ECLI:NL:RBLIM:2018:803

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
4063821 BR VERZ 15-127
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage en afschriften van bankafschriften en schenkingen in het kader van legitieme portie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen verzoekster en verweerder, die broer en zus zijn. Verzoekster, onterfd bij testament van hun moeder, vraagt inzage in en afschriften van bankafschriften en andere relevante documenten om haar legitieme portie te kunnen berekenen. De moeder is overleden op 5 juni 2013 en had verweerder als enig erfgenaam en executeur benoemd. Verzoekster betwist de juistheid van de boedelbeschrijving die door verweerder is aangeleverd en stelt dat zij onvoldoende informatie heeft om de omvang van haar legitieme portie te bepalen. De rechtbank oordeelt dat verzoekster recht heeft op inzage en afschriften van de gevraagde documenten, aangezien verweerder als executeur verplicht is om deze informatie te verstrekken. De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster toe, met uitzondering van enkele onderdelen, en legt verweerder een dwangsom op voor het geval hij niet tijdig aan de informatieplicht voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 4063821 BR VERZ 15-127
Beschikking van de kantonrechter van 25 januari 2018
op een verzoek van
[verzoekster] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. C.R.N. de Boer te Beek (L),
tegen
[verweerder],
wonend te [woonplaats 2] ,
verweerder,
gemachtigde mr. T.G.M. Scheers te Roermond.
Partijen zullen hierna verzoekster en verweerder genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Op 22 april 2015 is een verzoekschrift met bijlagen ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
1.2.
Op 1 december 2015 heeft een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden waarvan een proces-verbaal is opgemaakt.
1.3.
Op 5 december 2017 is ter griffie van deze rechtbank een aanvullend verzoekschrift met bijlagen ontvangen.
1.4.
Op 20 december 2017 is ter griffie van deze rechtbank een brief van verweerder ontvangen waarin hij - kort gezegd - om een nadere comparitie vraagt.
1.5.
Op 8 januari 2017 is een faxbericht van verzoekster ontvangen waarin zij onder meer meedeelt een nadere comparitie niet zinvol te achten en waarbij zij persisteert bij haar verzoeken.
1.6.
Vervolgens is beschikking bepaald en wordt vandaag uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
Op 3 juni 2006 is [naam vader] , laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats 1] , aldaar overleden. Hij was de vader van beide partijen.
2.2.
Op 5 juni 2013 is [naam moeder] , laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats 1] , aldaar overleden. Zij was de moeder van beide partijen. De ouders (gezamenlijk aangeduid als erflaters) waren tot het overlijden van vader gehuwd.
2.3.
Moeder heeft bij testament van 11 december 2006 beschikt over haar nalatenschap en daarbij verzoekster onterfd en verweerder tot haar enig en algeheel erfgenaam en tot executeur van haar nalatenschap benoemd. Verweerder heeft de nalatenschap van moeder zuiver aanvaard. Verweerder heeft ook zijn benoeming tot executeur aanvaard.
2.4.
Op 10 juli 2013 is in het boedelregister geregistreerd dat mr. M.P.P.F. Groutars boedelnotaris van de nalatenschap van moeder is.
2.5.
Ter mondelinge behandeling van 1 december 2015 hebben partijen afgesproken dat verzoekster en haar gemachtigde bij de gemachtigde van verweerder de bankafschriften op zijn kantoor konden inzien en dat zij een kopie zouden ontvangen van de afschriften waarop de schenkingen van moeder aan verweerder staan vermeld dan wel transacties van de moeder die door verzoekster als mogelijke schenkingen aan verweerder worden aangemerkt.
2.6.
Vervolgens heeft verweerder onder meer onder ede verklaard dat de boedelbeschrijving (productie 2) correct en juist is en dat hij die naar beste weten en kunnen heeft gemaakt.
2.7.
Ten slotte is de comparitie geschorst en aangehouden in afwachting van bericht van verzoekster over de genoegzaamheid van de overgelegde stukken en de geboden inzage.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster maakt aanspraak op haar legitieme portie van de nalatenschap van moeder en betwist de juistheid van de door verweerder in dat kader op 20 september 2014 aangeleverde boedelbeschrijving (productie 2). Nu verweerder, ondanks sommaties, de door verzoekster gevraagde bescheiden niet heeft overgelegd, vraagt verzoekster:
verweerder op te roepen om ten overstaan van de rechtbank onder ede de juistheid van de boedelbeschrijving te bevestigen;
verweerder te bevelen om alle informatie en stukken, met name de stukken als vermeld in productie 3 onder:
een gespecificeerde opgave en waardering van de goederen van de nalatenschap per de overlijdensdatum (boedelbeschrijving)
een specificatie van de thans bekende stukken van de overledene, waaronder het opeisbare kindsdeel uit de nalatenschap van vader
kopieën van stukken waaruit de juistheid van de boedelbeschrijvingen blijkt, waaronder kopieën van alle afschriften van bankrekeningen en eventuele effectenrekeningen vanaf 5 jaren voor het overlijden van de overledene tot heden
een kopie van de verklaring van executele
en kopie van de successieaangifte en – aanslag
een overzicht van alle schenkingen
een machtiging voor de bank voor het opvragen van eventueel ontbrekende bankafschriften,
aan te leveren zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat verweerder hiermee in gebreke blijft, ingaande zeven dagen na betekening van deze beschikking;
3. verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Bij aanvullend verzoekschrift vraagt verzoekster verweerder te gelasten om:
4. alle bankafschriften van de erflater aangaande alle transacties over de periode 5 juni 2008 tot en met 5 juni 2013 en
5. alle belastingaanslagen en/of beschikkingen van de Belastingdienst over te leggen ter zake alle betalingen van erflater aan de Belastingdienst in de periode 5 juni 2008 tot en met 5 juni 2013 en
6. de factuur van dhr “ [naam 1] ” aangaande de betaling van € 4.020,30 op 11 april 2009 van erflater aan die persoon en de factuur van “ [naam 2] ” aangaande de betaling van de erflater op 12 november 2009 van € 2.734,00,
over te leggen
7. de zaak aan te houden totdat meer duidelijkheid is verschaft.
3.2.
Verweerder voert verweer.
3.3.
De rechtbank zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop staat dat verzoekster als legitimaris niet-erfgenaam recht heeft op inzage en op afschriften van bescheiden om te kunnen berekenen hoe groot haar legitieme portie is. Daartoe kan verzoekster verweerder aanspreken omdat verweerder, in zijn hoedanigheid van enig erfgenaam en executeur, ingevolge het bepaalde in art. 4:78 BW verplicht is de verlangde gegevens aan verzoekster te verschaffen. Dat is niet in geschil tussen partijen, net zo min als in geschil is dat verzoekster als legitimaris recht heeft op afgifte van deze bescheiden.
4.2.
De stelling van verzoekster dat de kantonrechter haar het recht op afgifte zonder enige motivering heeft onthouden en dat verweerder enkel inzage hoefde te bieden en geen afgifte van kopieën hoefde te verstrekken, behoeft geen beoordeling gelet op hetgeen partijen ter comparitie hebben afgesproken (r.o. 2.5. en het proces-verbaal van comparitie). Die afspraken zijn gemaakt opdat verzoekster zou kunnen beoordelen of zij een verdere voortzetting van deze procedure wenste, in welk kader de comparitie is geschorst en aangehouden.
4.3.
Naar aanleiding van de comparitie hebben verzoekster en haar gemachtigde transactie-overzichten doorgenomen en handmatig alle transacties genoteerd waarbij vragen rezen. Inzage in de onderliggende stukken,
waaronder de bankafschriften, is bij de betreffende bevraagde transacties niet gegeven en bevredigende antwoorden bleven uit, aldus verzoekster. Verzoekster stelt dat zij nog steeds over onvoldoende informatie beschikt om de legitimaire massa en, in het verlengde daarvan, de omvang van haar legitieme portie te kunnen bepalen. Verder is van één van de bankrekening geen volledige inzage geboden. Verweerder heeft weliswaar informatie en inzage in de stukken verschaft maar dat is onvoldoende om - zelfs niet bij benadering - tot een betrouwbare vaststelling van de legitimaire massa te komen. Verzoekster persisteert daarom bij haar oorspronkelijke en haar aanvullende verzoek.
4.4.
De enkele stellingen van verweerder dat hij heeft voldaan aan het bepaalde in art. 4:78 lid 1 BW en dat hij antwoord heeft gegeven op alle vragen als gesteld in producties 5 en 6 van het aanvullend verzoekschrift zijn, afgezet tegen de gemotiveerde stellingen van verzoekster te summier. Als onvoldoende weersproken staat vast dat verzoekster over onvoldoende informatie beschikt om de legitimaire massa en, in het verlengde daarvan, de omvang van haar legitieme portie te kunnen bepalen. Gelet hierop en het onder r.o. 2.5. t/m 2.7. overwogene zal de comparitie niet worden voortgezet en is beschikking bepaald op heden.
4.5.
Nu verzoekster, hoewel zij steeds over “erflater” spreekt, onder meer afgifte verzoekt van de bankafschriften van 5 juni 2008 t/m 5 juni 2013 en vaststaat dat de erflater (haar vader) in 2006 is overleden, gaat de kantonrechter er van uit dat verzoekster met “erflater” en de “overledene” haar moeder bedoelt en zal hiervan bij de verdere beoordeling worden uitgegaan.
4.6.
Op het verzoek om verweerder ten overstaan van verzoekster onder ede te laten verklaren dat de boedelbeschrijving deugdelijk is, hoeft niet meer te worden beslist nu verweerder dit ter comparitie heeft gedaan.
4.7.
Wat de door verzoekster verlangde gegevens betreft sluit de kantonrechter aan bij rechtsoverweging 4.4 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBOT: 2016:7812) en bij rechtsoverweging 4.5 van het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2013:9942) “
Uit de bewoordingen “alle daartoe strekkende inlichtingen” in artikel 4:78 lid 1 BW kan afgeleid worden dat dit begrip weliswaar zo ruim mogelijk moet worden uitgelegd, maar dat het wel beperkt is tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. Artikel 4:65 BW bepaalt dat de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW”
Los van het in artikel 4:78 lid 1 BW aan de legitimaris-niet erfgenaam gegeven recht op informatie, geldt dat zij een boedelbeschrijving kan verzoeken volgens het bepaalde in art. 672 Rv. Uit de boedelbeschrijving blijken onder meer (eventuele) giften voor het overlijden van moeder immers niet. Dat verweerder onder ede heeft verklaard dat hij naar beste weten en kunnen de boedelbeschrijving heeft opgemaakt doet niet af aan het belang van verzoekster bij de onder 2 sub a verzochte specificatie en waardering van de goederen per overlijdensdatum waardoor dit onderdeel van het verzoek zal worden ingewilligd.
4.7.1.
Nu onvoldoende weersproken vaststaat dat verzoekster geen, althans geen volledige, inzage heeft gekregen in de bankafschriften van met name de rekeningnummers van de SNS-bank eindigend op nummers 637, 829 en 842 en van de Rabobank eindigend op 447 en de kantonrechter het met verzoekster eens is dat de bankafschriften meer informatie zullen bieden dan een enkel transactie-overzicht, zal het onder 2 sub b t/m g en het onder 4, 5 en 6 verzochte eveneens worden ingewilligd, met dien verstande dat de kantonrechter de tijdspanne voor het onder f en g verzochte zal beperken tot 5 jaren voor het overlijden van de erflaatster en de dwangsom zal maximeren tot € 10.000,00.
4.8.
Wat de veroordeling van verweerder tot betaling van de proceskosten betreft (het verzochte onder 3) sluit de kantonrechter ook hier aan bij de overweging van de voorzieningenrechter te Rotterdam
“Verder geldt als uitgangspunt dat de kosten die met de informatieplicht gepaard gaan, voor zover deze in redelijkheid zijn gemaakt, ten laste van de nalatenschap komen”.Gelet daarop en op het feit dat partijen broer en zus van elkaar zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de hare draagt en komen de in redelijkheid gemaakte kosten voor het verstrekken van informatie ten laste van de nalatenschap.
4.9.
Met inachtneming van al het hiervoor overwogene ziet de kantonrechter geen aanleiding om de comparitie in deze procedure verder aan te houden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt verweerder om aan verzoekster:
1.
a. een gespecificeerde opgave en waardering van de goederen van de nalatenschap
per de overlijdensdatum (boedelbeschrijving)
b. een specificatie van de thans bekende stukken van moeder, waaronder het opeisbare kindsdeel uit de nalatenschap van vader
c. kopieën van stukken waaruit de juistheid van de boedelbeschrijvingen blijkt, waaronder kopieën van alle afschriften van bankrekeningen en eventuele effectenrekeningen vanaf 5 jaren voor het overlijden van moeder tot heden
d. een kopie van de verklaring van executele
e. een kopie van de successieaangifte en – aanslag
f. een overzicht van alle schenkingen in de periode van 5 juni 2008 t/m 5 juni 2013
g. een machtiging voor de bank voor het opvragen van eventueel ontbrekende bankafschriften voor de periode 5 juni 2008 t/m 5 juni 2013,
aan te leveren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag voor iedere dag dat verweerder hiermee na zeven dagen na betekening van deze beschikking in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00,
2. alle bankafschriften van moeder aangaande alle transacties over de periode 5 juni 2008 tot en met 5 juni 2013 en,
3. alle belastingaanslagen en/of beschikkingen van de Belastingdienst over te leggen ter zake alle betalingen van moeder aan de Belastingdienst in de periode 5 juni 2008 tot en met 5 juni 2013 en
4. de factuur van dhr “ [naam 1] ” aangaande de betaling van € 4.020,30 op 11 april 2009 van erflater aan die persoon en de factuur van “ [naam 2] ” aangaande de betaling van moeder op 12 november 2009 van € 2.734,00,
over te leggen,
5.2.
bepaalt dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt en komen de in redelijkheid gemaakte kosten voor het verstrekken van informatie ten laste van de nalatenschap,
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E. Elzinga en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
YT