ECLI:NL:CRVB:2016:1599
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van de Minister van Defensie voor letsel op een militaire sportdag door gebruik van een opblaasbare hindernisbaan
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Minister van Defensie voor letsel dat appellant heeft opgelopen tijdens een militaire sportdag op 28 augustus 2008. Appellant, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, nam deel aan een estafette waarbij een opblaasbare hindernisbaan werd gebruikt. Tijdens het passeren van een hindernis botste appellant met zijn hoofd tegen een dwarsbalk, wat resulteerde in fracturen aan twee nekwervels. De minister had het ongeval aangemerkt als een bedrijfsongeval, maar erkende geen aansprakelijkheid voor de schade die appellant had geleden.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de minister zijn zorgplicht niet had geschonden en dat er geen sprake was van een onrechtmatige daad. De gebruikte hindernisbaan was gekeurd en voldeed aan de veiligheidsvoorschriften. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de minister niet aansprakelijk was voor de gevolgen van het ongeval. De Raad stelde vast dat de minister voldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen en dat het gebruik van de hindernisbaan niet als gevaarlijk kon worden aangemerkt.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. De Raad wees erop dat de minister niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de handelingen van de deelnemers aan de sportdag, zolang er geen aanwijzingen waren dat de hindernisbaan ondeugdelijk was of dat er onvoldoende instructies waren gegeven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2016.