Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 3 juli 2019
- het proces-verbaal van comparitie van 26 november 2019.
2.De feiten
3.Het geschil
- Door rechtstreekse betaling van de vergoeding aan de SP komt de onafhankelijkheid van [eiseres] als Statenlid niet in het gedrang. De hoogte van de vergoeding is zodanig dat [eiseres] daarvan niet (financieel) afhankelijk is. Zij kan de cessie ook op ieder door haar gewenst moment opzeggen.
4.De beoordeling
De overheid werkt dan mee aan het bewerkstelligen van een afhankelijkheidsrelatie tussen volksvertegenwoordiger en politieke partij. Die afhankelijkheid is in strijd met het uitgangspunt in het Nederlandse staatsrecht dat de individuele volksvertegenwoordiger een individueel mandaat bezit en zonder last en ruggespraak moet kunnen functioneren. Ook op Europees niveau is in artikel 9 van het Statuut voor de leden van het Europees Parlement bepaald dat dat overeenkomsten over de besteding van de vergoeding voor andere dan particuliere doeleinden nietig zijn.