In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. De eiser had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen (Canta) op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Het college had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er op dat moment geen vervoersprobleem was, aangezien de eiser beschikte over een eigen auto en een scootmobiel. De eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelde dat het onderzoek dat door het college was uitgevoerd niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering. De rechtbank stelde vast dat de eiser beperkingen had bij het vervoer, maar dat het college niet voldoende had onderzocht of de bestaande voorzieningen (de auto en scootmobiel) daadwerkelijk voldeden aan de vervoersbehoeften van de eiser. De rechtbank benadrukte dat het college bij de beoordeling van de aanvraag niet alleen moest kijken naar de huidige situatie, maar ook naar de toekomstige behoeften van de eiser, vooral als hij zijn auto zou verkopen.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en droeg het college op om met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de eiser en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en gedegen beoordeling van aanvragen voor maatschappelijke ondersteuning, waarbij de specifieke situatie van de aanvrager centraal moet staan.