ECLI:NL:RBNHO:2020:2448

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4611
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van uitkering op basis van stortingen op bankrekening in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Participatiewet (PW), maar deze uitkering werd herzien door verweerder vanwege stortingen op haar bankrekening. Het primaire besluit van 21 maart 2019 leidde tot een terugvordering van € 720,22, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot € 450,-. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin verweerder zijn standpunt handhaafde dat alle stortingen op de rekening als inkomen moeten worden aangemerkt, tenzij er objectieve gegevens zijn die dit tegenspreken.

Tijdens de zitting op 10 maart 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de stortingen terugbetalingen waren van geleend geld. De rechtbank overwoog dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet vrijelijk kon beschikken over de bedragen en dat de stortingen in beginsel als middelen in de zin van artikel 31 van de PW moeten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de stortingen, wat leidde tot de herziening van haar uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de stortingen geen in aanmerking te nemen middelen waren. De rechtbank benadrukte dat de financiële gevolgen van een terugvordering zich pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan, en dat eiseres niet had onderbouwd dat haar gezondheid was verslechterd door de terugvordering. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dit weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van der Fluit en T.J.C. Bruineberg ).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Participatiewet (PW) ontvangt, over de periode van 16 november 2018 tot 9 januari 2019 herzien wegens stortingen op de bankrekening van eiseres met als gevolg dat verweerder een bedrag van € 720,22 terugvordert.
Bij besluit van 29 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en beslist dat een bedrag van € 450,- in mindering wordt gebracht.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar zus [naam 1] . Als tolk Somalisch heeft opgetreden [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 18 oktober 2018 heeft verweerder eiseres gewezen op overschrijvingen op haar bankrekening en haar verklaring inhoudende dat zij contant geld ontvangt van familieleden. Op basis hiervan heeft verweerder vastgesteld dat sprake is van gelden waarover zij vrijelijk kan beschikken, er is geen bewijs van een lening met een terugbetalingsverplichting en met betrekking tot de contante bedragen heeft zij geen administratie overgelegd. Omdat verweerder hier niet adequaat op heeft gereageerd heeft verweerder afgezien van een terugvordering. Eiseres is nogmaals op haar inlichtingenplicht gewezen.
1.2.
Verweerder heeft onderzoek verricht en een rapport opgesteld met als startdatum onderzoek 8 januari 2019. Vervolgens is in het primair besluit beslist. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt waarna een hoorzitting is gehouden op 15 augustus 2019. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit beslist.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat op grond van jurisprudentie alle stortingen op een rekening aangemerkt dienen te worden als inkomen en gebruikt kunnen worden voor levensonderhoud. Dit is alleen anders wanneer door middel van objectieve gegevens vastgesteld kan worden dat dit niet het geval is.
Eiseres heeft verklaard dat de ontvangen bedragen terugbetalingen zijn van geleend geld. Dit is echter voor de meeste stortingen niet te verifiëren aan de hand van objectieve gegevens.
De enige storting ten aanzien waarvan eiseres aan de hand van ondersteunende documenten aannemelijk heeft gemaakt dat het om een terugbetaling gaat is de aankoop bij Ikea. Er is een aankoopnota met een omschrijving van de artikelen en een vrachtwagenlevering. Hierop staat dat het gaat om twee kinderbedden met toebehoren af te leveren op het adres van de zus. Op de bankafschrift is te zien dat eiseres deze nota heeft betaald. Het bedrag is door deze zus ook terugbetaald middels een bankoverschrijving.
Dit geldt echter niet voor de nota van LeenBakker omdat niet objectief is vast te stellen wie deze nota heeft betaald, omdat contant is betaald.
Verweerder heeft dan ook besloten alleen de storting van € 450,- die betrekking heeft op de aankoop bij Ikea in mindering te brengen op de terugvordering. Voor de overige bedragen blijft de herziening en terugvordering gehandhaafd.
3. Eiseres wijst naar de orderbevestiging van LeenBakker met artikelomschrijving, gedateerd 2 januari 2019, ten bedrage van € 145,01 met als bezorgadres het adres van haar zus. Daarnaast verwijst zij naar haar bankafschrift waarop een bijschrijving van € 150,- staat vermeld, gedateerd 2 januari 2019 met als omschrijving ‘trug betaal’. Eiseres kon dit bedrag contant betalen doordat zij op 31 december 2018 een bedrag van € 100,- had gepind zoals blijkt uit haar bankafschrift. Eiseres stelt dat hieruit voldoende objectief blijkt dat, net als bij de aankoop bij Ikea, sprake is van een betaling door eiseres die door haar zus is terugbetaald. Eiseres verwijst naar jurisprudentie van de rechtbank (ECLI:NL:RBNHO:2018:10516).
Daarbij komt dat haar zus op 31 december 2018 haar pinpas was kwijtgeraakt en verweerder voor wat betreft de aankoop bij Ikea dit heeft geaccepteerd. Het is gebruikelijk binnen de familie van eiseres dat geld wordt geleend en terugbetaald en dit heeft zij inzichtelijk gemaakt ook ten aanzien van de overige bedragen waarvan bij sommige ‘lening’ op de bankafschrift staat vermeld.
Op grond van artikel 5 van verweerders beleid Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek had van terugvordering moeten worden afgezien met name vanwege de medische situatie van eiseres, het beperkte bedrag en zij heeft niet over meer middelen beschikt dan haar bijstandsnorm overtrof.
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat zij pas na de hoorzitting heeft begrepen wat de inlichtingenplicht inhoudt. Verder is toegelicht dat zij driemaal per week naar de nierdialyse moet en haar familie daarom vaak boodschappen voor haar doet. Eiseres vindt dat haar medische situatie onbesproken is gebleven in de onderhavige procedure.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Verweerder heeft in het primaire besluit bijschrijvingen vermeld die eiseres op haar bankrekening heeft ontvangen over de periode van 16 november 2018 tot 9 januari 2019.
Tussen partijen is in geschil of (met uitzondering van het bedrag van € 450,- gedateerd
31 december 2018) sprake is van middelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de PW. Niet in geschil is dat eiseres hiervan bij verweerder geen melding heeft gemaakt.
5. Volgens jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2018:3748) worden (kas)stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de betekenis van de inlichtingenplicht eerst na de hoorzitting heeft begrepen en dat zij deze plicht niet heeft geschonden omdat de stortingen geen in aanmerking te nemen middelen zijn, maar bedragen zijn die zij heeft voorgeschoten dan wel uitgeleend en weer terug heeft ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres na ontvangst van het onder 1.1. genoemde besluit bekend moet zijn geweest met de inlichtingenplicht en voor zover zij dit besluit niet begreep, had het op haar weg gelegen om ter zake informatie in te winnen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een geldlening in artikel 31, tweede lid, van de PW niet uitgezonderd is van het middelenbegrip. Periodieke betalingen van derden, ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt, worden als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt ( ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138 en ECLI:NL:CRVB:2013:1106).
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet vrijelijk kon beschikken over deze bedragen. De gestelde band tussen de storting en het voorgeschoten bedrag voor de nota van LeenBakker is niet met objectief verifieerbaar bewijs onderbouwd, nu het voorgeschoten bedrag contant is betaald en daarmee onduidelijk door wie. Dit in tegenstelling tot het bedrag bij Ikea dat door eiseres is gepind en door haar zus middels bankoverschrijving aan eiseres is betaald.
Ten aanzien van de overige bedragen heeft eiseres in het geheel geen objectief verifieerbare gegevens overgelegd op grond waarvan kan worden aangenomen dat geen sprake is van een middel.
7. Het voorgaande betekent dat over bovengenoemde periode sprake was van bedragen waarover eiseres vrijelijk kon beschikken en die als middel moeten worden aangemerkt. Door hiervan geen melding te doen heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden. Dit betekent dat verweerder terecht de uitkering van eiseres over bovengenoemde periode heeft herzien en een bedrag van € 270,55 heeft teruggevorderd (€ 720,22 – € 450,- = € 270,55).
8. Eiseres heeft – onder verwijzing naar artikel 5 van verweerders beleid Beleidsregels Terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heemskerk 2015 - aangevoerd dat verweerder van terugvordering had moeten afzien.
Eiseres heeft ter zitting een beroep gedaan op haar medische situatie maar dit heeft zij niet onderbouwd.
Voor zover eiseres een beroep doet op de dringende redenen op grond waarvan van terugvordering dient te worden afgezien als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW slaagt dit niet.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering van een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Eiseres heeft niet met concrete (medische) stukken onderbouwd dat haar gezondheid is verslechterd als gevolg van de terugvordering. Voor zover zij heeft bedoeld dat sprake is van onaanvaardbare financiële gevolgen van de terugvordering is van belang dat financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de betrokkene als schuldenaar bescherming, of kan zij deze zo nodig inroepen, van de regels van de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
9. Gelet hierop is het beroep ongegrond en om deze reden is er geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente zoals door eiseres verzocht.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat ten onrechte geen proceskosten in bezwaar is toegekend. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft verzocht om een verklaring c.q. toelichting van de stortingen. Het is dan aan eiseres om dit – ook met schriftelijk stukken – te onderbouwen. Nu deze pas in de bezwaarfase zijn overgelegd is het primair besluit niet onrechtmatig met als gevolg dat eiseres geen proceskosten toekomt.
11. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
E.A.D. Horn, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 2 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.