ECLI:NL:RBNHO:2020:4108

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
19_3960
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewetuitkering na beëindiging van de uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over het recht op een Ziektewetuitkering. Eiseres had eerder een uitkering ontvangen, maar deze was per 23 februari 2019 beëindigd. Eiseres stelde dat haar situatie niet was verbeterd en dat zij niet in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, zoals door de verzekeringsarts was vastgesteld. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiseres bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het UWV en beroep had ingesteld na het ongegrond verklaren van haar bezwaar.

De rechtbank heeft de feiten en medische rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig beoordeeld. Eiseres had klachten van het bewegingsapparaat en psychische klachten, maar de verzekeringsartsen concludeerden dat er voldoende beperkingen waren aangenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van hun medische oordelen. Eiseres had haar standpunt dat zij meer beperkt was dan aangenomen niet met medische stukken onderbouwd.

De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen rekening hadden gehouden met alle klachten van eiseres, inclusief haar psychische klachten, en dat de vastgestelde beperkingen in de FML adequaat waren. Eiseres had geen bewijs geleverd dat de geduide functies niet passend waren, en de rechtbank volgde de conclusie van de arbeidsdeskundige dat de functies overeenkwamen met de belastbaarheid van eiseres. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.A.F. Visser),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) beëindigd per 23 februari 2019.
Bij besluit van 24 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was van 20 september 2016 tot 19 mei 2017 werkzaam als verkoopster voor 31,95 uur per week bij [bedrijf] . Na beëindiging van het dienstverband bij [bedrijf] ontving eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en werkte zij van vanaf 30 mei 2017 nog 8,7 uur per week als verkoopster bij [naam] . Op 23 januari 2018 meldde eiseres zich ziek bij verweerder . Verweerder heeft haar per 20 februari 2018 een ziektewetuitkering toegekend, nadat het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet op 19 februari 2018 is geëindigd.
1.2.1
Op 7 december 2018 heeft een bedrijfsarts eiseres onderzocht in het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling. Het sociaal medisch oordeel van de bedrijfsarts, neergelegd in het medisch onderzoeksverslag, is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De (verzekerings)arts stelt de diagnose overige klachten bot/spier. Volgens de (verzekerings)arts is er reden enkele beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en het sociaal functioneren te duiden. Verder is er reden lichte, maar brede beperkingen ten aanzien van de dynamische handelingen en statische houdingen aan te nemen. De verzekeringsarts ziet geen medische onderbouwing voor een beperking in de arbeidsduur dan wel voor een beperking in het arbeidsritme. De verzekeringsarts neemt vervolgens beperkingen op in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
1.2.2
De arbeidsdeskundige stelt op basis van de FML vast dat eiseres niet geschikt is voor haar oude functie van verkoopster (de maatman), maar dat zij op basis van de door hem geduide functies meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.3.1
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en zij is vervolgens onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat eiseres klachten heeft van het bewegingsapparaat en psychische klachten waarvoor zij hulp zoekt bij diverse behandelaren, waardoor het plausibel is dat zij beperkingen heeft. Voorts overweegt hij dat uit het lichamelijk onderzoek naar voren komt dat de mate van ernst waarmee eiseres haar klachten en belemmeringen ervaart niet volledig geobjectiveerd kunnen worden: eiseres ervaart wel veel pijn, maar verder kan zij haar rug, nek/hoofd, armen en schouders normaal bewegen, ook de (knijp)kracht is best behoorlijk en er zijn geen aanwijzingen voor een neurologisch beeld (normale been- en armreflexen, normale hakteenloop en hurken) De bevindingen passen ook bij de door de reumatoloog en revalidatiearts gestelde spierpijn passend bij chronisch pijnsyndroom, mogelijk fybromyalgie. Uitgaande van de diagnose chronisch pijnsyndroom/fybromyalgie kan bovendien gesteld worden dat het hebben van pijnklachten bij deze stoornis, niet per definitie moet leiden tot het staken van activiteiten, terwijl het continueren daarvan (mits overbelasting wordt voorkomen) niet tot schade van de gezondheid is en bovendien wordt voorkomen dat conditieverlies en het ervaren van progressieve belemmeringen optreedt. Verder overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat, zoals bij eiseres het geval is, de combinatie pijnsyndroom/fybromyalgie en een depressie zoals die door PsyQ is vastgesteld regelmatig voorkomt en dat de primaire verzekeringsarts daarom terecht rekening heeft gehouden met de verminderde psychische belastbaarheid van eiseres door beperkingen aan te nemen in de rubrieken van het persoonlijk en sociaal functioneren. Samenvattend concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het eigen medisch onderzoek in bezwaar in combinatie met de medische informatie van de behandelende sector laten zien dat er door de primaire verzekeringsarts in de FML voldoende beperkingen zijn aangenomen op het fysieke- en mentale vlak.
1.3.2 De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van verweerder ziet evenmin aanleiding om af te wijken van de beoordeling van de primaire arbeidsdeskundige. Verweerder heeft vervolgens het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1
Eiseres voert in beroep aan dat haar situatie sinds het begin van de ziektewetuitkering niet is verbeterd, zodat niet te begrijpen is waarom verweerder zich op het standpunt stelt dat zij meer dan 65% van haar inkomen zou kunnen verdienen. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt er kortweg op neer dat eiseres gewoon door de pijnen heen dient te werken ook als deze voor haar ondragelijk zijn. Eiseres vindt deze conclusie onbegrijpelijk en in ieder geval onvoldoende gemotiveerd. Daarbij komt volgens eiseres dat de revalidatie van de pijnklachten bij het revalidatiecentrum nog niet mogelijk is, omdat sprake is van complexe problematiek. Volgens het revalidatiecentrum leiden de klachten tot ingrijpende beperkingen op activiteiten- en participatieniveau. Hiermee is door verweerder onvoldoende rekening gehouden volgens eiseres. Ook is volgens haar onvoldoende rekening gehouden met haar psychische problemen. Zij lijdt aan depressie en chronische overbelasting en haar behandeling is pas recent gestart. Alleen al de psychische problemen leiden er volgens eiseres toe dat zij haar verdiencapaciteit niet kan halen. De psychische klachten worden nog versterkt door de pijnklachten. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte nagelaten actuele informatie in te winnen bij behandelaar PsyQ over de psychische toestand van eiseres.
2.2
In beroep heeft verweerder nog een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt zich op het standpunt nooit te hebben gezegd dat de situatie van eiseres is verbeterd. Verder vermeldt de verzekeringsarts dat hij voldoende zorgvuldig en gemotiveerd onderzoek heeft gedaan. Het inwinnen van aanvullende informatie over de psychische klachten van eiseres heeft de verzekeringsarts niet noodzakelijk geacht gelet op de al voorhanden zijnde informatie. Verder stelt de verzekeringsarts zich op het standpunt dat de revalidatie nog niet kan beginnen omdat eiseres nog niet alle eerstelijnsbehandelingen heeft doorlopen. Bovendien doet het advies van het revalidatiecentrum niets af aan het feit dat in het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling de verzekeringsarts de wettelijke taak heeft de belastbaarheid van de verzekerde in kaart te brengen. Volgens de verzekeringsarts is voorts een urenbeperking niet aan de orde.
2.3
Uit artikel 19aa van de Ziektewet volgt dat een verzekerde die geen werkgever heeft na 52 weken uitkering op grond van de Ziektewet, alleen nog recht heeft op ziekengeld als hij ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid én de verzekerde door rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen ziekte niet meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij dit laatste wordt niet alleen gekeken of eiseres haar eigen werk zou kunnen verrichten, maar ook of ze andere algemeen gangbare arbeid zou kunnen doen waarmee ze meer dan 65% van haar eerder verdiende salaris kan verdienen.
2.4
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De (verzekerings)artsen hebben dossierstudie verricht, eiseres gezien op het spreekuur en haar medisch onderzocht. Eiseres heeft in de gesprekken met de (verzekerings)artsen haar klachten kunnen bespreken. Hierbij zijn ook de psychische problemen aan de orde gekomen. Omdat eiseres in bezwaar heeft aangegeven dat zij zich niet serieus genomen voelde door de primaire arts, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals aandacht besteed aan het psychisch oriënterend onderzoek en het lichamelijk onderzoek. Verder hebben de (verzekerings)artsen alle (medische) stukken bij hun beoordeling betrokken, waaronder de informatie van de reumatoloog, oefentherapeut Mensendieck en in bezwaar van het revalidatiecentrum en van PsyQ over de psychische problemen. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiseres te komen.
2.5
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. De belastbaarheid van eiseres op de datum in geding, 23 februari 2019, is in de medische rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen door de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met alle klachten van eiseres, ook de psychische, en hebben de medisch objectiveerbare klachten vertaald naar beperkingen in een FML. Met de verminderde psychische belastbaarheid is rekening gehouden door beperkingen aan te nemen in de rubrieken van het persoonlijk en sociaal functioneren. Eiseres heeft haar standpunt dat zij meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen niet met medische stukken onderbouwd. Zonder af te willen doen aan de beleving en ervaring van eiseres zelf van haar klachten en haar belastbaarheid, kan deze eigen beleving bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis hebben. De omstandigheid dat de revalidatie nog niet heeft kunnen beginnen, wat daar ook de oorzaak van is, geeft geen grond voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel, omdat dit is gebaseerd op de bestaande klachten en niet op een toekomstige situatie waarin eiseres mogelijk is gerevalideerd.
Voor zover eiseres betoogt dat de verzekeringsarts zou hebben gesteld dat zij door ondraaglijke pijn heen zou moeten werken, is de rechtbank van oordeel dat deze interpretatie van het rapport te verstrekkend is. In zijn medische rapportage heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts vermeld dat het hebben van pijnklachten behorend bij de diagnose chronisch pijnsyndroom/fibromyalgie niet per definitie moet leiden tot het staken van activiteiten en het continueren van activiteiten niet tot schade van de gezondheid leidt. Daarbij heeft de verzekeringsarts ook expliciet vermeld dat overbelasting uiteraard dient te worden voorkomen.
3.1
Verder voert eiseres aan dat zij de door de arbeidsdeskundige vermelde functies niet kan uitvoeren. Zij mist de juiste opleiding en werkervaring, en de werkzaamheden zijn te intensief voor haar om gedurende de gestelde uren uit te voeren.
3.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en heeft geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de geduide functies niet worden overschreden. De geduide functies zijn volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep conform de belastbaarheid en het opleidingsniveau van eiseres.
3.3
De rechtbank kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hierin volgen. Gelet op wat is overwogen in 2.5, is er geen aanleiding aan de juistheid van de FML te twijfelen. Wat eiseres over de belastbaarheid van de functies heeft aangevoerd, kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat de functies niet passend zouden zijn. Ook het betoog van eiseres dat zij niet de vereiste opleiding of werkervaring heeft leidt niet tot dat oordeel. De geduide functies zijn voorbeelden van functies waarvoor eiseres geschikt wordt geacht. Nog los van de omstandigheid dat eiseres haar stelling niet heeft onderbouwd met stukken, maakt de omstandigheid dat er (soortgelijke) functies zijn waarvoor zij in de praktijk, gelet op haar werkervaring of opleiding, niet in aanmerking komt, niet dat de geduide functies niet passend zouden zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens. [1] Dat hiervan in dit geval niet kan worden uitgegaan is niet gebleken. De arbeidskundige grondslag kan daarom eveneens standhouden.
4.1
Eiseres stelt tot slot dat het UWV-werkbedrijf haar heeft vrijgesteld van de sollicitatieplicht, omdat ze geen geschikt werk voor haar kunnen vinden door haar beperkingen. Volgens eiseres is dit tegenstrijdig met het oordeel van verweerder dat zij wel kan werken.
4.2
Aan de ontheffing van de sollicitatieplicht kan niet die betekenis worden toegekend die eiseres daaraan toegekend wenst te zien. Het betreft namelijk een andere beoordeling dan de beoordeling die in deze zaak geldt, te weten een beoordeling volgens de uitvoeringssystematiek van de Wet WIA of de Participatiewet. [2] Daar komt bij dat eiseres weliswaar heeft gesteld dat het UWV werkbedrijf geen geschikt werk voor haar kan vinden vanwege haar lichamelijke en psychische beperkingen, maar zij heeft hierover geen nadere stukken overgelegd. Ook is niet duidelijk of de ontheffing van de sollicitatieplicht ziet op de datum in geding van 23 februari 2019.
6. Het beroep is ongegrond
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Horn, griffier
.De uitspraak is gedaan op 9 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Ziektewet
Artikel 19
Lid 1. De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Lid 5. Ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft als bedoeld in artikel 9, 10 of 12 wordt onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. In afwijking van de eerste zin wordt indien de verzekerde de arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en daaraan voorafgaand gedurende ten minste zes maanden andere arbeid heeft verricht onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend zijn voor de andere arbeid die in die zes maanden hoofdzakelijk is verricht.
Artikel 19aa
Lid 1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Lid 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, heeft de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
Lid 5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS9343 en 21 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2551, op www.rechtspraak.nl.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4288 en 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1014.