overweegt het hof het volgende.
Blijkens voormelde beschikking van de Hoge Raad kan bij het vaststellen van de omvang van de billijke vergoeding onder meer worden gelet op hetgeen de werknemer nog aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal daarbij van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in acht moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze had kunnen beëindigen en op welke termijn dit had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Of en in hoeverre rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort de mate waarin de werkgever van het einde van het dienstverband een verwijt kan worden gemaakt. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging te worden betrokken.
6. [werkneemster] verzoekt alsnog toekenning van een billijke vergoeding van € 12.500,- bruto. Zij legt hieraan – kort samengevat – ten grondslag dat Every Security ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door haar op 25 november 2019 zonder dringende reden op staande voet te ontslaan, dat zij het ontslag weggedacht tot aan het einde van haar arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2020 in dienst zou zijn gebleven van Every Security, dat zij als gevolg van alles wat gebeurd is in november 2019 ziek is geworden en langdurig overspannen is geweest, dat zij hierdoor en door het diffamerende effect van het ontslag op staande voet immateriële schade heeft geleden, dat zij tot op heden niet in staat is geweest om ander (betaald) werk te vinden, dat zij niet in aanmerking komt voor een transitievergoeding en ook niet voor een ziektewet- of andere uitkering, en dat de billijke vergoeding ook een punitief element kent waarmee rekening moet worden gehouden.
7. Het hof overweegt hierover het volgende. Uitgangspunt is dat Every Security ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door [werkneemster] op staande voet te ontslaan, zonder dat daar een geldige dringende reden aan ten grondslag lag. Het hof acht echter niet aannemelijk dat [werkneemster] , het ontslag weggedacht, nog tot aan het einde van haar arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2020 in dienst zou zijn gebleven van Every Security. Door de uitlatingen van [betrokkene 1] op Den Haag FM en de daarop volgende bespreking op 24 november 2019 waren de verhoudingen tussen partijen verstoord. Dit betrof niet alleen de arbeidsverhouding tussen [werkneemster] en Every Security maar ook de persoonlijke (tot dan toe zeer vriendschappelijke) verhouding tussen enerzijds [werkneemster] en [betrokkene 2] en anderzijds [betrokkene 1] , die de arbeidsverhouding tussen [werkneemster] en Every Security beïnvloedde. De verstoring van de onderlinge verhoudingen werd vervolgens in aanzienlijke mate vergroot doordat enkele werknemers van Every Security overstapten naar MHR Service, het beveiligingsbedrijf van [betrokkene 2] , de partner van [werkneemster] . [werkneemster] was op dat moment gevolmachtigde van MHR Service, en is sinds juni 2020 mede-vennoot. Het overnemen door MHR Service van personeel van Every Security lag niet voor de hand, aangezien MHR Service blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 3 december 2019 een eenmanszaak was en [betrokkene 2] blijkens zijn verklaring die [werkneemster] in deze procedure heeft overgelegd voorheen gewoon zzp’er was die zich vanuit MHR Service verhuurde aan Every Security. Dat [betrokkene 1] door deze gang van zaken het gevoel had dat er sprake was van een vijandige overname van zijn bedrijf door [werkneemster] en [betrokkene 2] , is begrijpelijk. [werkneemster] en [betrokkene 2] hadden van hun kant redelijkerwijs moeten begrijpen dat het in dienst nemen van werknemers van Every Security de onderlinge verstandhouding met [betrokkene 1] op scherp zou zetten. Het hof acht, gelet op één en ander, aannemelijk dat Every Security – als het ontslag op staande voet niet zou hebben plaatsgevonden – in december 2019 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] zou hebben ingediend op grond van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Het hof acht aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2020 zou zijn ontbonden. Het hof acht tegen de achtergrond van de hiervoor beschreven gang van zaken niet aannemelijk dat bij deze ontbinding aan [werkneemster] op de voet van artikel 7:671b lid 8 sub c een billijke vergoeding zou zijn toegekend. Bij de bepaling van de hoogte van de aan [werkneemster] toe te kennen billijke vergoeding, houdt het hof geen rekening met de ziekte van [werkneemster] , omdat [werkneemster] geen medische stukken heeft overgelegd waaruit de ernst en de duur van haar ziekte blijken, en het hof bovendien niet uitsluit dat de spanningen bij [werkneemster] mede het gevolg zijn geweest van de verdere escalatie van de verhoudingen met [betrokkene 1] na haar ontslag, als gevolg van het feit dat MHR Service werknemers van Every Security in dienst heeft genomen, welk aspect mede voor haar risico komt. Wat betreft de door [werkneemster] gestelde immateriële schade acht het hof voorts bij gebreke van voldoende concrete gegevens niet aannemelijk dat [werkneemster] in haar eer en goede naam is aangetast of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Dat een ontslag op staande voet in sommige gevallen diffamerend kan zijn is waar, maar dat dit hier ook het geval is, heeft [werkneemster] verder niet onderbouwd. Het hof houdt verder rekening met het feit dat [werkneemster] geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding noch op enige uitkering maar uit hoofde van de beschikking van de kantonrechter wel recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding van € 1.296,00 bruto, dat zij geen ander werk heeft gevonden en dat zij per juni 2020 mede-vennoot van MHR Service is geworden. Dit laatste betekent dat [werkneemster] vanaf juni 2020 wordt beschouwd als ondernemer, waarmee zij in staat moet worden geacht haar eigen inkomen te verwerven. Het hof houdt geen rekening met enig punitief element van de billijke vergoeding, zoals door [werkneemster] verdedigd.
8. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het uiteindelijk erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het hof is, gelet op de hierboven genoemde omstandigheden, van oordeel dat een billijke vergoeding aan [werkneemster] van € 5.500,- (ruim 4 maandsalarissen) passend is.
9. Uit het bovenstaande volgt dat de beschikking van de kantonrechter vernietigd zal worden, voor zover daarbij aan [werkneemster] een billijke vergoeding is toegekend van € 2.592,- bruto, en dat aan [werkneemster] in plaats daarvan een bedrag van € 5.500,- bruto zal worden toegewezen. Aangezien partijen in hoger beroep over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
10. Het hof komt niet toe aan bewijslevering, aangezien partijen geen concreet bewijs hebben aangeboden van feiten die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 25 februari 2020, voor zover daarbij aan [werkneemster] een billijke vergoeding is toegekend van € 2.592,- bruto,
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt Every Security om aan [werkneemster] een billijke vergoeding te betalen van € 5.500,- bruto;
  • bekrachtigt de beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
  • compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt;
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, R.J.F. Thiessen en C.J. Frikkee en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2020 in aanwezigheid van de griffier.