ECLI:NL:RBROT:2021:3995

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
5 mei 2021
Zaaknummer
8864569 CV EXPL 20-40664
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot afdracht van contributie door gemeenteraadslid niet afdwingbaar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Politieke Vereniging 'Echt voor Ridderkerk' (PVE) en een voormalig gemeenteraadslid, aangeduid als [gedaagde]. PVE vorderde betaling van een bedrag van € 826,56, bestaande uit een bijdrage voor de verkiezingscampagne en jaarlijkse contributies, die volgens de statuten en het huishoudelijk reglement van de vereniging verschuldigd zouden zijn. De gedaagde had echter zijn lidmaatschap opgezegd en betwistte de afdwingbaarheid van de vordering, met een beroep op artikel 27 van de Gemeentewet, dat bepaalt dat leden van de gemeenteraad stemmen zonder last.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verplichtingen tot betaling van de jaarlijkse contributie en de bijdrage aan de verkiezingscampagne niet afdwingbaar zijn. Dit is gebaseerd op de opvatting dat afspraken die in strijd zijn met het vrije mandaat van volksvertegenwoordigers niet juridisch afdwingbaar zijn. De rechter verwijst naar eerdere rechtspraak en de opvattingen van de (toenmalige) regering over de rechtspositie van politieke ambtsdragers, die bevestigen dat dergelijke afspraken niet bij de rechter kunnen worden afgedwongen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van PVE afgewezen en PVE veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 248,00. Dit vonnis benadrukt de onafhankelijkheid van volksvertegenwoordigers en de niet-afdwingbaarheid van partijafdrachten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8864569 CV EXPL 20-40664
uitspraak: 30 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vereniging
Politieke Vereniging “Echt voor Ridderkerk”.
gevestigd te Ridderkerk,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D. Vermaat te Barendrecht.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘PVE’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 27 oktober 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[gedaagde] was tot 20 juni 2019 lid van PVE. Totdat [gedaagde] op 23 mei 2019 benoemd werd als wethouder zat hij in de gemeenteraad van Ridderkerk.
2.2
In artikel 8 lid 2 van de statuten van PVE is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

Ieder gewoon lid is een jaarlijkse bijdrage verschuldigd, waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de algemene ledenvergadering. (…)”.
2.3
In hoofdstuk 3 van het huishoudelijk reglement van PVE is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

Hoofdstuk 3.
NOTITIE INZAKE FINANCIËLE BIJDRAGE VAN DE KANDIDAAT RAADSLEDEN.
Voor de financiering van verkiezingscampagnes en thema-avonden, die steeds hogere kosten met zich mee brengen, zijn de inkomsten uit contributie gelden onvoldoende.
Het bovenstaande maakt dat Echt Voor Ridderkerk afhankelijk is van andere inkomsten dan de contributie om op lange termijn invulling te kunnen geven aan de partij doelstellingen.
De invulling geven aan een afdracht van politieke vertegenwoordigers is daartoe een belangrijk middel.
Kandidaat raadsleden die na de ledenvergadering een definitieve plaats hebben gekregen op de kandidatenlijst en door omstandigheden vooralsnog geen hogere bijdrage kunnen leveren, storten een te bepalen bedrag van minimaal € 200,- in de partijkas teneinde de verkiezingscampagne te bekostigen.(…)
Het bestuur acht bovendien de onderstaande afdracht van gekozen wethouder/ gemeenteraadsleden als minimum redelijk:
Afdracht regeling:
Wethouder € 400,00 per jaar op basis van een 100% benoeming.
Raadsleden € 150,00 per jaar.
Leden € 15,-- per jaar.
Vastgesteld op 3 februari 2014
Opnieuw vastgesteld op 6 september 2017”.
2.4
In de notulen van de algemene ledenvergadering van PVE van 5 juni 2018 staat, voor zover van belang, het volgende:

5. Verslag penningmeester
Henri geeft aan dat de uitgaven t.b.v. de verkiezingen uitkwamen op € 15.047,55. De gekozen raadsleden en onze wethouder (5) gaan een bedrag van € 12.000,00 terugbetalen, zodat er voor de komende 4 jaar weer een bedrag in kas is o.a. voor de verkiezingen van 2022. (…)”.
2.5
Bij brief van 20 mei 2019 heeft PVE, voor zover van belang, het volgende aan [gedaagde] bericht:

Op grond van het gestelde in artikel 6, lid 4 van de Statuten van onze POLITIEKE
VERENIGING " ECHT VOOR RIDDERKERK ", gaan wij over tot ontzetting van uw lidmaatschap uit onze politieke partij.
De reden hiervoor is dat u tot op heden, ondanks herhaalde verzoeken van voormalig secretaris/penningmeester (…), in gebreke bent gebleven in betaling van de jaarlijkse contributie over de jaren 2018 en 2019. (…)
Ook de verschuldigde campagnebijdrage voor de laatste campagnevoering is tot op heden nog niet volledig voldaan, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe door voormalig secretaris/penningmeester (…)

3..De vordering

3.1
PVE vordert bij dagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 826,56, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 685,00 vanaf 27 oktober 2020 tot en met de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft PVE – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
De gevorderde hoofdsom van in totaal € 685,00 bestaat uit het restant van de door [gedaagde] verschuldigde bijdrage in de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 (€ 2.400,00) en de jaarlijkse contributie over 2018 (€ 150,00) en 2019 (€ 150,00). De grondslag voor de betalingsverplichting is gelegen in de statuten, het huishoudelijk reglement en besluiten van de algemene ledenvergadering. [gedaagde] heeft een groot deel van het oorspronkelijke totaalbedrag van € 2.700,00 reeds betaald, hetgeen kan worden aangemerkt als een erkenning van de vordering. Verder heeft hij zelf ingestemd met de verbintenis, nu hij op de algemene ledenvergadering van 5 juni 2018 aanwezig was. Dat [gedaagde] inmiddels is geroyeerd als lid, laat zijn betalingsverplichting onverlet. PVE heeft dus opeisbaar van [gedaagde] te vorderen een bedrag van € 685,00, waarvan zij ondanks aanmaning van 21 juni 2019 geen betaling heeft verkregen.
3.2.2.
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag PVE zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Op 21 juni 2019 heeft de gemachtigde van PVE [gedaagde] aangemaand. De gemaakte kosten van € 124,33 (incl. BTW) komen op grond van artikel 6:96 lid 5 Burgerlijk Wetboek voor rekening van [gedaagde] .
3.2.3
Verder maakt PVE aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 17,23 aan verschenen rente berekend tot 27 oktober 2020.

4..Het verweer

Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van PVE in de kosten. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Met de verwijzing naar het verslag van de algemene ledenvergadering van 5 juni 2018 kan PVE niet aantonen dat een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen waar de vordering van € 400,00 als bijdrage aan de verkiezingscampagne op is gebaseerd. In het huishoudelijk reglement staat voorts slechts dat men de jaarlijkse contributie van € 150,00 voor raadsleden redelijk acht, maar niet dat de bijdrage is vastgesteld. Van een vastgestelde contributie is dus geen sprake. De door PVE gevorderde betaling van deze bedragen is in strijd met de wet, in het bijzonder artikel 27 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat leden van de raad stemmen zonder last. Het beroep dat PVE doet op het huishoudelijk reglement van de vereniging als grondslag van haar vordering slaagt dus niet. Voor zover PVE zich beroept op door [gedaagde] in het verleden verrichte betalingen, zijn deze betalingen aan te merken als giften. Een gift is een natuurlijke verbintenis die niet in rechte is af te dwingen. Ook daarom mist de vordering van PVE iedere grondslag.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat betaling van de jaarlijkse contributie en een bijdrage aan de verkiezingscampagne niet afdwingbaar is. De kantonrechter zal dit verweer daarom als eerste bespreken.
5.2
In artikel 27 van de Gemeentewet is bepaald dat de leden van de raad stemmen zonder last. De ratio van het verbod van last is dat de volksvertegenwoordiger naar eigen overtuiging handelt en bij stemmingen niet gebonden is aan een lastgeving. Dat wil zeggen dat een andere persoon of een andere instantie hem geen rechtens bindende instructies kan opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag: hij heeft een vrij mandaat.
5.3
Uit het arrest van de Hoge Raad van 18 november 1988 (ECLI:NL:HR:1988:AD0506) volgt dat volksvertegenwoordigers een vrij mandaat hebben en voorts dat het beginsel van het vrije mandaat de publieke orde betreft, zodat daaraan niet bij overeenkomst de kracht kan worden ontnomen. Afspraken die in strijd zijn met het vrije mandaat van de volksvertegenwoordiger zijn dus niet juridisch afdwingbaar.
5.4
In het kader van een voorgenomen wetswijziging met betrekking tot de rechtspositie van politieke ambtsdragers heeft de (toenmalige) regering het standpunt ingenomen dat afspraken over het doen van partijafdrachten door die ambtsdragers, waaronder gemeenteraadsleden, niet juridisch afdwingbaar zijn (zie: TK 2009-2010, 32 221, nr. 3, blz. 4). De regering heeft daarbij mede verwezen naar het Statuut voor de leden van het Europees Parlement, waarin in artikel 9 lid 3 is bepaald dat overeenkomsten over de besteding van de bezoldiging nietig zijn, en opgemerkt dat deze bepaling voorkomt dat leden van het Europees Parlement genoodzaakt worden om een deel van hun bezoldiging aan partijdoeleinden te besteden. De gedachte daarachter is dat het van groot belang wordt geacht dat politieke ambtsdragers hun functie in onafhankelijkheid kunnen vervullen, hetgeen mede tot uitdrukking komt in het feit dat politieke ambtsdragers moeten kunnen stemmen zonder last, zoals volgt uit artikel 27 van de Gemeentewet. In een nadere reactie op Kamervragen heeft de (toenmalige) regering nog eens benadrukt dat afdrachtregelingen voor politieke ambtsdragers, of die nu statutair zijn geregeld of anderszins, niet bij de rechter kunnen worden afgedwongen (zie: TK 2011–2012, 32 220, nr. 11, blz. 2).
Dat genoemde wetswijziging uiteindelijk niet in werking is getreden, doet er niet aan af dat de regering blijkens de vermelde wetsgeschiedenis en genoemd Statuut een opvatting verwoordt waarvan moet worden aangenomen dat die breed gedragen wordt, mede gelet op het feit dat die opvatting ook in rechtspraak en literatuur wordt gevolgd (zie onder meer de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 21 januari 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1148 en 18 december 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:10341, van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:843 alsmede [naam] , De politieke partij en het constitutionele recht, Nijmegen 1982, pagina 210). Mede gelet op de aard van de rechtsvraag die hier voorligt, komt aan die opvatting doorslaggevende betekenis toe bij de beoordeling van de zaak.
5.5
Hoewel op grond van de hiervoor genoemde statuten, huishoudelijk reglement en besluit van de algemene ledenvergadering ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde] in beginsel verplicht is om de daarbij vastgestelde bedragen te betalen c.q. af te dragen, moet naar huidige rechtsopvattingen worden aangenomen dat die verplichtingen van [gedaagde] als gemeenteraadslid rechtens niet afdwingbaar zijn, zodat de vordering daartoe in een procedure als deze niet kan worden toegewezen. Ook de omstandigheid dat [gedaagde] deze bijdragen c.q. afdrachten eerder wel heeft betaald maakt niet dat hij in deze zaak kan worden veroordeeld tot betaling daarvan. PVE kon slechts, bij wijze van interne sanctie, op grond van artikel 6 lid 4 van haar statuten overgaan tot royement van [gedaagde] , hetgeen zij bij brief van 20 mei 2019 ook heeft gedaan.
5.6
Het in de conclusie van repliek – onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:843) – ingenomen standpunt dat het in Nederland niet ongebruikelijk is dat afspraken worden gemaakt tussen de volksvertegenwoordiger en zijn partij over het afdragen van een deel van de vergoeding door de volksvertegenwoordiger aan de partij, dat dit gebeurt bij verschillende partijen en dat de heersende mening is dat dit niet leidt tot een verlies van onafhankelijkheid, leidt niet tot een ander oordeel. In deze zaak gaat het immers niet om afspraken over het afdragen van een deel van de vergoeding die een volksvertegenwoordiger ontvangt, maar om de vraag of de jaarlijkse contributies en een bijdrage aan de verkiezingscampagne juridisch afdwingbaar zijn in een procedure als deze. Dat laatste is niet het geval, zoals hiervoor is geoordeeld.
5.7
De kantonrechter zal de vordering van PVE dus reeds hierom afwijzen. De nevenvorderingen met betrekking tot de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW en buitengerechtelijke incassokosten delen dat lot. Aan een beoordeling van het subsidiaire verweer van [gedaagde] , dat geen sprake is van een overeenkomst waaruit voor hem een betalingsverplichting volgt en dat een dergelijke overeenkomst, zou die er al zijn, bovendien nietig is vanwege strijd met de goede zeden of openbare orde (artikel 3:40 BW), komt de kantonrechter niet toe.
5.8
PVE wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 248,00 aan salaris voor de gemachtigde.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt PVE in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 248,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485