Conclusie mbt artikel 52 AWR
Op basis van het bovenstaande kan het volgende worden geconcludeerd:
[eiseres] voldoet niet aan de fiscale bewaarplicht.
De (uit de processen van [D] 'afgeleide') administratie van [eiseres] is op basis van het bovenstaande fiscaal niet binnen redelijke termijn controleerbaar.
Zonder inzicht in het geheel ( [D] / [E] ) is het afgesplitste deel ([eiseres]) niet te controleren op juistheid en volledigheid.
[eiseres] heeft in haar administratie onvoldoende waarborgen opgenomen, gericht op het voorkomen van dividendstripping, waardoor uit haar administratie niet zonder meer haar rechten en plichten met betrekking tot de belastingheffing blijken.”
12. Op 2 april 2015 maakt eiseres bezwaar tegen de genomen informatiebeschikking. In het bezwaarschrift is onder meer het volgende opgenomen:
Namens [eiseres] maken wij bezwaar tegen de volgende beschikking, waarvan een kopie is bijgesloten (Bijlage 1):
- informatiebeschikking van 23 februari 2015, zonder kenmerk,
- betreffende de boekjaren 2007/2008 tot en met 2012/2013,
- vanwege het vermeende niet voldoen door [eiseres] aan:
(a) de informatieplicht ex artikel 47(1) Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR) door het niet of onvoldoende beantwoorden van de volgende twee vragen (de Vragen):
“In welke transactievorm, waar (in Nederland of elders) en van welke partij(en) heeft [eiseres] de aandelen in de Nederlandse beursfondsen gekocht?” (Vraag Eén)
en
“Aan welke partij(en) zijn de futures verkocht, te onderbouwen met stukken waaruit blijkt op welke wijze [E] ten behoeve van [eiseres] een positie met derden heeft opgebouwd?” (Vraag Twee)
(b) de adminstratieplicht ex artikel 52 AWR.
De grond van [eiseres] bezwaar zijn de volgende:
- [eiseres] heeft aan zijn informatieplicht ex artikel 47(1) AWR voldaan. De uitvoerige informatie en documentatie die door [eiseres] aan de inspecteur zijn verschaft beantwoorden de Vragen.
- [eiseres] voert een administratie die voldoet aan de verplichtingen van artikel 52 AWR.
- De informatiebeschikking is nietig wat betreft het boekjaar 2007/2008.”
13. Het bezwaar tegen de informatiebeschikking is afgewezen. Eiseres heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 26 april 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:3408) heeft de rechtbank de informatiebeschikking in haar geheel vernietigd omdat verweerder de door hem gestelde administratieve gebreken niet aannemelijk heeft gemaakt en, voor zover al zou kunnen worden gesproken van gebreken, deze niet van dien aard zijn dat daarmee een zware sanctie als omkering van de bewijslast kan worden gerechtvaardigd. 14. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij brief met dagtekening
23 februari 2015 voor de opgelegde navorderingsaanslag Vpb 2007/2008 en de op dat moment nog op te leggen (navorderings)aanslagen Vpb 2008/2009 tot en met 2012/2013, heeft vastgesteld dat eiseres niet dan wel niet volledig voldaan heeft aan haar verplichtingen ingevolge artikel 47, eerste lid en artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
15. Verder heeft de rechtbank ten aanzien van de reikwijdte van de informatiebeschikking vastgesteld dat door de werking van artikel 52a, derde lid, van de Awr de informatiebeschikking voor de boekjaren 2007/2008, 2008/2009 en 2010/2011 wel, maar voor de boekjaren 2009/2010 niet is vervallen.
16. Eiseres heeft tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In dit hoger beroep heeft Hof Amsterdam op 12 mei 2020 uitspraak gedaan (ECLI:NL:GHAMS:2020:1189). Blijkens het proces-verbaal van de zitting gehouden op 2 juli 2019 heeft eiseres de stelling dat het beroep inzake de informatiebeschikking voor het boekjaar 2012/2013 zou zijn ingetrokken, uitdrukkelijk weersproken. Ten aanzien van de vraag of de informatiebeschikking betrekking heeft op het boekjaar 2012/2013 oordeelt Hof Amsterdam als volgt (punt 6.20): “De informatiebeschikking heeft mede betrekking op het jaar 2012/2013, zoals blijkt uit die beschikking. Dat de rechtbank dat jaar onder ‘procesverloop’ en onder 29 niet heeft vermeld, berust kennelijk op een misslag. In het onderdeel ‘feiten’ onder 13 heeft de rechtbank dat boekjaar weer wel vermeld.”
Geschil17. In geschil is de aanslag Vpb 2012/2013. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de door verweerder genomen informatiebeschikking zich uitstrekt tot het boekjaar 2012/2013 waardoor op grond van artikel 52a, tweede lid, van de Awr de termijn voor het opleggen van de aanslag Vpb 2012/2013 is verlengd met de periode tussen de bekendmaking van de informatiebeschikking (23 februari 2015) en de dagtekening van de aanslag Vpb 2012/2013 (14 oktober 2017). Bij bevestigende beantwoording van deze vraag is niet in geschil dat de aanslag Vpb 2012/2013 binnen de wettelijke termijn van artikel 11, derde lid, van de Awr is opgelegd.
18. Eiseres bestrijdt dat de informatiebeschikking betrekking heeft op het boekjaar 2012/2013. Zij stelt dat de informatiebeschikking de termijn voor het vaststellen van de aanslag Vpb 2012/2013 niet verlengt omdat uit de tekst van de beschikking niet duidelijk en ondubbelzinnig volgt dat de beschikking zich uitstrekt tot de aanslag Vpb 2012/2013 en omdat de gevraagde informatie waarop de beschikking betrekking heeft, niet relevant is voor de aanslag Vpb 2012/2013 en dat verweerder daarvan op de hoogte was of had moeten zijn. Omdat de informatiebeschikking geen betrekking heeft op het boekjaar 2012/2013 is de termijn voor het opleggen van de aanslag Vpb 2012/2013 niet gestuit op grond van artikel 52a van de Awr en is de aanslag Vpb 2012/2013 buiten de aanslagtermijn van artikel 11, derde lid, van de Awr opgelegd. Eiseres concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag Vpb 2012/2013.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking is genomen in het kader van het boekenonderzoek naar de jaren tot en met 2012/2013, dat dit duidelijk uit de bewoordingen van de informatiebeschikking blijkt en dat de gevraagde informatie van belang had kunnen zijn voor de aanslag Vpb 2012/2013. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
20. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
21. Artikel 52a van de Awr bepaalt voor zover hier van belang het volgende:
“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.
2. De termijn voor de vaststelling van een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of het nemen van een beschikking wordt verlengd met de periode tussen de bekendmaking van de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking waarin wordt vastgesteld dat de belastingplichtige niet of niet volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt vernietigd.”
23. Over de maatstaf die geldt voor de beoordeling van de geldigheid van een informatiebeschikking heeft de Hoge Raad geoordeeld (HR 27 februari 2015, nr. 14/03215, ECLI:NL:HR:2015:473): “2.2.1. Het Hof heeft vastgesteld dat redelijkerwijs geen misverstand erover kan bestaan dat de informatiebeschikking is genomen ten aanzien van belanghebbende en dat belanghebbende de beschikking aanvankelijk ook aldus heeft begrepen. (…)
2.2.2. Aldus heeft het Hof voor de beoordeling van de geldigheid van de op artikel 52a AWR berustende beschikking een juiste maatstaf gehanteerd. Die maatstaf is niet onverenigbaar met het op een dergelijke beschikking toepasselijke artikel 5, lid 1, AWR of met de op die bepaling voortbouwende rechtspraak betreffende de geldigheid van een belastingaanslag in verband met de op het aanslagbiljet vermelde gegevens van de aangeslagene. Die rechtspraak, die van overeenkomstige toepassing is op beschikkingen als de onderhavige, houdt in dat een aanslagbiljet niet voldoet aan de vereisten voor het ontstaan van een betalingsverplichting indien de op het biljet vermelde gegevens redelijkerwijs twijfel kunnen oproepen of het aanslagbiljet is bestemd voor degene ten name van wie de aanslag is gesteld (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/00174, ECLI:NL:HR:2010:BO5975, BNB 2011/28). Het Hof heeft geen andere eis gesteld door vast te stellen dat redelijkerwijs geen misverstand erover kon bestaan, en na de bekendmaking ook niet heeft bestaan, dat ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking is genomen. 2.2.3. Het stond het Hof voorts vrij om de aan de informatiebeschikking voorafgaande correspondentie tussen partijen bij zijn oordeel te betrekken, en ook overigens kan van dit oordeel niet worden gezegd dat het onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd is. Het middel faalt.”
23. Uit de overgelegde stukken en de toelichting van partijen ter zitting leidt de rechtbank af dat het betoog van eiseres dat in het hoger beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van Hof Amsterdam van 12 mei 2020 (zie onder 16 hiervoor) nooit een partijdebat is geweest over de vraag of de informatiebeschikking ook betrekking had op 2012/2013 niet juist is. Er is daarom geen reden bij de beoordeling niet tot uitgangspunt te nemen dat Hof Amsterdam reeds heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking mede betrekking heeft op het jaar 2012/2013. De rechtbank ziet alleen onder zeer bijzondere omstandigheden reden anders te oordelen en concludeert dat deze zich niet voordoen. Zij overweegt daartoe als volgt.
24. Uit de informatiebeschikking blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat de beschikking mede betrekking heeft op het jaar 2012/2013. Dat jaar is immers expliciet vermeld in de eerste alinea van de beschikking, waarin wordt verwezen naar het boekenonderzoek dat mede betrekking heeft op het jaar 2012/2013. Dat onder het kopje termijnverlenging in de beschikking noch in de bijlage bij de beschikking het jaar 2012/2013 wordt genoemd, berust kennelijk op een misslag waaraan in het onderhavige geval geen gevolgen kunnen worden verbonden. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook de feiten en omstandigheden voorafgaand aan en ten tijde van het nemen van de informatiebeschikking tot het oordeel leiden dat over het van toepassing zijn van de beschikking op het jaar 2012/2013 bij eiseres redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan en ook niet heeft bestaan. Ten tijde van het nemen van de beschikking was het boekenonderzoek waarin ook het jaar 2012/2013 was begrepen niet afgerond. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de activiteiten die aanleiding hebben gegeven tot het boekenonderzoek (de handelsstrategie die is omschreven als de long stock - short future strategie) ook in 2012/2013 nog plaatsvonden. Dat in de reeds ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2012/2013 geen dividendbelasting werd verrekend terwijl het boekenonderzoek uitsluitend zag op de verrekening van dividendbelasting doet daaraan niet af. In het onderzoek draaide het immers om de fiscale kwalificatie van de handelsstrategie van eiseres en het eventueel daaruit voortvloeiende recht op verrekening van dividendbelasting. Dat bij eiseres ook feitelijk geen twijfel bestond over het van toepassing zijn van de informatiebeschikking op het jaar 2012/2013 blijkt uit het feit dat in het bezwaarschrift expliciet wordt verwezen naar een informatiebeschikking ‘betreffende de boekjaren 2007/2008 tot en met 2012/2013’, dat daarin ook geen grieven zijn gericht tegen de toepassing daarvan op het jaar 2012/2013 en dat eiseres in de eerdere procedure bij de rechtbank en Hof Amsterdam de toepasbaarheid van de beschikking op het jaar 2012/2013 uitdrukkelijk in het geding heeft betrokken. Niet voordat de aanslag Vpb 2012/2013 was opgelegd, vond eiseres kennelijk aanleiding in de tekst van de informatiebeschikking om te twijfelen aan de toepasbaarheid van de beschikking voor het jaar 2012/2013. Het opkomen van dergelijke functionele twijfel is echter geen reden anders te oordelen.
25. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2020 door mr. B. van Walderveen, voorzitter, en mr. M.W. Koenis en mr. J. Gooijer, leden, in aanwezigheid van mr. N.G.U. Wasch, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.