ECLI:NL:RBROT:2016:7812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
C/10/498658 / KG ZA 16-366
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bescheiden in erfrechtelijke geschil tussen legitimarissen en erfgenaam

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers [eiser1] en [eiser2] een kort geding aangespannen tegen gedaagde [gedaagde] in het kader van een erfrechtelijk geschil. De eisers, kinderen van de overleden erflater [persoon1], vorderen inzage in en afgifte van diverse financiële bescheiden die noodzakelijk zijn voor de berekening van hun legitieme portie uit de nalatenschap. De erflater is op 9 januari 2015 overleden en heeft in zijn testament de wettelijke erfopvolging bevestigd, maar zijn kinderen onterfd en hen enkel de rechten als legitimarissen toegekend. Dit betekent dat gedaagde, de enige erfgenaam, verplicht is om de gevraagde informatie te verstrekken. De procedure is gestart met een dagvaarding op 13 april 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 mei 2016 en een voortzetting op 7 september 2016. Gedaagde heeft betwist over de gevraagde bescheiden te beschikken, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eisers recht hebben op de gevraagde informatie. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers toegewezen, met uitzondering van de informatie die betrekking heeft op de meerderjarige dochters van gedaagde. Gedaagde is veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis de gevraagde bescheiden te overhandigen, met een dwangsom voor het geval hij hieraan niet voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/498658 / KG ZA 16-366
Vonnis in kort geding van 21 september 2016
in de zaak van

1.[eiser1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats2] ,
eisers,
advocaat mr. S.H. van Os te Zeist,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats3] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Moree te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser1] en [eiser2] respectievelijk [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 april 2016
  • producties 1 tot en met 6 van [eiser1] en [eiser2]
  • producties 1 tot en met 4 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling op 3 mei 2016
  • de ter zitting van 3 mei 2016 overhandigde ongenummerde productie van [eiser1] en [eiser2]
  • de pro forma aanhouding van vier weken teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een oplossing in der minne te bereiken
  • de nadere aanhoudingen van de zaak op verzoek van (één van) partijen
  • producties 1 en 2 (nieuw) van [eiser1] en [eiser2]
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling op 7 september 2016
  • de pleitnota tevens houdende wijziging van eis van [eiser1] en [eiser2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 januari 2015 is te Schiedam op 94-jarige leeftijd overleden de heer [persoon1] (hierna: erflater).
2.2.
Uit het eerste huwelijk van erflater en mevrouw [persoon2] zijn twee kinderen geboren, [eiser1] en [eiser2] . Uit het tweede huwelijk van erflater met mevrouw [persoon3] (vooroverleden) is geboren [gedaagde] . [gedaagde] is gehuwd en heeft drie dochters, [persoon4] , [persoon5] en [persoon6] . [persoon6] is nog minderjarig. Het contact tussen [eiser1] , [eiser2] en [gedaagde] was in elk geval tot aan het overlijden van erflater minimaal te noemen.
2.3.
Bij testament van 19 mei 2009 heeft erflater o.a. de wettelijke erfopvolging bevestigd, met dien verstande dat hij [eiser1] en [eiser2] en hun afstammelingen heeft onterfd en hen enkel de rechten heeft toegekend die zij als legitimarissen in zijn nalatenschap hebben. Dit betekent dat [gedaagde] als enige en algehele erfgenaam van erflater kan worden aangemerkt. Erflater heeft bij testament voorts aan de drie dochters van [gedaagde] ieder een bedrag van € 10.000,00 gelegateerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser1] en [eiser2] vorderen (zakelijk weergegeven), na wijzigingen van eis, bij vonnis, om:
A. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser1] en [eiser2] af te geven de volgende bescheiden:
1. ING Beleggen Zelf: [rekeningnummer1]
2010: Volledige overzichten le, 2e en 3e kwartaal
2014: Volledig jaaroverzicht;
2. ING Beleggen Zelf: [rekeningnummer2]
2012: Volledig overzicht van het 2e kwartaal;
3. ASN beleggingsrekeningen Optimaal [rekeningnummer3] , alle kwartaal- en jaaropgaven, van de laatste 7 jaar;
4. Stukken waaruit de schenking, als ook de waarde van schenking aandelen
onomsto-telijkkan worden vastgesteld op de datum van schenking;
5. De absolute waarde van schenkingen van aandelen van vóór 2013;
6. Een
definitieve opgavevan alle schenkingen aan geld en aan aandelen aan [gedaagde] , zijn vrouw en zijn drie dochters;
7. Alle afschriften van de kredietrekening van Robeco Direct IZ Stater van de laatste 7 jaar;
8. ING betaalrekening [rekeningnummer4] Afschriften van 01/01/2010 t/m 19/01/2010;
9. ING betaalrekening [rekeningnummer4] Afschriften van de laatste 7 jaar t/m 31/12/2009;
10. ING betaalrekening [rekeningnummer4] Afschriften van 2015 en 2016;
11. ING Beleggingsrekeningen: Afschriften van alle bestaande beleggingsrekeningen van de laatste 7 jaar tot en met 2010;
Rekeningen dochters [gedaagde] :
[persoon6] , geboren 2003
12. ING betaalrekening ( [rekeningnummer5] ) en beleggingsrekening ( [rekeningnummer6] ?) van de laatste 7 jaar t/m januari 2015;
12. ASN beleggingsrekening (( [rekeningnummer7] ) van de laatste 7 jaar t/m januari 2015;
[persoon5] , geboren 1992
14. ING betaalrekening [rekeningnummer8] en beleggingsrekening van de laatste 7 jaar t/m januari 2015;
14. ASN Optimaal rekening nummer [rekeningnummer9] van de laatste 7 jaar t/m januari 2015;
[persoon4] , geboren 1990
16. ING betaalrekening ( [rekeningnummer10] ) en beleggingsrekening van de laatste 7 jaar t/m januari 2015;
16. ASN Optimaal rekening van de laatste 7 jaar t/m januari 2015,
op straffe van een dwangsom, ingaande direct na betekening van het in deze te wijzen vonnis, van € 1.000,00 voor elke dag of elk dagdeel dat [gedaagde] daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke is met een maximum van € 50.000,00;
dan wel een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij maakt geen bezwaar tegen de wijzigingen van eis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid

4.1.
[gedaagde] heeft het spoedeisend belang van [eiser1] en [eiser2] bij hun vordering betwist.
De legitimaire vordering van [eiser1] en [eiser2] is, ingevolge artikel 4:81 BW, zes maanden na het overlijden van erflater, te weten op 9 juli 2015, opeisbaar geworden. [eiser1] en [eiser2] hebben aanspraak gemaakt op hun legitieme portie en tevens een beroep gedaan op de wettelijke rente vanaf 9 juli 2015.
Uiteindelijk is niet langer in geschil dat [eiser1] en [eiser2] nog altijd niet over alle relevante bescheiden en informatie ter berekening van de legitimaire massa in de nalatenschap van erflater beschikken. [eiser1] en [eiser2] stellen dat steeds blijkt van nieuwe, onvolledige dan wel onjuist verstrekte informatie door [gedaagde] aan hen. [gedaagde] heeft deze stelling niet dan onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagde] is als enig en algeheel erfgenaam van erflater ingevolge artikel 4:78 BW verplicht deze gegevens aan [eiser1] en [eiser2] te verschaffen. Nu gebleken is dat [eiser1] en [eiser2] , ook na herhaalde verzoeken daartoe en gelet op de pro forma aanhoudingen van deze zaak teneinde in onderling overleg een minnelijke regeling te bereiken, afgezet tegen de tijd die [gedaagde] reeds feitelijk heeft verkregen om informatie te verzamelen, nog immer niet de (volledige) beschikking hebben gekregen over alle relevante stukken, is daarmee het spoedeisend belang van [eiser1] en [eiser2] bij hun vordering ook thans nog in voldoende mate gegeven. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de spoedeisendheid ook wordt gevoed door het gegeven dat voor een deel van de gevraagde gegevens, zoals bankafschriften, een maximale bewaarplicht geldt van 7 jaar.
Het inhoudelijke geschil
4.2.
[eiser1] en [eiser2] wensen in hun positie van legitimaris ingevolge artikel 4:78 BW te worden voorzien van bescheiden en inlichtingen die zij voor de berekening van hun legitieme portie nodig hebben.
4.3.
Artikel 4:78 lid 1 BW bepaalt:
Een legitimaris die niet erfgenaam is, kan tegenover de erfgenamen en met het beheer der nalatenschap belaste executeurs aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft; zij verstrekken hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen.
4.4.
Vooropgesteld zij derhalve dat ook al is een legitimaris geen erfgenaam, hij toch recht heeft op inzage en afschrift van bescheiden om te kunnen berekenen hoe groot zijn legitieme portie is. Hij kan daartoe de erfgenamen en de executeur aanspreken. Uit de bewoordingen “alle daartoe strekkende inlichtingen” in artikel 4:78 lid 1 BW kan afgeleid worden dat dit begrip weliswaar zo ruim mogelijk moet worden uitgelegd, maar dat het wel beperkt is tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. Artikel 4:65 BW bepaalt dat de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. Ingevolge artikel 4:7 lid 1 onder i BW drukken evenwel legaten de omvang van de legitimaire massa niet. Verder geldt als uitgangspunt dat de kosten die met de informatieplicht gepaard gaan, voor zover deze in redelijkheid zijn gemaakt, ten laste van de nalatenschap komen. Los van het in artikel 4:78 lid 1 BW aan de legitimaris gegeven recht of informatie, geldt dat hij een boedelbeschrijving kan verzoeken volgens artikel 672 Rv.
4.5.
[eiser1] en [eiser2] vragen, na wijzigingen van eis, om afgifte van de hiervoor onder 3.1 sub A onder 1 tot en met 17 opgesomde gegevens. Aannemelijk is dat zij deze gegevens nodig hebben ter berekening van hun legitieme portie. Dat is niet in geschil tussen partijen, net zo min als in geschil is dat [eiser1] en [eiser2] als legitimarissen recht hebben op afgifte van deze bescheiden.
4.6.
[gedaagde] heeft zich echter ten tijde van de tweede mondelinge behandeling op
7 september 2016 op het (nadere) standpunt gesteld dat hij niet over de gevraagde bescheiden beschikt dan wel kan beschikken, behoudens de onder 3.1 sub A punt 7 genoemde stukken (voor zover deze in de administratie van erflater aanwezig zijn dan wel op te vragen zijn). [gedaagde] stelt voorts dat, voor wat betreft de gevraagde gegevens die betrekking hebben op door erflater gedane schenkingen, afgevraagd kan worden of sprake is van gebruikelijke giften die niet meegenomen zouden moeten worden in de berekening van de legitimaire massa. Deze vraag dient, aldus [gedaagde] , in een bodemprocedure te worden beantwoord. Voor wat betreft de met betrekking tot zijn drie dochters gevraagde informatie stelt [gedaagde] bovendien dat hij geen toestemming van zijn meerderjarige dochters heeft gekregen om deze stukken over te leggen en dat de financiële informatie aangaande de minderjarige [persoon6] (bij gebrek aan hem bekende informatie) sowieso niet behoeft te worden verstrekt. [gedaagde] biedt aan, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 4:78 j 4:16 (lid 4) BW, dat hij zijn medewerking wil verlenen aan het opvragen door [eiser1] en [eiser2] van stukken bij derden.
Vervolgens heeft [gedaagde] in het kader van een door hem - mede naar aanleiding van de door [eiser1] en [eiser2] voldoende tijdig op 5 september 2016 overgelegde producties 1 en 2 (nieuw) [1] - ter zitting van 7 september 2016 voorgestelde minnelijke regeling te kennen gegeven dat hij wel (nogmaals) wil proberen te achterhalen of de gegevens gevraagd onder de punten 1 tot en met 11 onder 3.1. sub A toch niet alsnog beschikbaar zijn. In dat verband vraagt [gedaagde] hem daartoe meer tijd te gunnen. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat dus geenszins vaststaat dat [gedaagde] in de pertinente onmogelijkheid verkeert om te beschikken over die stukken of dat deze stukken er niet zijn, zoals hij eerder beweerde. Voorts is ter zitting wel aannemelijk geworden dat bijvoorbeeld bankafschriften eenvoudig, doch in tijd beperkt, digitaal bij banken kunnen worden opgevraagd en verkregen.
4.7.
Na een korte schorsing van de zitting van 7 september 2016 om partijen wederom de gelegenheid te bieden een minnelijke regeling te treffen hebben [eiser1] en [eiser2] laten weten hierin geen fiducie (meer) te hebben, Zij hebben mitsdien, met het oog op het voortschrijden van de tijd, vonnis gevraagd.
4.8.
Gelet op al het hiervoor overwogene, op zich en in onderlinge samenhang bezien, zal de voorzieningenrechter de vordering onder 3.1 sub A toewijzen op de wijze als hierna in het dictum bepaald, behoudens de onder 14 tot en met 17 gevraagde informatie die de meerderjarige dochters van [gedaagde] betreft. [eiser1] en [eiser2] zullen zich tot de meerderjarige dochters zelve dienen te wenden voor het verkrijgen van die gegevens. Voor wat betreft de gegevens van de minderjarige dochter [persoon6] acht de voorzieningenrechter [gedaagde] , als, naar de voorzieningenrechter aanneemt, de wettelijk (mede-)vertegenwoordiger van [persoon6] , in staat deze te achterhalen en te verschaffen. De voorzieningenrechter acht het voorts redelijk om aan de afgifte van stukken een termijn van vier werken na betekening van dit vonnis te verbinden, zoals ter zitting ook namens [eiser1] en [eiser2] is geopperd. [gedaagde] als erfgenaam moet bij uitstek de aangewezen persoon geacht worden te zijn om (een deel van) de gevraagde stukken op te vragen bij bijvoorbeeld banken (en niet, zoals [gedaagde] meent, de legitimarissen [eiser1] en [eiser2] met medewerking van de erfgenaam [gedaagde] . Los daarvan kan afgevraagd worden of artikel 4:16 lid 4 BW in de rechtsverhouding tussen partijen, als halfbroers en -zus, geldt).
Gelet op de lange voorgeschiedenis tussen partijen, waarin gebleken is dat [eiser1] en [eiser2] [gedaagde] herhaaldelijk hebben verzocht om bescheiden, welke bescheiden zij overwegend op moeizame wijze dan wel niet volledig of juist hebben verkregen, een gematigde en gemaximeerde dwangsom op te leggen als prikkel tot nakoming. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het opleggen van deze dwangsom ook redelijk is in de gegeven situatie dat [gedaagde] deels afhankelijk is van derden voor het verstrekken van (een deel van) de gevraagde gegevens.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
In de oorspronkelijke bij dagvaarding ingestelde eis hebben [eiser1] en [eiser2] gevraagd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In de gewijzigde eis is het verzoek om uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet herhaald.
In afwijking van de hoofdregel van artikel 233 Rv dat de rechter alleen uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren op vordering van een partij bepaalt de wet in artikel 258 Rv dat de kortgedingrechter ook ambtshalve zijn vonnis bij voorraad uitvoerbaar kan verklaren. De wetgever acht dat gewenst, gelet op het karakter van het kort geding en het ordenende optreden van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter zal mitsdien dit vonnis ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding om af te wijken van de in zaken als deze gebruikelijke compensatie van proceskosten, zoals door [eiser1] en [eiser2] gevraagd.
Hoewel de voorzieningenrechter de door [eiser1] en [eiser2] gestelde opgetreden vertraging in het handelen van [gedaagde] die reden zou kunnen zijn om af te wijken van de gebruikelijke compensatie van proceskosten heeft opgemerkt, is de gebleken omstandigheid dat partijen niet eens zo heel ver van elkaar afzitten (afgerond € 17.000,00, zie tevens producties 1 en 2 (nieuw) van [eiser1] en [eiser2] ) voldoende reden om dat op dit moment niet te doen. De voorzieningenrechter verwacht dat een proceskostenbeslissing ten laste van [gedaagde] de voortgang in de berekening van de legitieme portie niet positief zal beïnvloeden, terwijl alle partijen juist zijn gebaat bij een spoedige afronding. De voorzieningenrechter merkt daarbij uitdrukkelijk op dat dit anders kan liggen indien en voor zover blijkt dat na dit vonnis (wederom) sprake is van vertragingen in dan wel uitblijven van de bevolen afgifte, althans van aan de zijde van [gedaagde] nieuw opgekomen bescheiden of informatie die relevant zijn voor de berekening van de legitieme portie van [eiser1] en [eiser2] in de nalatenschap van erflater, en dit leidt tot een volgende gerechtelijke procedure.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan [eiser1] en [eiser2] af te geven de volgende bescheiden, waarbij voor de af te geven bescheiden over de periode van de laatste 7 jaar geldt dat deze termijn teruggerekend dient te worden vanaf het moment van vier weken na betekening van dit vonnis tot 7 jaar daarvoor:
1. ING Beleggen Zelf: [rekeningnummer1]
2010: Volledige overzichten le, 2e en 3e kwartaal,
2014: Volledig jaaroverzicht;
2. ING Beleggen Zelf: [rekeningnummer2]
2012: Volledig overzicht van het 2e kwartaal;
3. ASN beleggingsrekeningen Optimaal [rekeningnummer3] , alle kwartaal- en jaaropgaven, van de laatste 7 jaar;
4. Stukken waaruit de schenking, als ook de waarde van schenking aandelen onomsto-telijk kan worden vastgesteld op de datum van schenking;
5. De absolute waarde van schenkingen van aandelen van vóór 2013;
6. Een definitieve opgave van alle schenkingen aan geld en aan aandelen aan [gedaagde] , zijn vrouw en zijn drie dochters;
7. Alle afschriften van de kredietrekening van Robeco Direct IZ Stater van de laatste
7 jaar;
8. ING betaalrekening [rekeningnummer4] Afschriften van 01/01/2010 t/m 19/01/2010;
9. ING betaalrekening [rekeningnummer4] Afschriften van de laatste 7 jaar t/m 31/12/2009;
10. ING betaalrekening [rekeningnummer4] Afschriften van 2015 en 2016;
11. ING Beleggingsrekeningen: Afschriften van alle bestaande beleggingsrekeningen van de laatste 7 jaar tot en met 2010;
12. ING betaalrekening ( [rekeningnummer5] ) en beleggingsrekening ( [rekeningnummer6] ?) ten name van [persoon6] van de laatste 7 jaar t/m januari 2015;
13. ASN beleggingsrekening (( [rekeningnummer7] ) ten name van [persoon6] van de laatste 7 jaar t/m januari 2015,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser1] en [eiser2] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet (geheel) aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.1734/2009

Voetnoten

1.Deze producties zijn door [eiser1] en [eiser2] naar aanleiding van de kennelijk op 24 augustus 2016 door [gedaagde] aan hen toegezonden nieuwe stukken ter zake van de positie van de drie kleindochters van erflater opgesteld en verzonden.