Overwegingen
1. Op 29 augustus 2013 is de aanslag voor het jaar 2012 conform de ingediende aangifte aan eiser opgelegd. Daarbij is een aftrekbaar bedrag van € 5.020 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.
2. Nadat een deel van die aftrek bij de navordering werd teruggenomen, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2019 een bedrag van € 4.774 in aftrek toegelaten. Er is dus na het aanwenden van het rechtsmiddel bezwaar ten opzichte van de opgelegde (primitieve) aanslag per saldo een correctie op het belastbare inkomen van € 246 aangebracht.
3. Op 31 mei 2014 is de aanslag voor het jaar 2013 conform de ingediende aangifte aan eiser opgelegd. Daarbij is een aftrekbaar bedrag van € 4.872 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.
4. Nadat een deel van die aftrek bij de navordering werd teruggenomen, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2019 een bedrag van € 4.585 in aftrek toegelaten. Er is dus na het aanwenden van het rechtsmiddel bezwaar ten opzichte van de opgelegde (primitieve) aanslag per saldo een correctie op het belastbare inkomen van € 287 aangebracht.
5. Op 25 september 2015 is de aanslag voor het jaar 2014 conform de ingediende aangifte aan eiser opgelegd. Daarbij is een aftrekbaar bedrag van € 3.003 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.
6. Nadat een deel van die aftrek bij de navordering werd teruggenomen, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2019 een bedrag van € 2.978 in aftrek toegelaten. Er is dus na het aanwenden van het rechtsmiddel bezwaar ten opzichte van de opgelegde (primitieve) aanslag per saldo een correctie op het belastbare inkomen van € 25 aangebracht.
7. In de aanloop naar het opleggen van de navorderingsaanslagen zijn aan eiser vragenbrieven ten aanzien van de geclaimde aftrek voor specifieke zorgkosten gestuurd. Aangezien de gevraagde bewijsstukken van de kosten door eiser niet werden verstrekt maakte verweerder daarop zijn voornemen tot navordering kenbaar. Eiser heeft ook bij zijn reactie op dat voornemen geen bewijsstukken overgelegd, hij heeft wel verwezen naar bij de aangifte ingediende zelf opgestelde bijlagen waarop een specificatie van de zorgkosten staat. Daarbij zaten geen bewijsmiddelen zoals een dieetverklaring of facturen. Ook daarna, bij het tegen de opgelegde navorderingsaanslag ingediende bezwaar verstrekt eiser de bewijsmiddelen niet. Op 3 juli 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden in verband met het bezwaar. Bij dat hoorgesprek zijn voor het eerst bewijsmiddelen verstrekt en ook daarna nog.
8. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Ook is in geschil of eiser recht heeft op vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.
9. Eiser stelt dat verweerder met het volgen van de aftrek van specifieke zorgkosten in eerdere jaren bij eiser het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt ten aanzien van het volgen van die aftrek in latere jaren. In het bijzonder geldt dat voor de aftrek van kosten voor het metabole dieet. Die aftrek is in het jaar 2004 specifiek aan de orde geweest en er is destijds een dieetverklaring voor deze chronische ziekte overgelegd. Eiser stelt voorts dat de aftrek van kosten voor de behandeling bij de tandarts en voor de vervoerskosten naar het AMC ten onrechte is geweigerd. Verder betoogt eiser dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, aangezien verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslagen reeds over alle informatie beschikte die later heeft geleid tot het verminderen van die aanslagen. Ten slotte verzoekt eiser om een immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn voor het doen van een uitspraak in bezwaar en beroep in deze zaken.
10. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat afgezien wordt van de navordering over de jaren 2013, 2013 en 2014. De beroepen dienen gegrond te worden verklaard met toekenning van een proceskostenvergoeding voor het beroep. Verweerder stelt dat de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase terecht is geweigerd, omdat de informatie op grond waarvan de navorderingsaanslagen werden verminderd pas in de bezwaarfase is verstrekt door eiser. Verder is de redelijke termijn voor het doen van een uitspraak in bezwaar en beroep overschreden en dient een immateriële schadevergoeding van 2 x € 500 te worden toegekend. Er is sprake van samenhangende zaken.
Beoordeling van het geschil
Navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014
11. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat op 14 juli 2020 alle drie de navorderingsaanslagen zijn vernietigd na een toetsing van de resterende navorderingsbedragen aan het correctiebeleid van de Belastingdienst. Verweerder heeft daarvan afschriften uit het computersysteem van de Belastingdienst bij zich. Deze afschriften zijn overhandigd aan en in ontvangst genomen door de gemachtigde van eiser. De rechtbank acht het geloofwaardig dat de navorderingsaanslagen reeds door verweerder zijn vernietigd. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank dan niet meer toe.
12. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase plaats indien het bestreden besluit (hier: de navorderingsaanslag) wordt herroepen (hier: verminderd) wegens een aan het bestuursorgaan (hier: verweerder) te wijten onrechtmatigheid. Het moet bij die onrechtmatigheid gaan om feiten en omstandigheden ten aanzien van die herroeping waarvan verweerder bij het nemen van het bestreden besluit op de hoogte was of had moeten zijn. Feiten en omstandigheden waarvan het bestuursorgaan pas in de bezwaarfase op de hoogte komt, leveren dus geen onrechtmatige herroeping van het bestreden besluit op.
13. Eiser is in bezwaar op het punt van de specifieke zorgkosten (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld waardoor de navorderingsaanslagen zijn verminderd (herroepen). De vraag is of de vermindering van de navorderingsaanslagen te wijten is aan een onrechtmatigheid van verweerder.
14. De rechtbank is van oordeel dat de vermindering van de navorderingsaanslagen niet te wijten was aan een onrechtmatigheid van verweerder. De navorderingsaanslagen zijn uitsluitend verminderd vanwege in de bezwaarfase door eiser overgelegde bewijsmiddelen voor de geclaimde aftrek van specifieke zorgkosten. Verweerder heeft eiser alvorens de navorderingsaanslagen op te leggen meerdere malen specifiek hierom gevraagd en heeft hem dus in de gelegenheid gesteld om de bewijsmiddelen tijdig te overleggen. Eiser is echter pas ná het opleggen van de navorderingsaanslagen met (een deel van) de gevraagde bewijsmiddelen gekomen. Verweerder kon bij het opleggen van de navorderingsaanslagen dus niet op de hoogte zijn van het bestaan van deze bewijsmiddelen.
15. Het standpunt van eiser dat verweerder de gevraagde aftrek voor het metabole dieet zonder nadere bewijslevering door eiser in de vorm van een dieetverklaring had moeten toekennen, wordt verworpen. In beginsel staat elk belastingjaar op zichzelf en moet een recht op aftrek in elk van die jaren door degene die de aftrek claimt aannemelijk gemaakt kunnen worden. Het stond verweerder daarom vrij om eiser voor de in geding zijnde jaren naar het bewijs voor deze aftrek te vragen. De stukken van het geding bevatten ook geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in deze zaak anders lag vanwege de voor het jaar 2004 overgelegde dieetverklaring. Er zijn geen aanwijzingen dat bij de aangiftebehandeling van het jaar 2004 het – door eiser gestelde – levenslange karakter van het dieet belicht is. Ook uit de tekst van de dieetverklaring zelf valt zulks niet af te leiden. Verder mag – anders dan eiser betoogt – medische kennis over dit dieet niet bij verweerder als bekend verondersteld worden, nog los van de vraag wat dan de medische conclusie zou moeten zijn. Er stond verweerder dan ook niets aan in de weg om voor de voorliggende jaren te controleren of nog steeds recht bestond op dieetaftrek en om daarvoor een dieetverklaring te verlangen.
16. De bestreden navorderingsaanslagen zijn in de bezwaarfase niet herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
17. Ook de vermindering van de navorderingsaanslagen in beroep brengt niet mee dat sprake was van een onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder. Deze vermindering vanwege toetsing aan het correctiebeleid kon immers pas aan de orde komen, nadat de navorderingsaanslagen in de bezwaarfase verminderd waren. Daarvóór was geen sprake van navorderingsaanslagen van relatief geringe correctiebedragen, zodat toetsing aan het correctiebeleid eerder niet aan de orde kon zijn.
18. De proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is daarom terecht aan eiser geweigerd.
Slotsom
19. Vanwege de vernietiging van de navorderingsaanslagen is het beroep gegrond.
Immateriële schadevergoeding
20. Eiser verzoekt om toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn van twee jaar voor het doen van een uitspraak in bezwaar en beroep.
Een uitspraak in eerste aanleg is niet binnen een redelijke termijn gedaan als de rechtbank niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het bezwaarschrift in alle drie de zaken is ingediend op 7 december 2017, de uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 1 juni 2019 en de rechtbank doet uitspraak op 30 juli 2020. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn niet gesteld, noch gebleken. In deze zaken is daarom de redelijke termijn overschreden met (afgerond) acht maanden. De overschrijding is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Gelet op hierop bedraagt de immateriële schadevergoeding € 1.000 (2 x € 500) en moet deze door verweerder vergoed worden. Hierbij is in aanmerking genomen dat sprake is van drie met elkaar samenhangende zaken.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Wegens de samenhang van de zaken worden zij beschouwd als één zaak.