ECLI:NL:RBNHO:2020:8513

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1518
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om kwijtschelding van studieschuld op basis van medische gronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 26 oktober 2020, staat de aanvraag van eiseres om kwijtschelding van haar studieschuld centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde H. de Groot, had eerder een verzoek tot kwijtschelding ingediend bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die dit verzoek op 23 januari 2020 afwees. Eiseres ging in beroep tegen deze afwijzing, waarbij verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema, een verweerschrift indiende. De zitting vond plaats op 4 september 2020 via Skype.

De rechtbank overweegt dat de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding is gebaseerd op een medisch advies dat aangeeft dat eiseres lijdt aan CVS/ME en orthostatische intolerantie, maar niet voldoet aan de criteria voor kwijtschelding zoals vastgelegd in de Wet studiefinanciering 2000. De rechtbank concludeert dat eiseres niet in aanmerking komt voor kwijtschelding op medische gronden, omdat haar situatie niet valt onder de vier beschreven categorieën in het beleid van verweerder. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de medische situatie van eiseres niet voldoet aan de vereisten.

De rechtbank oordeelt verder dat eiseres geen andere omstandigheden heeft aangevoerd die tot kwijtschelding zouden kunnen leiden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens wordt verweerder opgedragen het griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: H. de Groot),
en
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. P.E. Merema).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om kwijtschelding van haar studieschuld afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 4 september 2020 plaats gevonden met gebruikmaking van Skype. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Bij brief van 23 november 2019 is namens eiseres bij verweerder een verzoek ingediend tot kwijtschelding van haar studieschuld.
1.2.
In het kader van de beoordeling van het verzoek heeft de arts [naam] op 16 januari 2020 aan verweerder een medisch advies (het medisch advies) uitgebracht. Uit dit medisch advies blijkt dat eiseres bekend is met CVS/ME en orthostatische intolerantie met waarschijnlijk hyperadrenerge POTS. Een revalidatieprogramma heeft bij eiseres geleid tot een enorme crash. Hernieuwde re-activatiepogingen worden onverstandig geacht.
In het medisch advies vermeld [naam] dat beoordeeld dient te worden in hoeverre er sprake is van één van de vier volgende situaties:
- terminale patiënten, die naar verwachting binnen een jaar zullen overlijden;
- ernstig geestelijk gehandicapten, op verklaring van de inrichting;
- psychiatrische patiënten, op verklaring van de geneesheer-directeur dat de situatie
uitzichtloos is;
- langdurige coma.
Vervolgens overweegt [naam] dat uit de informatie over eiseres blijkt dat er geen sprake is (geweest) van een langdurige coma. Verder overweegt [naam] dat er geen psychiatrische diagnose is gesteld, en dat geen sprake is van opname in een psychiatrisch centrum. Ook is vermeld dat er geen ernstige beperking van de verstandelijke vermogens is vastgesteld, wat volgens [naam] impliceert dat er geen sprake is van een ernstige geestelijke handicap. Dat alles impliceert eveneens volgens [naam] dat de beoordeling van het verzoek van eiseres zich toespitst op het eerste te toetsen criterium. Daarover is vermeld dat in de ziektes noch in de situatie van eiseres zelf aanknopingspunten zijn te vinden dat sprake is van een situatie die aansluit bij het te toetsen criterium, dat is of sprake is van een terminale patiënt die naar verwachting binnen een jaar zal overlijden. Verder is er ook geen sprake van een daarmee zogenaamd gelijk te stellen situatie omdat geen sprake is van een chronische opname in een ziekenhuis, revalidatiecentrum, verpleeghuis of soortgelijke instelling. [naam] concludeert in het medisch advies dat eiseres niet voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor kwijtschelding op medische gronden.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens besloten zoals in het procesverloop is vermeld.
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres op basis van het vaste beleid niet in aanmerking komt voor een kwijtschelding van de studieschuld. Daarbij wordt verwezen naar het medisch advies. Voor verweerder bestaat er geen reden om een uitzondering op het beleid te maken. De Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) voorziet, aldus verweerder, in voldoende mogelijkheden mocht eiseres in betalingsonmacht verkeren. Voorts is overwogen dat de inhoud van het bezwaarschrift geen reden gaf om een hoorzitting te houden.
2.2.
Eiseres heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit gekeerd.
3.1.
Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat verweerder eerst in de beroepsfase het uitgebreide medische advies van [naam] heeft overgelegd. De gemachtigde van verweerder heeft hierover ter zitting toegelicht dat sprake is van een omissie en dat in de bezwaarfase per abuis enkel de verkorte versie van het medische advies aan eiseres is verstuurd. In de beroepsfase heeft verweerder alsnog de uitgebreide versie van het medisch advies aan eiseres doen toekomen.
3.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder het uitgebreide medisch advies aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd maar dit advies pas in de beroepsfase aan eiseres heeft doen toekomen. Dat leidt ertoe dat het bestreden besluit wegens strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten. Daartoe moet de rechtbank eerst nog de andere beroepsgronden van eiseres beoordelen.
4.1.
Voor de beoordeling van de andere beroepsgronden is van belang dat verweerder met toepassing van de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule een beleid voert waarbij ook kwijtschelding wordt verleend indien sprake is van één van de vier volgende situaties:
a. de debiteur een terminale ziekte heeft waardoor hij naar verwachting binnen een jaar zal te overlijden;
b. de debiteur gedurende langere tijd in coma ligt;
c. de debiteur een psychiatrische patiënt is op verklaring van de geneesheer-directeur dat de situatie uitzichtloos is;
d. de debiteur die ernstig geestelijk gehandicapt is, op verklaring van de inrichting.
4.2.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ter toelichting van dit beleid verweerder in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2333, heeft uiteengezet dat naar zijn mening met de financiële situatie van een debiteur reeds voldoende rekening wordt gehouden door middel van het kunnen aanvragen van een draagkrachtmeting en de mogelijkheid om achterstallige termijnen via de deurwaarder naar draagkracht te betalen. De achterliggende gedachte bij de totstandkoming van de in het beleid omschreven categorieën is dat van debiteuren die in dergelijke medisch uitzichtloze situaties verkeren op humanitaire gronden niet kan worden verlangd dat zij hun studieschuld nog (verder) terugbetalen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraken van 10 december 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR8524, en 20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1421) is het door de minister gevoerde kwijtscheldingsbeleid niet onredelijk en mag dat ook stringent worden uitgelegd.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de medische bevindingen in het medisch advies niet betwist. Verweerder heeft het standpunt dat de medische situatie van eiseres niet valt in één van de categorieën deugdelijk gemotiveerd aan de hand van het medisch advies. De medisch adviseur heeft op basis van zijn deskundigheid uiteengezet dat en waarom, ondanks de ernst van de medische toestand, in het geval van eiseres niet gesproken kan worden van een situatie als in het beleid bedoeld, of van een daarmee op één lijn te stellen situatie. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht tot die conclusie gekomen.
4.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het woord 'geestelijk' in de categorie d van het beleid door de CRVB in zijn uitspraken tussen haakjes is geplaatst en dus volgens eiseres ook ziet op een ernstige lichamelijk handicap. Dat volgt niet uit de taalkundige betekenis van de haakjes, zoals eiseres betoogt. Haakjes kunnen weliswaar ook de betekenis hebben van ‘of’ maar in dit geval zijn de haakjes geplaatst in de betekenis dat het betreffende tussenliggende woord een verduidelijking geeft aan de rest van de zin. Op deze wijze worden de haakjes naar het oordeel van de rechtbank ook door de CRvB gebruikt en gelezen. De rechtbank ziet bevestiging in haar oordeel in de verwoording van het beleid door verweerder, waarbij de haakjes niet worden gebruikt en de toevoeging “op verklaring van de inrichting” wordt gebruikt. Voorts neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft toegelicht dat categorie d aan het beleid is toegevoegd om het onderscheid te kunnen maken tussen iemand met een ernstige psychiatrische aandoening en een ernstig geestelijk, in de betekenis van verstandelijk, gehandicapte. [naam] heeft blijkens zijn medisch advies ook op deze wijze beoordeeld of eiseres aan één van de criteria voldoet. De omstandigheid dat in de bepalingen van de Wsf 2000 geen onderscheid wordt gemaakt tussen een lichamelijke en een geestelijke handicap, maakt niet dat het beleid van verweerder onredelijk en discriminatoir is. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat is bedoeld om fysieke aandoeningen onder te brengen in de a en b categorieën en enkel de daar beschreven extreme situaties van een coma en een terminale ziekte onder het beleid te brengen, hetgeen aansluit bij de onder 3.3. beschreven ratio van het beleid, namelijk het tegemoetkomen op humanitaire gronden. Van schending van het gelijkheidsbeginsel of het rechtzekerheidsbeginsel is geen sprake omdat het beleid in alle zaken op dezelfde wijze wordt toegepast. Nu de situatie van eiseres niet valt onder één van de categorieën komt zij op medische gronden niet voor kwijtschelding in aanmerking.
4.5.
Anders dan haar medische situatie heeft eiseres geen omstandigheden gesteld die in het kader van de hardheidsclausule tot kwijtschelding zouden kunnen leiden. De stelling van eiseres dat de schuld zwaar op haar drukt en dat zij zich daarover zorgen maakt, is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft in dat verband gewezen op de mogelijkheid voor eiseres om in de nog aan te vangen aflosfase van haar studieschuld een draagkrachtmeting aan te vragen, waarbij een laag inkomen van eiseres kan leiden tot een aanpassing van het aflossingsbedrag.
5. Gelet op hetgeen onder 4.3. tot en met 4.5. is overwogen, komt eiseres niet voor kwijtschelding van haar studieschuld in aanmerking. De leidt ertoe dat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laat.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
D.M.M. Luijckx, griffier. de beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.