ECLI:NL:RBNHO:2019:1548
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Borgstelling als aandeelhouder en de fiscale gevolgen voor het resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een aandeelhouder, en de inspecteur van de Belastingdienst over de fiscale behandeling van een borgstelling. Eiser had zich borg gesteld voor een lening van de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang had, maar wilde het bedrag van € 50.000 dat hij moest betalen als gevolg van de borgstelling als kosten in aanmerking nemen bij het bepalen van zijn belastbaar resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. De rechtbank oordeelde dat eiser het verlies uit hoofde van de borgstelling niet als kosten kon aftrekken, omdat de borgstelling was aangegaan vanuit zijn positie als aandeelhouder en niet als zakelijke kosten. De rechtbank overwoog dat de financiële situatie van de vennootschap op het moment van de borgstelling negatief was en dat er geen vergoeding of zekerheden waren bedongen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest om dezelfde borgstelling aan te gaan onder dezelfde voorwaarden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de borgstelling niet als zakelijke kosten kon worden aangemerkt.