1.4.Eiser heeft op 27 juni 2019 een WW-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft in het primaire besluit beslist zoals hiervoor is weergegeven waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat eiser verwijtbaar werkloos wordt geacht omdat zijn dienstbetrekking wegens een dringende reden is beëindigd en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn aanstaande werkgever tijdens het sollicitatiegesprek op 2 december 2015 niet volledig heeft geïnformeerd omtrent zijn situatie op dat moment. Hij heeft weliswaar verteld dat hij verdacht werd van diefstal van een darmspoelmachine, maar dat er pepperspray was aangetroffen en hij niet gerechtigd was deze aan zijn voormalige partner te geven heeft hij verzuimd te melden. Eiser heeft ook niet vermeld dat hij door de [werkgever] buitenfunctie was gesteld en hij heeft tijdens de screening de vraag of hij wel eens geschorst was in een dienstverband met “nee” beantwoord. Verweerder deelt eisers standpunt niet dat een buitenfunctiestelling iets anders is dan een schorsing. Eiser heeft zijn werkgever op dit punt onvolledig, en niet naar waarheid geïnformeerd. Voor alle medewerkers van [bedrijf 2] geldt dat zij van onbesproken gedrag dienen te zijn. Eiser had daarnaast als [functie] ook een voorbeeldfunctie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van eiser in deze functie verwacht had mogen worden dat hij steeds volledige openheid van zaken aan zijn werkgever zou hebben gegeven. Dit heeft hij niet gedaan. Verder heeft eiser geen openheid van zaken gegeven over zijn verblijfadres waardoor hij tot juli 2018 de maximale woon-werk-vergoeding ontving op basis van zijn adres in [plaats] terwijl hij vanaf december 2017 in [woonplaats] woonde. Op basis van eisers handelen stelt verweerder dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden met als gevolg dat het recht op WW-uitkering met ingang van 1 juli 2019 niet tot uitbetaling komt.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat verweerder uitgaat van onjuiste aannames en een eenzijdige en negatieve interpretatie van de feiten. Er is onvoldoende onderzoek verricht en verweerder komt te licht tot het oordeel dat zijn gedrag een dringende reden voor ontslag heeft opgeleverd. Hij benadrukt dat hij bij zijn sollicitatie de meest verstekkende en belastende informatie heeft vermeld. Dat pepperspray die zijn toenmalige werkgever aan hem ter beschikking had gesteld, bij zijn partner is aangetroffen, is slechts een bijkomstige kwestie. Ten tijde van het sollicitatiegesprek wist eiser nog niet dat hij hiervoor zou worden vervolgd. Hiervan raakte hij pas op de hoogte toen hij kort voor de strafzitting op 14 december 2017, de dagvaarding ontving. Wat betreft zijn woonadres en de reiskostenvergoeding voert eiser aan dat hij in die periode door relatieperikelen op wisselende adressen verbleef. Hij heeft wel degelijk aan zijn leidinggevende doorgegeven dat hij na 1 januari 2018 formeel naar [woonplaats] was verhuisd. Het besluit tot buitenfunctiestelling is naar het nieuwe adres verzonden en was dus bekend bij de werkgever. Bij de werkhervatting is het eiser ontschoten om dit in het systeem te wijzigen. Eiser wijst erop dat dit niet uitmaakte voor de hoogte van de reiskostenvergoeding omdat beide adressen verder liggen dan de maximum afstand die wordt vergoed. Hij heeft geen financieel voordeel genoten door het niet doorgeven van de verhuizing. Verder wijst eiser erop dat de werkgever heeft gekozen voor een ontbindingsverzoek en niet voor ontslag op staande voet. Daarnaast is [bedrijf 2] ook pas tot schorsing overgegaan, nadat zijn werkgever een mail met daarin een dreiging tot openbaarheid had ontvangen van een derde uit eisers persoonlijke sfeer die hem vijandig gezind was. Dit zou een rol gespeeld kunnen hebben bij de besluitvorming van de werkgever. De kantonrechter zag in elk geval geen aanleiding voor een ontbinding op basis van het feitencomplex en het gerechtshof heeft een transitievergoeding toegekend. Het gerechtshof was dan ook van mening dat eiser niet ‘ernstig verwijtbaar’ heeft gehandeld, waarmee zijn handelen niet in de allerhoogste klasse is gekwalificeerd. Aanvullend voert eiser aan dat het enkel verzuim uit eigener beweging melding te maken van het feit dat hij door de [werkgever] buiten functie was gesteld, op zichzelf geen reden kan zijn voor het aannemen van een dringende reden voor ontslag. Daarbij wijst hij erop dat hij wel volle openheid heeft geboden over het feit dat hij strafrechtelijk vervolgd werd. Het had ook op de weg van de werkgever gelegen om te vragen of dit nog repercussies had voor de uitoefening van zijn functie. Tot slot voert eiser aan dat verweerder zich in zijn verweerschrift ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit de schorsing niet zou blijken dat de werkgever de zaak niet serieus neemt, dat zijn persoonlijke omstandigheden geen grond zijn om geen dringende redenen aan te nemen.
4. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van dat artikel is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW, brengt het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3°, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
Op grond van het achtste lid, kan het UWV afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 7:678 van het BW, worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.