ECLI:NL:RBNHO:2019:5932

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5589
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een aanvulling op IVA-uitkering en schending van zorgplicht door werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord. De eiser, die als gevolg van een ongeval in 1983 arbeidsongeschikt is geraakt, verzocht om een aanvulling op zijn IVA-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Regionale Uitvoeringsdienst, in zijn besluit van 4 juni 2018 en het bestreden besluit van 15 november 2018, de aanvraag van eiser om een aanvulling op zijn IVA-uitkering heeft afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de toename van zijn arbeidsongeschiktheid in overwegende mate het gevolg was van de werkzaamheden die hij bij de RUD heeft verricht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de toegenomen arbeidsongeschiktheid van eiser en de opgedragen werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden en de urenomvang de belastbaarheid van eiser overschreden, wat heeft geleid tot een toename van zijn arbeidsongeschiktheid van 13,74% naar 46,82%. De rechtbank concludeerde dat de verweerder zijn zorgplicht heeft geschonden door geen passende maatregelen te treffen om de werkomstandigheden van eiser aan te passen. Dit leidde tot de conclusie dat eiser recht heeft op een billijkheidsvergoeding voor de geleden inkomens- en pensioenschade in de periode van 1 januari 2014 tot 8 mei 2015.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht van € 170,00 aan eiser vergoedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5589

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het dagelijks bestuur van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord, verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Zanten).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2018, gewijzigd bij besluit van 14 september 2018, heeft verweerder geweigerd eiser een aanvulling op zijn IVA-uitkering toe te kennen.
Bij besluit van 15 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2019. Eiser is verschenen. Ook is zijn partner [naam 1] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] (afdelingsmanager Toezicht en Handhaving).

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft als gevolg van een ongeval in 1983 schade opgelopen aan de functionaliteit van zijn rechterhand en -arm.
1.2.
Op 1 januari 1998 is hij in dienst getreden bij de Milieudienst Kop van
Noord-Holland.
1.3.
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) eisers aanvraag om een WIA-uitkering per 2 mei 2013 afgewezen omdat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage 13,75% bedraagt.
1.4.
Per 1 januari 2014 is de Milieudienst Kop van Noord-Holland (Milieudienst) samen met een aantal andere milieudiensten in de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD) gefuseerd. Eiser vervulde tot aan zijn ontslag op 31 december 2013 de functie van senior beleidsmedewerker handhaving bij de Milieudienst en per 1 januari 2014 is hij als functievolger in dienst getreden bij de RUD in de functie van handhaver B.
1.5.
Bij besluit van 8 september 2015 heeft het UWV eiser per 8 mei 2015 een WIA-uitkering toegekend gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 46,82%.
1.6.
Bij besluit van 29 maart 2018 heeft het UWV eiser per 8 augustus 2017 een IVA-uitkering toegekend.
1.7.
Op 26 april 2018 heeft eiser verweerder verzocht om een aanvulling op zijn uitkering tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd.
1.8.
Bij besluit van 30 april 2018 heeft verweerder eiser per 1 mei 2018 eervol ontslag verleend wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
1.9.
Verweerder heeft vervolgens besloten zoals in het procesverloop staat vermeld.
2. Partijen verschillen allereerst over de vraag of voldaan is aan de voorwaarden van artikel 7.5, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) waarin is bepaald dat aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of IVA-uitkering een aanvullende uitkering wordt toegekend indien sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR-UWO wordt onder dit laatste verstaan: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht.
Volgens eiser had verweerder per 1 januari 2014 maatregelen en voorzieningen moeten treffen die volgen uit eisers re-integratiedossier en de WIA-besluiten met de daaraan ten grondslag liggende rapportages. Door dit na te laten is eiser overbelast geraakt wat geresulteerd heeft in toename van zijn arbeidsongeschiktheid. Volgens eiser is voldaan aan de gestelde voorwaarden in de CAR-UWO.
3.1.1.
De rechtbank stelt vast dat naar aanleiding van eisers WIA-aanvraag per 2 mei 2013 door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het UWV onderzoek is verricht ter vaststelling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid.
3.1.2.
Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juli 2013 blijkt dat eiser op dat moment 5 uur per dag op kantoor werkt en 1 uur per dag thuiswerkt. Hij heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
11 juli 2013. Deze beperkingen zien grotendeels op het hand- en vingergebruik, het bedienen van een toetsenbord en het werken met muis- en toetsenbord. Dit laatste mag eiser cumulatief 2 uur per dag doen. Omdat zeer forse beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de rechterarm en -hand ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding tot het aannemen van een urenbeperking. Hij wijst er daarbij op dat de huidige urenbeperking in het werk dat eiser op dat moment verricht een andere grondslag heeft.
3.1.3.
Uit de rapportages van de arbeidsdeskundige van 25 maart 2013 en die van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 augustus 2013 blijkt dat eiser ongeschikt is voor zijn functie in de volle urenomvang en dat hij op dat moment 5 uur per dag op kantoor werkt en 1,2 uur per dag thuis en dat zijn werkplek op kantoor en thuis is aangepast. Het betreft eigen aangepast werk waarbij het belastingpatroon is aangepast aan de advisering uit de revalidatie en de mogelijkheden van het re-integratietraject. De maatgevende arbeid van senior beleidsmedewerker handhaving bij de Milieudienst van 36 uur per week bestond uit: 10% ondersteuning bezwaar en beroep, 60% controles handhaving, 15% administratieve afhandeling van de controles en 15% klachten. Voor dat werk is eiser ongeschikt.
De percentages in aangepast werk van respectievelijk 5% ondersteuning bezwaar en beroep, 60% controles handhaving, 5% administratieve afhandeling en 10% klachten, maken volgens de arbeidsdeskundigen dat het aangepaste werk wel geschikt is voor eiser, omdat het aangepaste werk voldoet aan de voorwaarden zoals deze zijn gesteld in de FML.
De arbeidsdeskundigen hebben voorts in de Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) onvoldoende functies kunnen vinden die voldoen aan de voorwaarden gesteld in de FML. De theoretische verdiencapaciteit is dus nihil. Eiser ontvangt echter een inkomen uit arbeid dat hoger is dan de theoretische verdiencapaciteit. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt daarom door de arbeidsdeskundigen gebaseerd op eisers feitelijke verdiencapaciteit, wat resulteert in een arbeidsongeschiktheidspercentage van 13,74%. De arbeidsdeskundigen hebben daarbij nog opgemerkt dat verweerder een arbeidsdeskundig onderzoek heeft laten verrichten, waaruit naar voren is gekomen dat re-integratie voor meer uren in een andere functie bij verweerder of bij een andere werkgever niet zal leiden tot een hogere verdiencapaciteit.
3.1.4.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat de onder 3.1.2. en 3.1.3 genoemde voorwaarden – ruim 6 uur per dag en 31 uur per week in aangepast eigen werk op een aangepaste werkplek en rekening houdend met de beperkingen zoals die in de FML zijn vastgelegd – de voorwaarden waren waaronder eiser kon werken.
3.1.5.
Vaststaat dat eiser per 1 januari 2014 bij de RUD 36 uur is gaan werken en dat de administratieve ondersteuning waarover hij bij de Milieudienst wel kon beschikken, bij de RUD is weggevallen.
3.1.6.
Op 8 mei 2015 heeft eiser zich ziek gemeld. Bij besluit van 8 september 2015 is eiser per 8 mei 2015 een WIA-uitkering toegekend gebaseerd op een
arbeidsongeschiktheidspercentage van 46,82%. Uit de mede aan het besluit ten grondslag liggende arbeidsdeskundige rapportage van 27 augustus 2015 blijkt dat eiser op dat moment als milieutechnische medewerker handhaving voor 20 uur per week werkt en dat de arbeidsdeskundige hem geschikt acht voor dit werk. Eiser kan dan gebruik maken van een spraakgestuurde computer. Hij werkt ongeveer 2 uur per dag met toetsenbord en muis, wat op grond van de FML ook is toegestaan. Er is dan ook geen overschrijding van de belastbaarheid volgens de arbeidsdeskundige.
3.1.7.
Nadat eiser op 8 augustus 2017 volledig is uitgevallen, is hem per die datum een IVA-uitkering toegekend.
4.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij de vraag of er causaal verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid en de opgedragen werkzaamheden of werkomstandigheden bij fysieke klachten niet de eis geldt – zoals bij klachten van psychische aard – dat sprake moet zijn van factoren in het werk of de werkomstandigheden die objectief bezien een buitensporig karakter dragen (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 27 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4719). Anders dan verweerder heeft gesteld, blijft bij deze beoordeling ook de zorgplicht van de werkgever buiten beschouwing. Het gaat dus alleen om het causaal verband tussen de arbeidsongeschiktheid enerzijds en de werkzaamheden of werkomstandigheden anderzijds (zie de uitspraak van 6 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:762).
4.2.1.
De rechtbank overweegt dat eiser na zijn indiensttreding bij de RUD in de periode van 1 januari 2014 tot 8 mei 2015 36 uur per week in zijn functie als handhaver B heeft moeten werken, zonder daarbij administratief ondersteund te worden. Uit de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundigen, zoals weergegeven onder 3.1.2 en 3.1.3, blijkt dat deze functie ongeschikt is voor eiser, omdat de werkzaamheden in en de urenomvang van de functie de belastbaarheid van eiser overschrijden. Eiser heeft in deze periode dus moeten werken in een niet passende functie waarbij zijn arbeidsongeschiktheid is toegenomen van 13,74% naar 46,82%, een stijging van 33,08%. Dat de functie niet passend was, blijkt eveneens uit de informatie van de neuroloog van 12 augustus 2014. Volgens de neuroloog was de balans tussen eisers belastbaarheid en werkbelasting redelijk goed ingesteld, maar is na verdere toepassing van de werkzaamheden en door toename van computerwerkzaamheden de balans volledig ontregeld. De neuroloog ziet in de disbalans geen andere oorzaak gelegen dan de opgedragen werkzaamheden. Dit alles leidt naar het oordeel van de rechtbank dat in deze periode sprake is van causaal verband tussen eisers opgedragen werkzaamheden en zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid.
4.2.2.
Na 8 mei 2015 heeft eiser in passend werk gewerkt zoals blijkt uit 3.1.6 en dit is voortgezet tot zijn uitval per 8 augustus 2017. In deze periode is het percentage van eisers arbeidsongeschiktheid gestegen van 46,82% naar 100%, een stijging van 53,18%. Deze stijging is niet gelegen in eisers opgedragen werkzaamheden, omdat hij gewerkt heeft in passend werk, zoals eiser ook ter zitting heeft bevestigd en gesteld noch gebleken is dat daarbij sprake was van bijzondere omstandigheden waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht.
4.2.3.
De rechtbank overweegt dat eisers arbeidsongeschiktheid gedurende zijn dienstverband bij de RUD tot aan zijn ontslag van 13,74% naar 100% is gestegen, een stijging van 86,26%. Zoals onder 4.2.1 is overwogen vindt daarvan 33,08% zijn oorzaak in de aard van de aan eiser opgedragen werkzaamheden. Daarmee is niet voldaan aan artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met artikel 7:5 van de CAR-UWO, waarin is bepaald dat de gewezen ambtenaar die een IVA-uitkering ontvangt, recht heeft op een aanvullende uitkering indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate, meer dan 50%, zijn oorzaak vindt in de aard van de opgedragen werkzaamheden. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een aanvullende uitkering op grond van de CAR-UWO.
5. Daarnaast is in geschil of verweerder zijn zorgplicht als werkgever heeft geschonden en eiser daardoor recht heeft op een billijkheidsvergoeding (de rechtbank begrijpt: schadevergoeding) vanwege inkomens- en pensioenschade.
6.1.
Ten aanzien van de zorgplicht heeft de CRvB in zijn jurisprudentie als norm geformuleerd dat de ambtenaar – voor zover dit niet reeds voortvloeit uit van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften – recht heeft op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten alsmede voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
(zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1599).
6.2.
Nu onder 4.2.1 is vastgesteld dat in de periode van 1 januari 2014 tot 8 mei 2015 sprake is van causaal verband tussen eisers toegenomen arbeidsongeschiktheid en zijn opgedragen werkzaamheden, vaststaat dat die werkzaamheden en de urenomvang ervan de belastbaarheid van eiser overschreden, verweerder dit wist of behoorde te weten en verweerder de werkzaamheden eenvoudig aan die belastbaarheid had kunnen aanpassen, kan worden geconcludeerd dat sprake is van schending van de zorgplicht in die periode. Daarom is verweerder verantwoordelijk voor de door eiser in deze periode geleden inkomens- en pensioenschade. Van schending van de zorgplicht door verweerder na 8 mei 2015 is niet gebleken. Nu het debat over de hoogte van eisers schade in deze specifieke periode tussen partijen nog niet is gevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het toepassen van een bestuurlijke lus. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Het beroep is gegrond.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw op eisers bezwaar beslist met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 170,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, voorzitter, en mr. A. Buiskool en
mr. A. Bouteibi, leden, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.