In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een herzieningsbeschikking met betrekking tot de aftrek voor specifieke zorgkosten. Eiseres, die in 2013 en 2014 gehuwd was met een ernstig zieke echtgenoot, had in haar aangiften voor de inkomstenbelasting een aftrek voor specifieke zorgkosten geclaimd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter de beschikkingen met gewijzigde heffingsgrondslagen opgelegd, waarbij het verzamelinkomen van eiseres voor 2013 en 2014 werd vastgesteld op respectievelijk € 8.842 en € 8.996. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de inspecteur heeft de beschikkingen gehandhaafd.
Tijdens de zitting op 22 juli 2020 heeft eiseres haar beroep op het vertrouwensbeginsel ingeroepen, stellende dat haar situatie in de onderhavige jaren niet anders was dan in een eerdere procedure waarin zij in het gelijk was gesteld. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar geclaimde aftrek en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De rechtbank concludeert dat de aanslagen op zichzelf staan en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen.
Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 525 en heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.