ECLI:NL:RBNHO:2020:2899

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
C/15/291544 / HA ZA 19-477
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van informatie over nalatenschappen en legitieme portie

In deze zaak vorderen eisers, de kinderen van de overleden moeder en vader, informatie over de nalatenschappen van hun ouders. De moeder overleed op 15 januari 2013 en de vader op 19 juni 2016. In het testament van de moeder is een ouderlijke boedelverdeling opgenomen, maar er is geen aangifte erfbelasting gedaan, waardoor onduidelijkheid bestaat over de erfdeelverdeling. Eisers stellen dat zij recht hebben op inzage in de nalatenschap van de vader om hun legitieme portie te kunnen berekenen. De rechtbank oordeelt dat eisers als legitimaris-niet-erfgenamen recht hebben op inzage in de benodigde documenten om hun legitieme portie te berekenen. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af voor zover deze betrekking hebben op de nalatenschap van de moeder, omdat deze prematuur zijn. De rechtbank beveelt [gedaagde 1] om binnen zes weken na betekening van het vonnis de bankafschriften en de aangiften inkomstenbelasting van de vader te verstrekken. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/291544 / HA ZA 19-477
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. Ph.A.J. Raaijmaakers te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.W. Hoogland te Den Helder.
Partijen zullen hierna gezamenlijk “eisers” dan wel “gedaagden” en afzonderlijk bij hun voornamen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 tot en met 8),
  • de conclusie van antwoord (met producties 1 tot en met 8),
  • het tussenvonnis van 6 november 2019,
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 februari 2020 en de tijdens deze comparitie door mr. Raaijmakers voornoemd overgelegde pleitnotities,
  • de brief van mr. Hoogland van 12 maart 2020 met opmerkingen op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de kinderen van mevrouw [XX] (hierna: de moeder) en de heer [YY] (hierna: de vader). De moeder en de vader waren in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd.
2.2.
Bij akte van 12 december 1991 is aan [gedaagde 1] een woning geleverd aan de [adres] voor een bedrag van ƒ 122.000,-. Bij hypotheekakte van 12 december 1991 zijn de vader, de moeder en [gedaagde 1] een hypotheek aangegaan van ƒ 132.000,- bij de ABN AMRO Bank.
2.3.
Op 15 januari 2013 is de moeder overleden. Zij heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt. In het testament is het volgende opgenomen:

Ten tweede. Ik benoem tot mijn enige erfgenamen mijn na te noemen echtgenoot en mijn kind of kinderen (…)
Ten derde.Voor het geval dat mijn echtgenoot, de heer [YY] met één of meer van mijn nakomelingen van mij erft, maak ik de volgende scheiding en verdeling van mijn nalatenschap.
I.
Ik deel alle tot mijn nalatenschap behorende baten toe aan mijn genoemde echtgenoot, onder de verplichting voor deze om:
a.
(…)
b.
aan ieder mijner andere erfgenamen schuldig te erkennen een bedrag gelijk aan de waarde van zijn/haar zuiver erfdeel. (…) Ter bepaling van het zuiver erfdeel van ieder der mede erfgenamen van mijn genoemde echtgenoot zal de waarde der tot mijn nalatenschap behorende baten worden vastgesteld door mijn erfgenamen in onderling overleg (…)
c.
(…)
II.
Ik deel toe aan ieder van de mede-erfgenamen van mijn genoemde echtgenoot een vordering te zijnen laste ter grootte van zijn haar zuiver erfdeel.
Ten vierde.Ik bepaal dat de sub Ten derde onder II bedoelde vorderingen rente zullen dragen van de dag van mijn overlijden af. (…) De vorderingen met de daarover verschuldigde renten zullen eerst opeisbaar zijn bij het overlijden van mijn genoemde echtgenoot (…).
Deze beschikking maak ik mede ter voldoening aan mijn plicht naar mate van het mogelijke te zorgen voor het onderhoud van mijn echtgenoot.
Ten vijfde.Ik bepaal dat ieder van de mede-erfgenamen van mijn echtgenoot verplicht is om binnen drie maanden na daartoe door mijn echtgenoot gedaan verzoek te zijnen behoeve schriftelijk te verklaren dat hij/zij onherroepelijk berust in de door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen. (…).
2.4.
Bij algemene volmacht van 6 maart 2013 heeft [gedaagde 1] de vader als zijn algemeen gevolmachtigde aangesteld en indien de vader die functie niet kan of wil aanvaarden [gedaagde 2] en anders [gedaagde 3] .
2.5.
De vader, [gedaagde 1] en de ABN AMRO Bank hebben in 2013 een overeenkomst met de naam “
Wijziging van overeenkomst van geldlening met hypotheekstelling onder hypotheeknummer: 611.475.197.001.” gesloten. In deze overeenkomst is opgenomen:

In aanmerking nemende:
dat partij 2 en partij 3( [gedaagde 1] en de vader- toevoeging rechtbank)
zijn over gegaan tot verdeling van de tussen hen bestaande onverdeeldheid betreffende bovenstaand registergoed, en wel zo dat partij 3 haar aandeel in gemeld registergoed afstaat aan partij 2, zodat het registergoed in zijn geheel is toebedeeld aan partij 2 onder uittreding daaruit van partij 3;
dat de bank, blijkens de akte d.d. 12 december 1990 verleden voor (…) notaris (…) een bedrag groot EUR 59.898,99 heeft ter leen gegeven aan partij 2 en erflater onder hoofdelijke aansprakelijkheid van ieder van hen; (…)”.
2.6.
Bij brief van 5 september 2013 van de ABN AMRO Bank aan [gedaagde 1] is aan hem meegedeeld dat in verband met ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid de tenaamstelling van de leningsovereenkomst met nummer 611.475.197 is aangepast op zijn naam.
2.7.
Uit een e-mailbericht van ABN AMRO Bank van 8 oktober 2013 blijkt dat de hypotheek op dat moment € 45.378,02 bedroeg.
2.8.
De vader is overleden op 19 juni 2016. De vader heeft ook bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Hij heeft daarbij [gedaagde 1] als enig erfgenaam benoemd.
2.9.
[gedaagde 1] heeft blijkens een afschrift van het boedelregister de nalatenschap van de vader beneficiair aanvaard.
2.10.
In een brief van 28 december 2016 van [gedaagde 2] aan mr. De Wit is het volgende opgenomen:

Hierbij in het kort het overzicht terzake de nalatenschappen van onze vader en moeder.
De nalatenschap van onze moeder bestaat uit het volgende:
- een banktegoed: spaarrekening € 8.731,14; en betaalrekening € 2.013,14, in totaal € 10.744,28 euro.
- de kosten van de begrafenis waren € 8.133,38. In verband met de begrafenis heeft de verzekering een bedrag uitgekeerd van € 2.361,38.
Dit betekent dat het saldo van de nalatenschap is € 4.992,28.
(…)
Het erfdeel van een kind bedraagt in deze nalatenschap dan dus € 713,18 (delen door 6 kinderen en vader).
De nalatenschap van onze vader bestaat uit het volgende:
  • een banktegoed: spaarrekening € 6,71; en betaalrekening € 2.855,81, in totaal € 2.862,52
  • Tel daar bij op de betaling die zijn ontvangen (restitutie) in verband met het overlijden van vader, zoals van onder meer Unive, Belastingdienst. Dit kwam op een totaal bedrag van € 1.578,83. Echter een bedrag van € 621,85 moet daar weer van worden afgetrokken in verband met bankkosten, te veel ontvangen loon.
  • De kosten voor de begrafenis waren € 6.460,13. In verband met de begrafenis heeft de verzekering een bedrag uitgekeerd van € 2.138,00.
  • De auto van vader is verkocht om de begrafenis te kunnen voldoen en verder kosten ten laste van de nalatenschap te vermijden voor een bedrag van € 2.000,00.
Dit betekent dat het saldo van de nalatenschap is € 1.497,37. (…)
2.11.
Eisers hebben bij brieven van 11 juli 2019 aan gedaagden een beroep gedaan op hun legitieme portie van de erfenis van de vader.
3. Het geschil
3.1.
Eisers vorderen – samengevat en na eiswijziging ter comparitie– bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
gedaagden te veroordelen tot het verstrekken van alle benodigde informatie voor het berekenen van het erfdeel van eisers in de nalatenschap van de moeder ex artikel 3:166 jo. artikel 6:2 jo. artikel 3:194 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op grond waarvan alle erfgenamen jegens elkaar tot het verstrekken van de benodigde informatie zijn gehouden, op straffe van een dwangsom van € 50,- per (gedeelte van een) dag;
[gedaagde 1] te veroordelen over te gaan tot het verstrekken van alle benodigde informatie aan eisers voor het vaststellen van de grootte van het erfdeel van eisers in de nalatenschap van de moeder alsmede voor het berekenen van de legitieme portie van –naar de rechtbank begrijpt – eisers in de nalatenschap van de vader waarbij in ieder geval dient te worden meegenomen:
een opgave c.q. beschrijving van de inboedel alsmede van de sieraden die de moeder en de vader hebben nagelaten, waaronder in ieder geval de zegelring van de vader;
een opgave van alle informatie over levensverzekeringen en polissen van de moeder en de vader;
een afschrift van zijn gehele financiële boekhouding in de nalatenschap van de vader alsmede die informatie die nodig is om de omvang van de legitieme portie van eisers te kunnen vaststellen;
een uitleg waarom de moeder en de vader altijd de gemeentebelastingen van de onroerende zaak van [gedaagde 1] hebben betaald, terwijl zij geen eigenaar waren van de onroerende zaak;
en afschrift van de afrekening van de notaris betreffende de levering van de onroerende zaak aan de [adres] aan [gedaagde 1] in 1991;
duidelijkheid over het saldo van € 2.855,81, betreffende de betaalrekening van de vader als saldo van zijn nalatenschap;
duidelijkheid over wat er met de auto van de vader is gebeurd;
op straffe van een dwangsom van € 50,- per (gedeelte van een) dag;
3. [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid als vereffenaar te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door hem over de nalatenschap van de vader gevoerde beheer;
4. gedaagden te veroordelen om over te gaan tot het verstrekken aan eisers van de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting van de moeder over de vijf jaar vóór haar overlijden alsmede de bankafschriften van alle bankrekeningen van de moeder tot en met zeven jaar vóór de datum van haar overlijden, op straffe van een dwangsom van € 50,- per (gedeelte van een) dag;
5. gedaagden te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van hun vorderingen voeren eisers het volgende aan. Zij hebben geen informatie over de nalatenschap van moeder en willen dat gedaagden worden veroordeeld om deze informatie te verstrekken zodat kan worden berekend op welk erfdeel van de moeder zij aanspraak maken. Dit erfdeel betreft een vordering van eisers op de vader en is derhalve een nalatenschapsschuld die bij de vereffening van de nalatenschap van de vader dient te worden betrokken.
Op grond van artikel 4:78 BW hebben eisers als legitimaris-niet-erfgenaam tegenover [gedaagde 1] recht op inzage en afschrift van alle bescheiden die zij nodig hebben voor de berekening van hun legitieme portie in de nalatenschap van de vader.
3.3.
Gedaagden voeren verweer inhoudende dat de vorderingen van eisers afgewezen dienen te worden omdat zij reeds alle informatie en stukken waarover zijn met betrekking tot de nalatenschappen van de moeder en de vader beschikken aan eisers hebben verstrekt. De nalatenschap van de vader is negatief zodat geen enkele uitkering aan gedaagden en eisers kan plaatsvinden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Nalatenschap van de moeder

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat na het overlijden van moeder de erfdelen van eisers en gedaagden niet zijn vastgesteld, zoals in het testament van de moeder onder Ten Derde, I, b is bepaald. Niet gebleken is dat na het overlijden van de moeder aangifte erfbelasting is gedaan. Daardoor is thans niet duidelijk op welk erfdeel partijen aanspraak maken uit de erfenis van de moeder. In dit verband is van belang dat in het testament van moeder een ouderlijke boedelverdeling is opgenomen. Indien de nalatenschap van de vader, zoals gedaagden stellen, inderdaad negatief is, kunnen eisers in verband met deze ouderlijke boedelverdeling geen aanspraak maken op uitkering van hun erfdeel uit de nalatenschap van de moeder. Of de nalatenschap van de vader inderdaad negatief is, zal blijken uit de stukken die gedaagden aan eisers dienen te overleggen. Gelet op de thans reeds overgelegde stukken, acht de rechtbank de kans dat de nalatenschap van de vader negatief is, dan wel een kleine waarde vertegenwoordigd, niet onaannemelijk. Voor zover eisers hebben willen stellen dat de aflossing van de hypotheek die [gedaagde 1] , de vader en de moeder zijn aangegaan, mogelijk als gift kan worden gezien en dus in de nalatenschap van de moeder zou moeten worden ingebracht, gaat de rechtbank aan die stelling voorbij. Uit de overgelegde stukken valt af te leiden dat vanaf 1991 tot 2016 een bedrag van € 14.520,97 op de hypotheek is afgelost. Deze informatie is reeds door gedaagden verstrekt. Over het antwoord op de vraag of deze aflossing op de hypotheek als een gift moet worden beschouwd en dientengevolge in de nalatenschap van de moeder of de vader dient te worden ingebracht, hebben partijen zich niet uitgelaten. Beantwoording van deze vraag door de rechtbank gaat voorbij aan de onderhavige procedure, waarin het verkrijgen van informatie immers centraal staat. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de vorderingen, 1, een gedeelte van vordering 2 en vordering 4, van eisers voor zover deze zien op het kunnen vaststellen van het aandeel van eisers in de nalatenschap van moeder prematuur. Eerst dient door gedaagden inzage te worden gegeven in de nalatenschap van de vader. De rechtbank zal de vorderingen 1, een gedeelte van 2 en vordering 4 dan ook afwijzen.
Nalatenschap van de vader
4.2.
Voorop staat dat eisers als legitimaris-niet-erfgenamen in de nalatenschap van de vader recht hebben op inzage en afschriften van bescheiden om te kunnen berekenen hoe groot hun legitieme portie is. Zij kunnen daartoe op grond van artikel 4:78 lid 1 BW [gedaagde 1] , als enig erfgenaam, aanspreken. Uit de bewoordingen “alle bescheiden die hij voor berekening van zijn legitieme portie behoeft en “alle daartoe strekkende inlichtingen” in artikel 4:78 lid 1 BW kan worden afgeleid dat dit begrip weliswaar zo ruim mogelijk moet worden uitgelegd, maar dat het wel beperkt is tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie (vgl in dit verband ECLI:NL:RBLIM:2018:803). Artikel 4:65 BW bepaalt dat de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW.
4.3.
In het lichaam van de dagvaarding stellen eisers dat [gedaagde 1] een opgave van alle bankrekeningen van de vader en de moeder, vergezeld van bankafschriften, tot en met zeven jaar voor het overlijden van de moeder en een kopie van de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting van de moeder en de vader dient te verstrekken. In het petitum van de dagvaarding komen eisers niet meer op deze informatie terug. Uit dat wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, maakt de rechtbank op dat het wel de bedoeling is van eisers dat zij inzage krijgen in de bankafschriften en de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting. De rechtbank zal de vordering van eisers aldus begrijpen dat zij ook vorderen inzage te geven in de stukken.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat eisers voldoende belang hebben in het krijgen van inzage in de bankafschriften van de vader en zijn aangifte en aanslagen inkomstenbelasting. In overweging 4.1. heeft de rechtbank reeds overwogen het niet onaannemelijk te achten dat de nalatenschap van de vader negatief is dan wel een kleine waarde vertegenwoordigt. In dergelijke omstandigheden heeft het geen zin onnodig kosten te maken voor het verstrekken van informatie aan eisers. Aan het opvragen van bankafschriften zijn kosten verbonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden volstaan met het verstrekken van de bankafschriften (mede) op naam van de vader waaruit blijkt wat het saldo van de betreffende bankrekening was op het moment van zijn overlijden, en de aangifte en aanslagen inkomstenbelasting over het jaar voorafgaand en het jaar van overlijden. Deze informatie dient door [gedaagde 1] te worden verstrekt. Voor zover gedaagden hebben aangevoerd dat zij wel bankafschriften hebben opgevraagd maar van de bank hebben begrepen dat deze niet meer de beschikking heeft over de afschriften, geldt dat gedaagden deze stelling op geen enkele wijze hebben onderbouwd en dat de rechtbank daarom aan deze stelling voorbij gaat. Als uitgangspunt geldt dat de kosten die met de informatie plicht gepaard gaan, voor zover deze in redelijkheid zijn gemaakt, ten laste van de nalatenschap komen (vgl. ECLI:NL:RBROT:2016:7812). Dit uitgangspunt geldt enkel in het geval de nalatenschap positief is. Indien de nalatenschap van de vader deze kosten aantoonbaar niet kan dragen dan dienen de kosten voor rekening van gedaagden en eisers te komen, ieder voor de helft.
4.5.
Eisers hebben een overzicht gegeven van de informatie die zij wensen te ontvangen van [gedaagde 1] . De rechtbank zal hierna op alle afzonderlijke onderdelen ingaan:
met betrekking tot inboedel en sieraden hebben eisers tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij niet de verwachting hebben dat er sprake is van een uitzonderlijke inboedel en sieraden met een dergelijke waarde dat die van invloed is op de legitimaire massa. De rechtbank zal de vordering van eisers bij gebrek aan belang op dit punt dan ook afwijzen;
met betrekking tot de levensverzekeringen polissen van de vader zal uit bankafschriften en de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting blijken of er polissen waren en zo ja welke premies daarvoor zijn betaald, de rechtbank wijst daarom deze vordering van eisers af;
met betrekking tot deze vordering (afschrift van de gehele financiële boekhouding in de nalatenschap van de vader van [gedaagde 1] alsmede die informatie die nodig is om de omvang van de legitieme portie van eisers te kunnen vaststellen), is de rechtbank van oordeel dat deze informatie niets toevoegt aan de door gedaagden over te leggen bankafschriften en de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting, zodat de rechtbank deze vordering zal afwijzen;
gedaagden hebben betwist dat de vader en de moeder de gemeentebelasting hebben betaald van de woning waar zij met [gedaagde 1] hebben gewoond. Eisers hebben niet toegelicht waarom het verkrijgen van deze informatie relevant is voor het berekenen van de legitimaire massa. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering van eisers bij gebrek aan belang dan ook afwijzen;
afschrift van de levering van de woning aan [gedaagde 1] in 1991. Eisers hebben aangegeven dat zij deze informatie willen hebben omdat de vader en de moeder mogelijk een deel van de koopprijs van de woning hebben betaald. Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat de woning aan [gedaagde 1] is geleverd tegen een bedrag van ƒ 122.000,- terwijl een hypotheek van ƒ 132.000,- is afgesloten. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze gegevens niet aannemelijk is dat de moeder en de vader mee hebben betaald aan de aanschaf van de woning en eisers dan ook geen belang hebben bij het verkrijgen van een afschrift van de levering van de woning aan [gedaagde 1] in 1991 voor het kunnen vaststellen van hun legitieme portie in de nalatenschap van de vader;
tijdens de mondelinge behandeling hebben eisers geen duidelijkheid kunnen geven waaruit zou moeten blijken dat de nalatenschap van de vader € 2.855,81 bedraagt, deze vordering wijst de rechtbank dan ook af bij gebrek aan belang;
met betrekking tot de auto, naar de rechtbank begrijpt een Volkswagen die volgens gedaagden is verkocht voor € 2.000,- om de begrafenis van vader te betalen, is niet gebleken dat deze een dergelijke waarde had dat die van invloed is op de legitimaire massa gelet op de kosten die daarvan betaald zijn, hetgeen niet door eisers is betwist. De rechtbank zal de vordering van eisers bij gebrek aan belang op dit punt dan ook afwijzen.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Hoogland namens gedaagden aangegeven dat als de rechtbank gedaagden veroordeelt stukken te overleggen dat vonnis gevolgd zal worden. Gelet op deze toezegging zal de rechtbank de gevorderde dwangsom afwijzen.
4.7.
Ook de derde vordering van eisers, [gedaagde 1] te veroordelen als vereffenaar rekening en verantwoording af te leggen, zal de rechtbank afwijzen. Tussen eisers en [gedaagde 1] bestaat geen rechtsverhouding op grond waarvan [gedaagde 1] gehouden is rekening en verantwoording aan eisers af te leggen (vgl. in dit verband onder meer ECLI:NL:GHDHA:2014:2987).
4.8.
Gelet op de familierelatie tussen partijen en de uitkomst van de procedure zullen de proceskosten in deze procedure tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] binnen zes weken na betekening van dit vonnis tot het verstrekken van een afschrift aan [eiser 1] en [eiser 2] van de volgende bescheiden:
  • de bankafschriften (of een print van internetpagina’s) van de bankrekeningen (mede) op naam van de vader van het moment van zijn overlijden op 19 juni 2016, en
  • de aangifte en aanslagen Inkomstenbelasting over de jaren 2015 en 2016;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken door
mr. J. Blokland, rolrechter, op 15 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MKG