21.3.Evenmin heeft eiseres met hetgeen zij heeft overgelegd aannemelijk genaakt dat verweerder met betrekking tot andere belastingplichtigen het correctiebeleid niet dan wel op andere wijze heeft toegepast hetgeen heeft geleid tot achterwege laten van navordering. Verweerder heeft dit ter zitting expliciet bestreden. Dat verweerder in vergelijkbare gevallen heeft gehandeld op grond van begunstigend beleid dan wel met het oogmerk van begunstiging is derhalve niet gebleken.
Nu geen sprake is van begunstigend beleid, van handelen met het oogmerk van begunstiging en ook de meerderheidsregel niet is geschonden, verwerpt de rechtbank het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
22. Verweerder heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat gelet op de in beroep overgelegde motivering van de vervoerskosten voor beide jaren drie maal de vervoerskosten ter zake van een bezoek aan de homeopathisch arts de heer [C] voor aftrek in aanmerking komen, hetgeen leidt tot een extra aftrek van € 52,20 per jaar. Daarnaast bestaat voor het jaar 2014 recht op aftrek van € 5,60 in verband met reiskosten naar het [D] . De rechtbank heeft geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat recht bestaat op een hoger bedrag aan aftrek specifieke zorgkosten dan verweerder, met inachtneming van het bovenstaande, heeft verleend.
Dit betekent dat de navorderingsaanslag ib/pvv 2014 dient te worden verminderd met € 81 (€ 57,80 vermeerderd met de verhogingsfactor van 40%) tot € 34.886 en dat de navorderingsaanslag 2015 dient te worden verminderd met € 74 (€ 52,20 vermeerderd met 40%) tot € 34.656.
23. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.
24. De bezwaarschriften zijn ingediend op 19 januari 2018, de uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 4 mei 2019, en de rechtbank doet uitspraak op 16 juni 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) vijf maanden, welke periode geheel is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn door verweerder niet gesteld.
Nu sprake is van samenhangende zaken wordt per fase van de procedure voor beide zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd (vergelijk HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540 en Hoge Raad 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252). De immateriële schadevergoeding in deze zaken van totaal € 500 zal geheel door verweerder vergoed dienen te worden. 25. Gelet op het onder 22 overwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
26. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1 en een factor 1 wegens minder dan 4 samenhangende zaken).
Eiseres heeft verzocht om toepassing van wegingsfactor 1,5. De rechtbank acht de zaken echter niet dermate gecompliceerd dat moet worden afgeweken van de standaard gehanteerde wegingsfactor 1.
Eiseres kan geen aanspraak maken op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, aangezien de stukken op grond waarvan verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat recht bestaat op vermindering, eerst in beroep zijn overgelegd. Eiseres heeft ook niet gereageerd op de vragenbrieven van verweerder van 14 maart 2017.