ECLI:NL:RBNHO:2020:5694

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
19_4396
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na niet-naleving van oproepen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Eiseres had haar bijstandsuitkering opgeschort gekregen per 15 januari 2019, omdat zij niet was verschenen op een uitnodiging voor een gesprek. Vervolgens is haar uitkering beëindigd per 25 februari 2019. Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar tegen de opschorting niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen de intrekking ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 11 januari 2019 een oproep voor een gesprek heeft ontvangen, maar niet is verschenen. De rechtbank oordeelt dat de bekendmaking van het besluit op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de termijn tussen de oproepen en de gesprekken niet onredelijk kort was. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat zij de oproepen niet heeft ontvangen, en de rechtbank concludeert dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft opgeschort en ingetrokken.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en als gevolg van coronamaatregelen is deze niet openbaar uitgesproken. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 19/4396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.C. Mens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij ongedateerd besluit (het primaire besluit 1) heeft verweerder het recht van eiseres op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) opgeschort vanaf 15 januari 2019. Bij besluit van 25 februari 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het recht van eiseres op een bijstandsuitkering beëindigd per 25 februari 2019 en ingetrokken met ingang van 15 januari 2019.
Bij besluit van 16 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2020.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was [naam 2] als tolk aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontving sinds 10 juni 2016 een bijstandsuitkering. Verweerder heeft een tussentijdse controle verricht naar de rechtmatigheid van de uitkering. Tijdens het huisbezoek op 11 januari 2019, kwam onverwacht een man, genaamd [naam 3] , de woning van eiseres binnen met de sleutels van de woning. Hierop is het huisbezoek beëindigd. Eiseres is vervolgens bij brief, gedateerd 14 januari 2019 maar op 11 januari 2019 in haar brievenbus gedaan door een medewerker dienstverlening van de gemeente Haarlemmermeer, opgeroepen voor een gesprek op 15 januari 2019 om de situatie toe te lichten. Eiseres heeft geen gehoor gegeven aan de uitnodiging. Zij heeft verweerder bij brief van 15 januari 2019 laten weten dat zij de brief niet goed begrijpt en dat zij een vriendin om hulp hierbij zal vragen. Zij heeft verder kort aangegeven wie de man in haar woning was.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit 1 de uitkering van eiseres opgeschort vanaf 15 januari 2019, omdat eiseres niet aanwezig was bij het gesprek op 15 januari 2019. Daarnaast is eiseres opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, op 24 januari 2019. In het besluit is vermeld dat het besluit op 17 januari 2019 om 16:15 persoonlijk op het woonadres van eiseres is bezorgd door de medewerker dienstverlening van de gemeente Haarlemmermeer.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de uitkering beëindigd en ingetrokken per 15 januari 2019, omdat eiseres ook niet is verschenen voor het gesprek op 24 januari 2019 en verweerder daardoor niet heeft kunnen vaststellen of eiseres nog recht op bijstand had.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 niet‑ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. Het bezwaar tegen het primaire besluit 2 heeft verweerder ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de opschorting van de bijstand
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 12 maart 2019 bezwaar heeft ingesteld tegen het primaire besluit 1. De vraag is of eiseres het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen (artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, Awb).
3.2
Eiseres voert in beroep aan dat het primaire besluit 1 niet op juiste wijze is bekendgemaakt en dat zij dus ook niet op de juiste wijze is uitgenodigd voor het gesprek van 24 januari 2019. De brief is niet gedateerd en niet per post verzonden, zodat niet te controleren is of de brief daadwerkelijk is verzonden en aan het juiste adres. Volgens eiseres is de enkele mededeling dat de brief op 17 januari 2019 persoonlijk is bezorgd onvoldoende, nu zij de ontvangst van de brief ontkent. Zij heeft op de eerdere brief van 14 januari 2019 gereageerd, dat zou ze zeker ook bij deze brief hebben gedaan. De enige reden waarom ze op deze brief niet heeft gereageerd, is omdat ze deze nooit heeft ontvangen.
3.3
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. [1] De CRvB heeft verder geoordeeld dat het in een brievenbus deponeren van een besluit voor de toepassing van artikel 3:41 van de Awb kan worden vergeleken met een niet-aangetekende verzending per post. [2] Hieruit volgt dat verzending per post geen vereiste is, zoals eiseres stelt. Deponering in de brievenbus is toegestaan, maar leidt er wel toe dat het bij betwisting hiervan aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de post daadwerkelijk is bezorgd.
3.4
Uit het rapport ‘rechtmatigheidsonderzoek standaardrapportage heronderzoek 3.0’ van 13 februari 2019 blijkt dat een medewerker van het cluster Sociale Dienstverlening en tevens toezichthouder van de gemeente Haarlemmermeer op 11 januari 2019 het huisbezoek bij eiseres thuis heeft verricht, vervolgens op diezelfde dag de oproep voor het gesprek op 15 januari 2019 op dit adres heeft bezorgd en daarna op 17 januari 2019 nogmaals persoonlijk het primaire besluit 1 met de oproep voor 24 januari 2019 op het adres van eiseres heeft bezorgd. Vasstaat dat eiseres de brief die op 11 januari 2019 is bezorgd, met de oproep voor het gesprek op 15 januari 2019, heeft ontvangen. Uit deze omstandigheid kan worden afgeleid dat de toezichthouder wist welk huis en welke brievenbus van eiseres was. In het rapport en op de brief is het juiste adres vermeld. Het rapport is door de desbetreffende toezichthouder zelf opgemaakt en ondertekend. Eiseres heeft niet met objectieve informatie onderbouwd waarom niet van de juistheid van dit rapport uit zou kunnen worden gegaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met dit rapport voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit 1 daadwerkelijk op 17 januari 2019 op het adres van eiseres is bezorgd. De enkele stelling van eiseres dat zij op de brief zou hebben gereageerd als ze deze zou hebben ontvangen, is onvoldoende voor een ander oordeel.
3.5
Eiseres had tot en met 28 februari 2019 tegen dit besluit bezwaar kunnen maken. Aangezien eiseres eerst op 12 maart 2019 bezwaar heeft gemaakt, is dit bezwaar buiten de termijn ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat haar tijdens een telefoongesprek op 24 januari 2019 door de toezichthouder zou zijn verteld dat haar bijstandsuitkering zou zijn beëindigd (begrijp: opgeschort), omdat zij niet bij het gesprek aanwezig was. Hieruit had eiseres ook kunnen opmaken dat er een besluit was genomen en had zij daarop actie moeten ondernemen. De bezwaartermijn was op dat moment nog niet verstreken. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit 1 terecht niet‑ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de intrekking van de bijstand
4.1
Eiseres voert verder aan dat verweerder haar in het telefoongesprek van 24 januari 2019 alsnog in de gelegenheid had moeten stellen om die dag of een andere dag de benodigde informatie te verstrekken. De beëindiging van de bijstandsuitkering heeft verstrekkende gevolgen. Verder voert eiseres aan dat de periode waarin de oproepen zijn gedaan en het intrekkingsbesluit is genomen onredelijk kort is.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres tijdens het telefoongesprek een herstelmogelijkheid is geboden, maar dat zij daar geen gebruik van wilde maken.
4.3
Artikel 54, eerste lid, van de PW bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Het tweede lid bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.4
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder eiseres bij brief van 14 januari 2019, bezorgd op 11 januari 2019, en bij ongedateerde brief, bezorgd op 17 januari 2019, in de gelegenheid heeft gesteld om informatie over de bij eiseres in huis aangetroffen [naam 3] over te leggen. Verweerder heeft daarbij gevraagd om de volledige naam en adresgegevens van deze persoon, een schriftelijke verklaring over de relatie tussen eiseres en deze [naam 3] en bewijsstukken van de financiële ondersteuning die hij claimt eiseres te hebben gegeven. Eiseres is niet verschenen op de afspraken op het gemeentehuis op 15 en 24 januari 2019. Ten aanzien van de uitnodiging voor 15 januari 2019 overweegt de rechtbank dat deze op 11 januari 2019 in de brievenbus van eiseres is gedeponeerd. Eiseres was dan ook tijdig op de hoogte van deze afspraak. Dat zij de brief niet begreep, dat ze niet wist dat ze naar een afspraak moest komen, maar dacht dat ze een brief moest schrijven en dat een vriendin haar daarbij heeft geholpen, zijn omstandigheden die voor rekening en risico van eiseres komen. Zij had vanaf het moment dat het huisbezoek werd beëindigd omdat [naam 3] onaangekondigd met eigen sleutels de woning binnenkwam, kunnen weten dat er iets speelde rond haar bijstandsuitkering en dat zij daarover informatie zou moeten verschaffen. Diezelfde dag nog heeft zij de brief met de uitnodiging ontvangen. Het had dan ook op de weg van eiseres gelegen om tijdig de juiste hulp in te schakelen indien zij de brief niet begreep, omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerste. Daarbij komt dat in de brief de datum en tijd van de afspraak dikgedrukt staan en er een adres is vermeld. Ook als ze de Nederlandse taal niet goed beheerste, had eiseres hieruit kunnen opmaken dat zij geacht werd op een afspraak te verschijnen. Door niet naar de afspraak te gaan en slechts een brief af te geven, waaruit niet eenduidig een verzoek om uitstel blijkt, heeft eiseres niet de gevraagde gegevens verstrekt.
Verweerder heeft eiseres vervolgens bij brief, bij haar thuis bezorgd op 17 januari 2019, in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen en de gevraagde informatie over te leggen. In deze brief heeft verweerder aangegeven wat de consequentie zou zijn als zij de gevraagde informatie niet zou overleggen. Dan zou haar bijstandsuitkering worden opgeschort. Gelet op hetgeen hiervoor bij 3.4 is overwogen, is aannemelijk dat de brief daadwerkelijk op 17 januari 2019 in de brievenbus van eiseres is gedeponeerd en zij hem dus moet hebben ontvangen. Eiseres is zonder bericht niet verschenen bij het gesprek op 24 januari 2019. Hiermee staat vast dat eiseres heeft verzuimd binnen de door verweerder gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat eiseres hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. De gevraagde gegevens en met name de informatie over de door [naam 3] geclaimde financiële hulp aan eiseres is relevant voor de vaststelling van het recht op bijstand. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden in artikel 54, vierde lid, van de Pw, en was verweerder bevoegd de bijstand van eiseres in te trekken. De omstandigheid dat eiseres in haar brief van 15 januari 2019 informatie zou hebben verschaft over [naam 3] , kan hieraan niet afdoen, omdat deze informatie zeer summier is. Evenmin kan de rechtbank eiseres volgen in haar standpunt dat verweerder haar bij het telefoongesprek van 24 januari 2019 nogmaals in de gelegenheid had moeten stellen om informatie te verschaffen. Nog daargelaten de vraag of verweerder die mogelijkheid niet alsnog heeft geboden, zoals verweerder stelt, heeft verweerder eiseres tweemaal officieel in de gelegenheid gesteld om informatie te verschaffen binnen een door hem gestelde termijn. Eiseres heeft hier geen gebruik van gemaakt, zodat verweerder niet was gehouden haar nogmaals in de gelegenheid te stellen.
4.5
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de termijnen in de brieven onredelijk kort zijn, overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB verweerder er in beginsel vanuit mag gaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van een betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging om de daarop volgende dag te verschijnen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. [3] In het geval van eiseres zaten er vier en zeven dagen tussen de oproepen en de gesprekken. Van een onredelijk korte termijn was in dit geval dan ook geen sprake.
5. Het beroep is ongegrond
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier
.De uitspraak is gedaan op 30 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7532.
2.Uitspraak van 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7796
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 30 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1790.